ECLI:NL:RBOBR:2022:3990

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
21/450
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor de toevoeging van een bouwbedrijf in strijd met bestemmingsplan en milieucategorie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de toevoeging van een bouwbedrijf aan een perceel waar al een verhuurbedrijf voor bouwmateriaal is gevestigd. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, dat de vergunning heeft verleend aan de derde-partij, vertegenwoordigd door drs. N.P. Schmitt. De rechtbank oordeelt dat de verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, dat een maximale oppervlakte van 1.750 m2 aan bedrijfsbebouwing toestaat, terwijl de vergunning een totale oppervlakte van meer dan 1.750 m2 toestaat. Daarnaast is er sprake van de vestiging van twee bedrijven op het perceel, wat in strijd is met de planregels. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Eiseres krijgt haar griffierecht vergoed en de proceskosten worden aan de gemeente opgelegd. De rechtbank concludeert dat de vergunning niet kan worden gehandhaafd en dat er mogelijk een wijziging van het bestemmingsplan nodig is om aan de voorwaarden te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/450

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres (gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, verweerder

(gemachtigde: drs. N.P. Schmitt).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , (gemachtigde: mr. J. van Groningen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor de toevoeging van een bouwbedrijf en het bouwen van een kantoor, werkplaats en opslagruimte op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] , kadastraal bekend gemeente Uden, sectie [nummer] , nummer [nummer] , (het perceel).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer SHE 19/2378) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer SHE 18/2377). Eiseres heeft het verzoek tijdens de behandeling ervan op de zitting van 29 januari 2019 ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres met haar uitspraak van 20 mei 2019 in de zaak SHE 19/2378 niet-ontvankelijk verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep van eiseres tegen deze uitspraak, met haar uitspraak van 13 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:64), gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.
Het onderzoek ter zitting in deze zaak heeft plaatsgevonden op 5 april 2022. Namens eiseres zijn [naam] , [naam] en haar gemachtigde verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Voor vergunninghoudster zijn [naam] , [naam] , [naam] en haar gemachtigde verschenen.

Overwegingen

De feiten
1.1
Het bedrijf van vergunninghoudster is in 1991 opgericht en gevestigd op het perceel [adres] , [nummer] en [nummer] te [vestigingsplaats] . De hoofdactiviteiten van het bedrijf van vergunninghoudster in de huidige situatie vinden plaats op dit perceel. Deze activiteiten bestaan uit de nieuw- en verbouw van woningen, kantoren en bedrijfsbebouwing. Verder richt het bedrijf zich op bouwactiviteiten die gericht zijn op tuin en vrije tijd, in bijvoorbeeld maatwerk voor schuttingen, tuinhuisjes en speeltoestellen. Ook worden aan de bouwactiviteiten gerelateerde goederen verkocht, zoals kunstgras, verf, schommels en dergelijke.
Op het perceel aan de [adres] oefent het bedrijf van vergunninghoudster in de huidige situatie verhuuractiviteiten van bouwmateriaal en -materieel uit met ondergeschikte detailhandel (50 m2). Vergunninghoudster wil de bedrijfsactiviteiten van het perceel aan de [adres] verplaatsen naar het perceel aan de [adres] . Hierbij speelt de overlast die de omgeving van het perceel aan de [adres] van de bedrijfsactiviteiten ervaart mede een rol. De bedoeling is dat alle op het perceel aan de [adres] aanwezige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van de bedrijfswoning. Hierna wordt er één nieuw gebouw teruggebouwd, dat een kantoorruimte, opslagruimte, werkplaats en magazijn omvat. De totale oppervlakte van het bouwperceel is 8.350 m2, waarvan 5.000 m² is voorzien voor het bouwbedrijf en 3.350 m² voor de verhuuractiviteiten, de ontsluiting en de bedrijfswoning. Een gedeelte van de woning met een oppervlakte van 50 m2 wordt gebruikt voor detailhandelsactiviteiten.
1.2
Op 12 mei 2017 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het vestigen van een bouwbedrijf en het bouwen van een kantoor, werkplaats en opslagruimte op het perceel aan de [adres] . De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten 'bouwen' en 'het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan' als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.3
Ter plaatse van het perceel aan de [adres] geldt het bestemmingsplan "Partiële herziening Buitengebied 2017" (het bestemmingsplan). Hierin heeft het perceel de bestemming "Bedrijf". Verder is aan het perceel de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf-38" toekend, op grond waarvan op het perceel uitsluitend een verhuurbedrijf voor bouwmaterialen mogelijk is. Het bestemmingsplan laat de door vergunninghoudster aangevraagde activiteiten op het perceel dus niet toe. Verweerder heeft, met toepassing van de artikelen 2.10 en 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo, een omgevingsvergunning verleend.
1.4
De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 januari 2021 overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat eiseres als concurrent van vergunninghoudster moet worden aangemerkt, maar dat zij ten onrechte heeft overwogen dat het gaat om een verplaatsing van bedrijfsactiviteiten en dat daarom het belang van eiseres niet rechtstreeks is betrokken bij het besluit van 14 augustus 2018. Eiseres heeft zich volgens de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat bij dat besluit geen omgevingsvergunning is verleend voor de verplaatsing van een bedrijf, maar dat het gaat om het toevoegen van een bouwbedrijf.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat het planologisch sinds 2014 al was toegestaan om op de [adres] een niet-agrarische activiteit uit te oefenen en dat de omvang van de gevraagde loods past binnen de bouwregels van het bestemmingsplan. Vanuit bedrijfsperspectief en de omgevingsaspecten bezien, is het volgens verweerder wenselijk om de activiteiten van vergunninghoudster aan de [adres] , [nummer] en [nummer] te verplaatsen. Op het perceel aan de [adres] is hiervoor nog voldoende ruimte en juist door het samenbrengen van de beide bedrijfstakken van vergunninghoudster kan volgens verweerder efficiency worden behaald, onder andere wat betreft het aantal transportbewegingen voor aanvoer en verplaatsing van bouwmaterieel. Uitwijken naar een andere locatie op een bestaand bedrijventerrein is in dit geval daarom niet noodzakelijk. Onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing inclusief onderzoeken stelt verweerder dat genoegzaam is aangetoond dat de gevraagde bedrijfsactiviteiten geen toename van de milieuhinder opleveren en daarnaast geen verkeerstoename tot gevolg hebben ten opzichte van de toegestane activiteiten.
De toepasselijke provinciale verordening
3. Met ingang van 5 december 2020 is de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV) in werking getreden. In artikel 9.2 (Overgangsrecht besluiten) van de IOV is bepaald dat besluiten die zijn genomen op grond van de bij artikel 10.1 ingetrokken verordeningen, of eerdere versies daarvan, hun gelding behouden en daarop het recht van toepassing blijft dat ten tijde van het nemen van het besluit van toepassing was. Een van deze verordeningen is de Verordening ruimte Noord-Brabant (Verordening ruimte).
De rechtmatigheid van het bestreden besluit zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Verordening ruimte.
Beoordeling van de beroepsgronden
Strijd met het bestemmingsplan
4.1
Volgens eiseres neemt het bestreden besluit de strijdigheid met het bestemmingsplan niet volledig weg. Het bestemmingsplan staat maximaal 1.750 m2 aan bedrijfsbebouwing toe.
De verleende omgevingsvergunning ziet op de bouw van 1.738 m2 aan nieuwe bedrijfsgebouwen. Bestaande bedrijfsgebouwen moeten weliswaar worden gesloopt, maar een gedeelte aansluitend aan de bedrijfswoning blijft bestaan. Dit gedeelte wordt gebruikt voor (onder meer) de ondergeschikte detailhandel van 50 m2 bij het bestaande
verhuurbedrijf voor bouwmaterialen. De totale oppervlakte bedrijfsbebouwing bedraagt dus ten minste 1.788 m2 (1.738 + 50).
4.2
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat uitgegaan moet worden van een oppervlakte van 1.738 m2. De aanvraag ziet op bedrijfsbebouwing met deze oppervlakte. De oppervlakte van het gedeelte aansluitend aan de bedrijfswoning moet niet worden meegeteld, want deze valt buiten het besluitvlak.
4.3
Op grond van artikel 6.1, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven die zijn opgenomen in de 'Tabel Bedrijven', waarbij niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak.
In de 'Tabel Bedrijven' is het op het perceel [adres] gevestigde bedrijf aangeduid met 'specifieke vorm van bedrijf-38'. Deze aanduiding ziet op een verhuurbedrijf voor bouwmaterialen. Op grond van de tabel bedraagt de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing 1.750 m2.
4.4
Omdat in de bestaande situatie maximaal 1.750 m2 bedrijfsbebouwing per bestemmingsvlak aanwezig mag zijn, is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang dat de bedrijfsruimte in de bedrijfswoning zich buiten het besluitvlak bevindt. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de afwijking van de planregels mede betrekking heeft op het afwijken van de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing. In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat de bestaande bedrijfswoning, met een oppervlakte van ongeveer 155 m2, buiten beschouwing is gelaten. Het bestreden besluit voorziet dus ook niet in het opheffen van een mogelijk gebruik van de bedrijfswoning zelf in strijd met het bestemmingsplan.
4.5
Volgens de ruimtelijke onderbouwing die van de aanvraag en van het bestreden besluit deel uitmaakt, blijft de langgevelboerderij behouden als bedrijfswoning en zal deze gedeeltelijk in gebruik blijven ten behoeve van de verhuuractiviteiten en de ondergeschikte detailhandel. De rechtbank houdt het ervoor dat hiermee het gedeelte aansluitend aan de bedrijfswoning wordt bedoeld en gaat hiervan uit bij de beoordeling. Dit betekent dat het bestreden besluit voorziet in een totale bedrijfsbebouwing van meer dan 1.750 m2. Dit is in strijd met het bestemmingsplan. In het bestreden besluit heeft verweerder niet onderbouwd waarom deze afwijking van de maximale op basis van de planregels toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het bestreden besluit is op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd.
Dit betoog van eiseres slaagt.
Toetsing aan artikel 7.10 van de Verordening ruimte
5.1
Volgens eiseres is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7.10, eerste lid van de Verordening ruimte. Volgens eiseres is sprake van een vestiging als bedoeld in dat artikellid. Aan de voorwaarden voor vestiging wordt niet voldaan. Volgens eiseres is er geen sprake van een uitbreiding of wijziging van een niet-agrarische functie als bedoeld in het tweede lid. Als toch sprake zou zijn van een dergelijke uitbreiding of wijziging, zouden daarvoor ook de voorwaarden van het eerste lid gelden, waaraan niet wordt voldaan.
5.2
Volgens verweerder heeft de aanvraag hoe dan ook betrekking op de wijziging van een bestaande, niet-agrarische functie. Voor zover onduidelijk mocht zijn dat sprake is van een vestiging als bedoeld in de Verordening ruimte, is van belang dat voor beide dezelfde voorwaarden gelden.
5.3
In de Verordening ruimte is uitbreiding (1.89) gedefinieerd als vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak en vestiging (1.95) als mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling, die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten, op het bouwvlak van een bestaand bouwperceel.
Gelet op deze definities ziet artikel 7.10, tweede lid, van de Verordening ruimte uitsluitend op situaties waarin sprake is van een vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak. Daarvan is in dit geval géén sprake. Er is wel sprake van het mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling op het bouwvlak van een bestaand bouwperceel, die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten. Hiermee is sprake van een vestiging van een niet-agrarische functie, bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Verordening ruimte.
6.1
Volgens eiseres mag de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling, op grond van artikel 7.10, eerste lid, onder a, van de Verordening ruimte, ten hoogste 5.000 m2 bedragen. Het bouwperceel, zoals dat is gedefinieerd in de planregels van het bestemmingsplan, is in dit geval niet beperkt tot het besluitvlak. Het bouwperceel wordt bovendien niet gewijzigd met de begrenzing van het besluitvlak op de tekening bij de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan. Er is maar één bouwperceel en dat is ook het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling. Dit bouwperceel is groter dan 5.000 m2, zodat niet aan deze voorwaarde voldaan.
Ook wordt volgens eiseres niet voldaan aan voorwaarde d, van artikel 7.10, eerste lid, van de Verordening ruimte, omdat de verlening van de omgevingsvergunning leidt tot de vestiging van een bedrijf dat behoort tot milieucategorie 3. Volgens eiseres maakt het daarbij niet uit dat ter plaatse reeds een ander bedrijf van dezelfde categorie is toegestaan en aanwezig is, omdat het provinciaal beleid erop is gericht om in het buitengebied geen zware bedrijven toe te laten, behoudens de reeds aanwezige bedrijven.
De toevoeging van een bouwbedrijf op het betrokken perceel leidt ertoe dat er twee bedrijven op het perceel worden gevestigd. Dit is in strijd met artikel [nummer] .1, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan en de voorwaarde in artikel 7.10, eerste lid, onder e, van de Verordening ruimte. Daarbij maakt het volgens eiseres niet uit dat beide bedrijven worden uitgeoefend door dezelfde rechtspersoon.
6.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, naar aanleiding van de zienswijze van de provincie, in de gewijzigde ruimtelijke onderbouwing duidelijker is aangegeven dat de activiteiten van het bouwbedrijf geen groter ruimtebeslag zal hebben dat 5.000 m2 van het bestaande bouwperceel. Daarmee is duidelijk dat het bestreden besluit geen betrekking heeft op de overige gronden van het bouwperceel. Volgens verweerder is er geen sprake van de nieuwvestiging van een niet-agrarisch bedrijf, maar van de functieverbreding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf door samenvoeging van twee in elkaars verlengde liggende bedrijfstakken.
Volgens verweerder is op het betrokken terrein al een bedrijf van milieucategorie 3 gevestigd. Mits de milieueffecten niet nadelig worden beïnvloed ten opzichte van de rechtens toegestane belasting, kan medewerking niet worden geweigerd. Uit onderzoek van vergunninghoudster blijkt dat de effecten van het bouwbedrijf gelijk zijn aan, zo niet minder zijn dan van het huidige verhuurbedrijf.
6.3
Het bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijf" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf-38", tevens bouwvlak, heeft in het bestemmingsplan een omvang van ongeveer [nummer] .350 m2. Het besluitvlak van het bestreden besluit, met een oppervlakte van 5.000 m2 valt hier geheel binnen.
In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat het bouwvlak binnen het besluitvlak zal worden gebruikt voor de activiteiten van het bouwbedrijf en het resterende gedeelte van het bouwvlak voor verhuuractiviteiten. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt, behoudens de bestaande bedrijfswoning, gesloopt.
6.4
De rechtbank deelt de opvatting van eiseres dat het bestreden besluit niet leidt tot wijziging in de vorm van een verkleining van het bouwvlak. Er is sprake van een beoogde koppeling van bouw- en verhuuractiviteiten binnen het bouwvlak van ongeveer [nummer] .350 m2. Dat de activiteiten van het bouwbedrijf volgens de ruimtelijke onderbouwing geen groter ruimtebeslag zullen hebben dan 5.000 m2, maakt daarom niet dat wordt voldaan aan artikel 7.10, eerste lid, onder a, van de Verordening ruimte.
Zoals de rechtbank heeft overwogen, is sprake van de vestiging van een niet-agrarische functie, bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Verordening ruimte. Niet in geschil is dat de activiteiten van het te vestigen bouwbedrijf behoren tot milieucategorie 3. De verlening van de omgevingsvergunning leidt dan ook tot vestiging van een bedrijf dat behoort tot milieucategorie 3. Dat is niet in overeenstemming met artikel 7.10, eerste lid, onder d, van de Verordening ruimte.
Bovendien heeft de verlening van deze vergunning tot gevolg dat er binnen het bestemmingsvlak twee bedrijven worden gevestigd (het bestaande verhuurbedrijf en het nieuwe bouwbedrijf). Dat is op grond van artikel [nummer] .1, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan en artikel 7.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening Ruimte niet toegestaan.
Ook dit betoog van eiseres slaagt.
Voorschrift voor buitenopslag noodzakelijk?
7.1
Eiseres is van mening dat verweerder ten onrechte geen uitdrukkelijk voorschrift met een verbod tot buitenopslag aan de verleende omgevingsvergunning heeft verbonden.
Volgens eiseres wil verweerder alleen buitenopslag overeenkomstig het bestemmingsplan, achter de voorgevel en binnen het bouwvlak, toelaten. Het bestemmingsplan staat alleen buitenopslag ten behoeve van een verhuurbedrijf voor bouwmaterialen toe. Er zou een verbod moeten komen voor buitenopslag ten behoeve van het bouwbedrijf, ook als dit maar tijdelijk is ten behoeve van laden en lossen.
7.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat buitenopslag is toegestaan binnen het bouwvlak, achter de voorgevel. Volgens verweerder is het geldende bestemmingsplan op dit punt duidelijk.
7.3
In de ruimtelijke onderbouwing staat dat de buitenopslag plaatsvindt conform het bestemmingsplan en de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid. In artikel 34.1, aanhef en onder f, van de planregels van het bestemmingsplan wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan: De buitenopslag van goederen en producten buiten een bouwvlak en voor de voorgevel.
Omdat op grond van het bestemmingsplan op het perceel van vergunninghoudster alleen een verhuurbedrijf voor bouwmaterialen is toegestaan en met de verlening van de omgevingsvergunning geen verandering wordt gebracht in de aan het perceel toegekende bestemming, kan met de opslag conform het bestemmingsplan niet de opslag ten behoeve van het bouwbedrijf zijn bedoeld. Ter zitting heeft vergunninghoudster aangegeven dat buitenopslag voor het bouwbedrijf ook niet de bedoeling is. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat buitenopslag voor het bouwbedrijf niet is aangevraagd. Buitenopslag voor het bouwbedrijf binnen het bouwvlak en achter de voorgevel valt dan ook niet onder de verleende omgevingsvergunning en is in strijd met het bestemmingsplan. Onder deze omstandigheden is het niet noodzakelijk om in het bestreden besluit een voorschrift met een verbod op buitenopslag voor het bouwbedrijf op te nemen.
Dit betoog van eiseres faalt.
Conclusie en gevolgen
[nummer] . Het beroep is, gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen in de rechtsoverwegingen 4.4 tot en met 4.5 en [nummer] .3 tot en met [nummer] .4, gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
9. De stelling van eiseres dat de omgevingsvergunning slecht handhaafbaar is, behoeft geen verdere bespreking.
10. De rechtbank ziet, gelet op de aard van de gebreken, geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen om de in deze uitspraak geconstateerde gebreken te herstellen. Dit zou in dit geval geen efficiënte wijze van afdoening zijn, omdat herstel van deze gebreken een nieuwe ruimtelijke onderbouwing nodig maakt. De rechtbank sluit bovendien niet uit dat een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is, als het de bedoeling is om de oppervlakte van het bestemmingsvlak te beperken tot 5.000 m2. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien en de vergunning voor het gebruik van het aansluitende gedeelte bij de langgevelboerderij te weigeren (zoals vergunninghoudster ter zitting heeft verzocht).
11. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht in deze zaak moet vergoeden. Omdat eiseres zich genoodzaakt heeft gezien om een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen, zal de rechtbank eveneens bepalen dat verweerder eiseres het door haar ten behoeve van de behandeling van dat verzoek betaalde griffierecht moet vergoeden.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres. De rechtbank begroot deze kosten op € 3.036,00, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van de voorzieningenrechter, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van de meervoudige kamer, waarde per punt € 759,00, wegingsfactor 1). De rechtbank betrekt hierbij dat vergunninghoudster pas tijdens de zitting van de voorzieningenrechter op 26 oktober 2018 heeft toegezegd met bouwen te zullen wachten tot de uitspraak in de bodemzaak en het spoedeisend belang niet eerder is komen te ontvallen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 676,00 (2 x € 338,00) moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, tot een bedrag van € 3.036,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. M.J.H.M Verhoeven en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het niet met de uitspraak eens bent. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen [nummer] weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.