7.3In de ruimtelijke onderbouwing staat dat de buitenopslag plaatsvindt conform het bestemmingsplan en de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid. In artikel 34.1, aanhef en onder f, van de planregels van het bestemmingsplan wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan: De buitenopslag van goederen en producten buiten een bouwvlak en voor de voorgevel.
Omdat op grond van het bestemmingsplan op het perceel van vergunninghoudster alleen een verhuurbedrijf voor bouwmaterialen is toegestaan en met de verlening van de omgevingsvergunning geen verandering wordt gebracht in de aan het perceel toegekende bestemming, kan met de opslag conform het bestemmingsplan niet de opslag ten behoeve van het bouwbedrijf zijn bedoeld. Ter zitting heeft vergunninghoudster aangegeven dat buitenopslag voor het bouwbedrijf ook niet de bedoeling is. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat buitenopslag voor het bouwbedrijf niet is aangevraagd. Buitenopslag voor het bouwbedrijf binnen het bouwvlak en achter de voorgevel valt dan ook niet onder de verleende omgevingsvergunning en is in strijd met het bestemmingsplan. Onder deze omstandigheden is het niet noodzakelijk om in het bestreden besluit een voorschrift met een verbod op buitenopslag voor het bouwbedrijf op te nemen.
Dit betoog van eiseres faalt.
[nummer] . Het beroep is, gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen in de rechtsoverwegingen 4.4 tot en met 4.5 en [nummer] .3 tot en met [nummer] .4, gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
9. De stelling van eiseres dat de omgevingsvergunning slecht handhaafbaar is, behoeft geen verdere bespreking.
10. De rechtbank ziet, gelet op de aard van de gebreken, geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen om de in deze uitspraak geconstateerde gebreken te herstellen. Dit zou in dit geval geen efficiënte wijze van afdoening zijn, omdat herstel van deze gebreken een nieuwe ruimtelijke onderbouwing nodig maakt. De rechtbank sluit bovendien niet uit dat een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is, als het de bedoeling is om de oppervlakte van het bestemmingsvlak te beperken tot 5.000 m2. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien en de vergunning voor het gebruik van het aansluitende gedeelte bij de langgevelboerderij te weigeren (zoals vergunninghoudster ter zitting heeft verzocht).
11. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht in deze zaak moet vergoeden. Omdat eiseres zich genoodzaakt heeft gezien om een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen, zal de rechtbank eveneens bepalen dat verweerder eiseres het door haar ten behoeve van de behandeling van dat verzoek betaalde griffierecht moet vergoeden.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres. De rechtbank begroot deze kosten op € 3.036,00, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van de voorzieningenrechter, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van de meervoudige kamer, waarde per punt € 759,00, wegingsfactor 1). De rechtbank betrekt hierbij dat vergunninghoudster pas tijdens de zitting van de voorzieningenrechter op 26 oktober 2018 heeft toegezegd met bouwen te zullen wachten tot de uitspraak in de bodemzaak en het spoedeisend belang niet eerder is komen te ontvallen.