ECLI:NL:RBOBR:2022:3912

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
22/1950
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op basis van artikel 13b Opiumwet in het kader van een voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, die al 28 jaar een woning huren van woningcorporatie Brabant Wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Oss om hun woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was aangekondigd voor een periode van drie maanden, te beginnen op 5 september 2022, na de vondst van harddrugs en een vuurwapen in de woning tijdens een politie-inval op 27 juni 2022. De dochter van verzoekers en haar partner waren op dat moment betrokken bij de drugsdelicten, maar verzoekers zelf hadden geen betrokkenheid bij de aangetroffen harddrugs.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het verzoek, aangezien sluiting van de woning hen zou dwingen om tijdelijk uit hun huis te vertrekken. Tijdens de zitting op 2 september 2022 is het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoekers als de burgemeester vertegenwoordigd waren. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekers overwogen, die stelden dat de sluiting een onevenredige maatregel was, gezien hun lange huurperiode en de omstandigheden waaronder de dochter en haar kinderen tijdelijk in de woning verbleven.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, de sluiting in dit geval niet evenwichtig was. Verzoekers hadden geen betrokkenheid bij de drugsdelicten en hadden in goed vertrouwen hun dochter en kleinkinderen tijdelijk opgevangen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van de burgemeester geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op het bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1950

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 september 2022 in de zaak tussen

[verzoekers] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. A.P.M.A. Laeyendecker),
en

de burgemeester van de gemeente Oss (de burgemeester)

(gemachtigden: mr. B. Nawabi en mr. A.A.M.W. Elbers).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 12 augustus 2022 heeft de burgemeester beslist dat de woning van verzoekers aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning) met ingang van 5 september 2022 voor drie maanden zal worden gesloten. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt bij de burgemeester en bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op dat verzoek. Verzoeker hebben gevraagd te bepalen dat hun woning in elk geval niet mag worden gesloten tot er is beslist op hun bezwaar.
2. De burgemeester heeft laten weten dat hij de woning niet zal sluiten voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op
2 september 2022 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker [verzoeker] , de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

4. Verzoekers huren de woning – al 28 jaar – van woningcorporatie Brabant Wonen. De politie heeft op 27 juni 2022 in de woning [naam] , een dochter van verzoekers (de dochter), en haar partner [naam] (de schoonzoon ) aangehouden op verdenking van handel in verdovende middelen. Ook heeft de politie toen de woning doorzocht. In de door de dochter en schoonzoon gebruikte slaapkamer heeft de politie in totaal 307 gram cocaïne en een handvuurwapen aangetroffen. In een daartoe opgestelde bestuurlijke rapportage heeft de politie ook vermeld dat de schoonzoon in oktober 2019 is veroordeeld voor handel in harddrugs en dat de schoonzoon en de dochter samen in augustus 2017 (ook) zijn veroordeeld voor de handel in harddrugs.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter vindt dat verzoekers een spoedeisend belang hebben. Zij moeten namelijk de woning tijdelijk uit als deze door de burgemeester mag worden gesloten.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de argumenten die verzoekers hebben aangevoerd, de zogenoemde gronden. Hij doet dit in het licht van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 augustus 2019 [1] (de zogenoemde overzichtsuitspraak), 2 februari 2022 [2] en 6 juli 2022 [3] . In de uitspraken van 2022 heeft de Afdeling de overzichtsuitspraak genuanceerd.
8. De burgemeester is, gelet op de in de woning aangetroffen hoeveelheid harddrugs, op basis van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd om de woning te sluiten. Daarover verschillen verzoekers en de burgemeester ook niet van mening. Verzoekers vinden echter dat het sluiten van de woning een onevenredige maatregel is. Het sluiten van de woning is volgens verzoekers niet noodzakelijk. Maar als wordt aangenomen dat een sluiting wel noodzakelijk is, dan is een sluiting van de woning voor drie maanden een onevenwichtige maatregel. Verzoekers vinden, als er al een noodzaak tot handhavend optreden bestaat, dat de burgemeester moet volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals een waarschuwing.
De noodzaak van de sluiting
9. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar de woning eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om de woning aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit de woning, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit de woning zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit de woning drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van de woning en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen is een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een woning een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om de woning te sluiten.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester het sluiten van de woning noodzakelijk mocht vinden. Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat de drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld en het maar de vraag is of sprake is van een recidivesituatie (in de woning zijn immers niet eerder drugs aangetroffen), zijn er wel andere van belang zijnde omstandigheden op basis waarvan de burgemeester het sluiten van de woning noodzakelijk mag vinden. In de woning is immers naast een handvuurwapen een aanzienlijke handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen. Bovendien is niet in geschil dat de woning ligt in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
De evenwichtigheid van de sluiting
11. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
12. Op grond van de stukken en gelet op wat tijdens de zitting is besproken, is het volgende door verzoekers geschetste beeld naar voren gekomen. De dochter woonde met 7 van haar 8 minderjarige kinderen (in de leeftijd van 1 tot 14 jaar) in een woning die zij huurde van een particulier. Zij moest die woning in februari 2022 verlaten, omdat die woning was verkocht en moest worden opgeleverd. Omdat Brabant Wonen nog geen vervangende woning voor ze had en het gezin dakloos dreigde te worden, hebben Bureau Jeugdzorg, Veilig Thuis en wijkagenten verzoekers benaderd om de dochter en haar 7 kinderen tijdelijk in hun woning op te nemen. Verzoekers wilden dat aanvankelijk niet vanwege de betrokkenheid van de dochter bij drugs(delicten) in het verleden. Na twee gesprekken met genoemde partijen zijn verzoekers overstag gegaan. Daarbij is afgesproken dat Jeugdzorg twee keer in de week zou langskomen om te zien hoe het met de kleinkinderen gaat en dat de politie een oogje in het zeil zou houden. Verzoekers hebben de eerste twee maanden de kamers die de dochter en kleinkinderen gebruikten gecontroleerd op drugs. Omdat bij die controles geen drugs werden gevonden, zowel de dochter als verzoekers overdag werkten, er voor verzoekers geen andere aanwijzingen waren dat de dochter betrokken was bij drugs, zijn verzoeker met de controles opgehouden. Daarna, in april, is ook de schoonzoon in het weekend in de woning gaan verblijven; hij had begeleid verlof als sluitstuk van zijn strafrechtelijke detentie. Jeugdzorg is inderdaad steeds twee keer per week in de woning geweest om de kleinkinderen te observeren. Op 27 juni 2022, de dag waarop de dochter en schoonzoon met hun gezin naar hun nieuwe woning zouden overgaan, heeft de politie een inval gedaan in de woning en zijn de drugs en het handvuurwapen in de slaapkamer van de dochter en de schoonzoon gevonden. Deze verblijven sindsdien in strafrechtelijke detentie. Jeugdzorg heeft de 7 (klein)kinderen elders laten onderbrengen.
13. De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan dit door verzoekers geschetste beeld te twijfelen. Dat doet de burgemeester overigens ook niet. Omdat verder vaststaat dat verzoekers geen betrokkenheid hebben bij de aangetroffen drugs, is de voorzieningenrechter onder deze omstandigheden van oordeel dat sluiting van de woning niet evenwichtig is. Zo is duidelijk dat pas na gesprekken met onder meer de wijkagenten verzoekers hebben besloten om de dochter en de 7 kleinkinderen tijdelijk in de woning op te nemen. Dit terwijl het voor de betrokken partijen duidelijk was dat dit een risico was, omdat de dochter in het verleden bij drugs(delicten) betrokken was. Ook moet het voor alle partijen duidelijk zijn geweest dat het laatste nog meer geldt voor de schoonzoon, tevens vader van de (8) kinderen. Door enkel erop te wijzen dat verzoekers de kamers waarin het gezin van de dochter verbleef hadden moeten blijven controleren, althans de controles hadden moeten hervatten op het moment dat ook de schoonzoon in de woning is gaan verblijven, gaat de burgemeester eraan voorbij dat de politie, wier betrokkenheid mede ertoe leidde dat verzoekers besloten de dochter en haar gezin tijdelijk in de woning op te nemen, een verantwoordelijkheid toekomt het risico dat verzoekers (ongewild) op enigerlei wijze betrokken zouden kunnen raken bij drugs(handel) te minimaliseren en zo verzoekers te beschermen. In dat licht hadden verzoekers de toezegging van de politie dat zij een oogje in het zeil zullen houden, kunnen en mogen begrijpen. In plaats van verzoekers te beschermen heeft de politie, nadat zij de drugs (en het handvuurwapen) in de woning heeft aangetroffen, in de bestuurlijke rapportage de burgemeester slechts in overweging gegeven de woning te sluiten. Gelet op het voorgaande had de burgemeester in de omstandigheid dat verzoekers de controles in de woning niet hebben hervat nadat de schoonzoon in de woning is gaan verblijven hooguit een rechtvaardiging kunnen zien om verzoekers een waarschuwing te geven. Veelzeggend in dat verband is dat Brabant Wonen weliswaar te kennen heeft gegeven dat zij bij een rechterlijke goedkeuring van de sluiting van de woning ertoe zal overgaan de met verzoekers gesloten huurovereenkomst te ontbinden, maar ook dat zij bereid is om met verzoekers een nieuwe (vaststellings)overeenkomst onder voorwaarden aan te gaan.
14. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van het besluit op het bezwaar. De burgemeester mag de woning in die periode niet sluiten.
16. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekers vergoeden en krijgen verzoekers ook een vergoeding voor hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,– omdat de gemachtigde van verzoekers een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Omdat aan verzoekers een toevoeging is verleend, moet de burgemeester de vergoeding voor de proceskosten betalen aan de gemachtigde van verzoekers.
17. De voorzieningenrechter geeft de burgemeester in overweging om bij het nog te nemen besluit op het bezwaar te bekijken of in dit geval een minder vergaande maatregel (bijvoorbeeld een bestuurlijke waarschuwing of een last onder dwangsom) niet passender is.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van het besluit op het bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 184,– aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,–, te betalen aan de gemachtigde van verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.