Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.De beoordeling
3.De beslissing
geenrechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb).
Rechtbank Oost-Brabant
Op 2 september 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker, die woonachtig is in [woonplaats]. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechter, mr. S.D.M. Michael, die op 26 augustus 2022 een verzoek om een voorlopige voorziening had behandeld. Het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant had op 13 mei 2022 besloten om verzoeker voor een jaar als gemachtigde te weigeren, waarop verzoeker schorsing van dit besluit vroeg. De rechter verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk, waarna verzoeker op dezelfde dag zijn wrakingsverzoek indiende. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat dit was ingediend na de einduitspraak in de hoofdzaak. De wet staat niet toe dat een wrakingsverzoek wordt ingediend na het doen van een einduitspraak door de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat er geen reden was voor een mondelinge behandeling van het verzoek, aangezien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. De beslissing om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren werd genomen door de voorzitter, mr. J.O.Y. Elagab, en de leden mr. C.T.C. Wijsman en mr. G.J. Roeterdink, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Leegsma. Tegen deze beslissing staat rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.