ECLI:NL:RBOBR:2022:3992

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
C/01/366466 / HA ZA 20-878
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis over rechtsgeldige levering van onroerend goed en verdeling van een eenvoudige gemeenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vordert eiser een verklaring voor recht dat de levering van onroerend goed aan gedaagde sub 1 niet rechtsgeldig is, omdat gedaagde sub 2 volgens eiser beschikkingsonbevoegd was. Eiser en gedaagde sub 2 hadden samen twee panden in eigendom, ieder voor de helft, maar gedaagde sub 2 heeft zijn aandeel overgedragen aan gedaagde sub 1. Eiser stelt dat er sprake is van een maatschap, waardoor gedaagde sub 2 niet zonder zijn toestemming kon beschikken over zijn aandeel. De rechtbank oordeelt in dit tussenvonnis dat de levering aan gedaagde sub 1 rechtsgeldig is, omdat deze de bescherming van artikel 3:24 BW kan inroepen. Dit betekent dat er een eenvoudige gemeenschap is ontstaan tussen eiser en gedaagde sub 1, die moet worden verdeeld. De rechtbank zal in een volgend vonnis een deskundige benoemen om de waarde van de panden te bepalen. De procedure omvatte een mondelinge behandeling en de rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten naar voren te brengen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en zal de zaak opnieuw op de rol zetten voor het nemen van een akte door beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
zaaknummer / rolnummer: C/01/366466 / HA ZA 20-878
Vonnis van 21 september 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. H.A.W. van Wel te Weert,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B.A.P. Sijben te Helmond,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. E. van der Kolk te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
[eiser] en [gedaagde sub 2] hebben samen twee panden in eigendom gehad, ieder voor de helft. [gedaagde sub 2] heeft zijn aandeel overgedragen aan [gedaagde sub 1] . Deze zaak gaat over de vraag of dat rechtsgeldig is gebeurd. Volgens [eiser] is dat niet zo omdat sprake zou zijn van een maatschap. Hij vordert daarom een verklaring voor recht dat de levering aan [gedaagde sub 1] niet rechtsgeldig is geweest. Daarnaast vordert hij verdeling omdat hij noch met [gedaagde sub 1] noch met [gedaagde sub 2] wil (blijven) samenwerken met betrekking tot de panden.
1.2.
Dit vonnis is een tussenvonnis. De rechtbank komt daarin tot het oordeel dat sprake is van een rechtsgeldige levering aan [gedaagde sub 1] omdat zij de bescherming van artikel 3:24 BW kan inroepen. Er is dus sprake van een eenvoudige gemeenschap tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] . Deze gemeenschap moet worden verdeeld. De rechtbank zal in een volgend vonnis een deskundige benoemen om de waarde van de panden te bepalen.
1.3.
De opbouw van dit vonnis is als volgt. Eerst wordt in onderdeel 2 van de uitspraak kort opgesomd welke procedurestappen er zijn geweest tot het moment van deze uitspraak. Daarna wordt in onderdeel 3 kort een aantal feiten vermeld waarover partijen het eens zijn, of die in deze procedure niet zijn betwist.
In onderdeel 4 wordt uiteengezet wat de precieze vorderingen van partijen zijn.
In onderdeel 5 wordt weergegeven wat partijen aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd, wat de andere partij daartegen heeft aangevoerd en welke redenen de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag legt.
De uiteindelijke beslissing is vermeld in onderdeel 6 van deze uitspraak.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Op 7 april 2021 is in deze zaak een tussenvonnis gewezen. Daarin is vermeld welke stukken er tot dat moment van partijen zijn ontvangen. In het vonnis is bepaald dat er een mondelinge behandeling (hierna: de zitting) zal worden gehouden.
2.2.
Vervolgens heeft de rechtbank ontvangen:
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie van 6 april 2022
  • de akte van [gedaagde sub 2] van 22 april 2022 met productie 9
  • de akte van [gedaagde sub 1] van 4 juli 2022 met producties 8, 9 en 10.
2.3.
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022 in ‘s-Hertogenbosch. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
2.4.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
In 1986 zijn [eiser] en [gedaagde sub 2] een maatschap gestart met de naam [de maatschap] . Zij hebben de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] van de gemeente gehuurd met een optie tot koop.
3.2.
In 1986 is de onroerende zaak door [eiser] en [gedaagde sub 2] in privé gekocht, waarbij ieder voor zich 50% van de onverdeelde eigendom kreeg. De levering heeft plaatsgevonden in 1989.
3.3.
Op 1 januari 1996 is de maatschap [de maatschap] gestaakt. De maatschap, met uitzondering van de onroerende zaak, is ingebracht in een besloten vennootschap met de naam [gedaagde sub 2] & [eiser] B.V. Daarnaast hebben [eiser] en [gedaagde sub 2] toen ieder ook een eigen B.V. opgericht.
3.4.
In februari/maart 1996 hebben [eiser] en [gedaagde sub 2] de onroerende zaak aan de [adres] gekocht. Hiervan hebben zij, in privé, ieder 50% van de onverdeelde eigendom gekregen. Het administratie- en adviesbureau is naar deze onroerende zaak verhuisd.
3.5.
Vanaf 1996 zijn beide panden verhuurd. Van [adres] werd een deel verhuurd. Het andere deel werd door het administratie- en advieskantoor gebruikt.
3.6.
Met ingang van 1 januari 2003 is het administratie- en advieskantoor aan derden verkocht. Het kantoor is tot augustus 2003 in (een deel van) [adres] gebleven.
3.7.
Er werden steeds huurovereenkomsten opgesteld. Daarop stonden [eiser] en [gedaagde sub 2] in privé als verhuurder vermeld. De huur werd op een gezamenlijke bankrekening ontvangen.
3.8.
Op 23 april 2020 heeft [gedaagde sub 2] zijn aandeel in de panden voor € 450.000,- k.k. overgedragen aan [gedaagde sub 1] .
3.9.
In de brief van 14 mei 2020 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] medegedeeld er naar zijn mening geen rechtsgeldige levering had plaatsgevonden omdat [gedaagde sub 2] beschikkingsonbevoegd was.
3.10.
Partijen hebben geprobeerd in onderling overleg tot een oplossing te komen.
Dat is niet gelukt.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zoveel mogelijk:
1. te verklaren voor recht dat de levering aan [gedaagde sub 1] niet rechtsgeldig was, althans deze levering te vernietigen
2. een deskundige te benoemen die de waarde van de onroerende zaken in het economisch verkeer zal bepalen
3. om - conform de voorkeur van [eiser] , uit te spreken na kennisname van het deskundigenrapport, [adres] dan wel [adres] aan hem toe te delen en de andere onroerende zaak aan de andere deelgenoot, onder verrekening van het verschil in waarde
4. om de overige aan de gemeenschap toebehorende goederen ieder voor de helft aan [eiser] enerzijds en de overige deelgenoot anderzijds toe te delen
5. om gedaagden hoofdelijk, dan wel ieder voor een concreet vast te stellen gedeelte, te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
[eiser] stelt dat sprake was van een maatschap. Daarom kon [gedaagde sub 2] niet zonder de medewerking van [eiser] over zijn aandeel beschikken. Volgens [eiser] was [gedaagde sub 2] beschikkingsonbevoegd zodat er geen rechtsgeldige levering aan [gedaagde sub 1] heeft plaatsgevonden en de levering moet worden vernietigd.
4.3.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] voeren ieder afzonderlijk verweer. Hun conclusies strekken tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
[gedaagde sub 2] betwist het bestaan van een maatschap. De panden zijn in privé gekocht en het is nooit de bedoeling geweest dat deze tot een maatschap zouden behoren. Er is ook geen sprake geweest van inschrijving van de maatschap in het handelsregister.
Ook [gedaagde sub 1] betwist dat de panden tot het vermogen van een maatschap behoren, zodat niet valt in te zien waarom [gedaagde sub 2] niet over zijn aandeel kon beschikken. [gedaagde sub 1] stelt verder dat de (eventuele) beschikkingsonbevoegdheid van [gedaagde sub 2] niet aan haar kan worden tegengeworpen gelet op artikel 3:24 BW.
in voorwaardelijke reconventie
4.4.
[gedaagde sub 1] vordert samengevat - veroordeling van [eiser] bij vonnis, voor zoveel als wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
op grond van artikel 3:185 BW over te gaan tot het vaststellen van de wijze van verdeling, althans zelf de verdeling vast te stellen, en partijen in de gelegenheid te stellen zich (nader) uit te laten over deze (wijze van) verdeling;
[eiser] te veroordelen in de proces- en nakosten van deze procedure in voorwaardelijke reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
[eiser] voert verweer. Zijn conclusie strekt tot afwijzing van de (voorwaardelijke) vordering van [gedaagde sub 1] .
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie (de vordering van [eiser] )
De levering
5.1.
[eiser] richt met zijn vorderingen op artikel 7A:1676 BW lid 4.
Daarin staat dat, bij gebreke van bijzondere bedingen omtrent de wijze van beheer van een maatschap, “geen der vennooten kan, zonder toestemming der overige, eenige nieuwigheden daarstellen ten aanzien der onroerende zaken, welke tot de maatschap behooren, al beweerde hij ook dat dezelve voor de maatschap voordeelig waren”. De bevoegdheid om veranderingen in onroerende zaken aan te brengen valt buiten de bestuursbevoegdheid van een afzonderlijke vennoot. Volgens [eiser] volgt hieruit dat [gedaagde sub 2] zijn aandeel niet aan [gedaagde sub 1] mocht overdragen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank hoeft de vraag of sprake is van een maatschap tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] en de vraag of de panden daartoe behoren niet te worden beantwoord. Want zelfs als deze vragen bevestigend worden beantwoord kan dat niet aan [gedaagde sub 1] worden tegengeworpen. [gedaagde sub 1] heeft namelijk terecht de bescherming ingeroepen van artikel 3:24 BW. Die rechtbank zal dat hieronder toelichten.
5.3.
Dit artikel luidt als volgt:
“1. Indien op het tijdstip waarop een rechtshandeling tot verkrijging van een recht op een registergoed onder bijzondere titel in de registers wordt ingeschreven, een eveneens voor inschrijving in de registers vatbaar feit niet met betrekking tot dat registergoed ingeschreven was, kan dit feit aan de verkrijger niet worden tegengeworpen, tenzij hij het kende”.
5.4.
In dit geval gaat het er om dat het eigendomsrecht van het onverdeeld aandeel van de panden aan [gedaagde sub 1] is geleverd terwijl niet in het register ingeschreven was dat deze panden behoorden tot de gebonden gemeenschap van een maatschap van [eiser] en [gedaagde sub 2] . Dit is echter een voor inschrijving in de registers vatbaar feit. Als [eiser] dit aan [gedaagde sub 1] had willen tegenwerpen, had hij dat dus moeten inschrijven in het register. Nu hij dat heeft nagelaten, kan hij niet aan [gedaagde sub 1] tegenwerpen dat de panden (volgens hem) behoorden tot de maatschap en [gedaagde sub 2] dus beschikkingsonbevoegd was, wat er verder ook van die stelling zij.
5.5.
Artikel 3:24 BW bevat nog een uitzondering (“tenzij hij het kende”), maar [eiser] stelt niet dat [gedaagde sub 1] op de hoogte was dat de panden tot de maatschap behoorden. Tijdens de zitting is dit aan de orde gesteld en toen heeft [eiser] alleen in zijn algemeenheid gesteld dat een ieder wordt geacht de wet te kennen en dat de notaris dit had moeten onderzoeken. Maar deze stellingen maken niet dat [gedaagde sub 1] wist dat de panden tot de maatschap behoorden.
5.6.
De conclusie is dat de panden rechtsgeldig zijn geleverd aan [gedaagde sub 1] . Zij zijn daarmee gemeenschappelijk eigendom geworden van [eiser] en [gedaagde sub 1] . De gevorderde verklaring voor recht dat de levering door [gedaagde sub 2] aan [gedaagde sub 1] niet rechtsgeldig was, en de subsidiair gevorderde vernietiging van de levering worden daarom afgewezen.
De verdeling
5.7.
Er is sprake van een eenvoudige gemeenschap. Zowel [eiser] als [gedaagde sub 1] willen dat deze gemeenschap wordt verdeeld. Zij zijn het niet eens geworden over de wijze waarop dat dient te gebeuren.
in voorwaardelijke reconventie (de vorderingen van [gedaagde sub 1] )
5.8.
De voorwaarden die [gedaagde sub 1] aan haar vordering verbindt zijn dat:
  • [gedaagde sub 1] als rechthebbende kwalificeert
  • partijen niet tot overeenstemming komen met betrekking tot de verdeling en
  • de rechtbank oordeelt dat voor het vorderen van de rechterlijke verdeling het instellen van een reconventionele vordering noodzakelijk is.
5.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is het instellen van een reconventionele vordering niet noodzakelijk omdat door [eiser] al verdeling is gevorderd. De standpunten en voorstellen van [gedaagde sub 1] daarover worden betrokken bij de beoordeling van de vordering van [eiser] . Aan de door [gedaagde sub 1] gestelde voorwaarden is dus niet voldaan. Dat betekent dat de vordering in voorwaardelijke reconventie niet hoeft te worden behandeld. De rechtbank zal dit te zijner tijd in het eindvonnis bepalen.
in conventie (de vorderingen van [eiser] )
5.10.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling daarvan kunnen bereiken, kan de rechter de verdeling op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
5.11.
[eiser] wil slechts één van de twee panden toebedeeld krijgen. De rechtbank acht dit niet in het belang van de gemeenschap. [gedaagde sub 1] stelt dat de waarde van de naast elkaar gelegen panden zit in de gezamenlijkheid en het ontwikkelpotentieel. [eiser] heeft dit niet betwist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat bij gelijktijdige verkoop van de panden aan bijvoorbeeld een projectontwikkelaar een hogere opbrengst zal worden gerealiseerd dan bij afzonderlijke verkoop.
5.12.
[gedaagde sub 1] wil het aandeel van [eiser] in beide panden overnemen en heeft daarvoor een aanbod gedaan. De rechtbank kan niet beoordelen of dit aanbod overeenkomt met de actuele waarde van de panden. Daarom zal aan een makelaar opdracht worden gegeven om de panden te taxeren. Deze makelaar kan zich tevens uitlaten over de eventuele bodemverontreiniging die door [eiser] aan de orde is gesteld.
5.13.
Voordat over wordt gegaan tot benoeming van een deskundige zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het specialisme van de te benoemen deskundige en over de aan de deskundige voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiervoor naar de rol verwijzen.
5.14.
De rechtbank stelt voor aan de deskundige de volgende vragen voor te leggen:
a. wat is de waarde van de panden aan de [adres] en [adres] te [plaats] op de datum van uw opname uitgaande van gezamenlijke verkoop?
Wilt u hierbij ingaan op de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging en de eventuele invloed daarvan op de waarde?
zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
5.15.
Na dit vonnis volgen nog twee tussenvonnissen: een vonnis waarin het bevel deskundigenbericht wordt gegeven en vervolgens een vonnis waarin de deskundige daadwerkelijk wordt benoemd. Na dit vonnis en de ontvangst van het voorschot kan de deskundige met zijn werkzaamheden beginnen.
5.16.
De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Deze zaak gaat om de verdeling van een gemeenschap zodat het billijk is de kosten bij helfte te delen.
5.17.
Na de ontvangst van het rapport van de deskundige worden partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten. [gedaagde sub 1] mag zich er dan ook over uitlaten of zij het aandeel van [eiser] nog steeds wil overnemen.
5.18.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 oktober 2022voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder r.o. 4.11,
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022.