ECLI:NL:RBOBR:2022:3884

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
C/01/383095 / KG ZA 22-321
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal geschil over de tenuitvoerlegging van een Marokkaans vonnis inzake kinderalimentatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de man dat de voorzieningenrechter de vrouw verbiedt om een in Marokko gewezen vonnis ten uitvoer te leggen. Dit vonnis betreft de vaststelling van kinderalimentatie en andere alimentatieverplichtingen. De partijen, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezitten, zijn op 18 maart 2005 te Eindhoven met elkaar gehuwd en hebben een dochter. De vrouw heeft in Marokko een procedure gestart voor het vaststellen van alimentatie, terwijl de man zich hiertegen verzet. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de vrouw in Nederland woont. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man af, omdat de vrouw niet onrechtmatig heeft gehandeld door in Marokko een alimentatieprocedure te voeren. De man heeft in de Marokkaanse procedure zijn verweer kunnen voeren, en de voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van misbruik van procesrecht. De vordering tot staking van de tenuitvoerlegging in Nederland wordt afgewezen, evenals de vordering tot vergoeding van proceskosten. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/383095 / KG ZA 22-321
Vonnis in kort geding van 8 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.C.H. Poelman te Brunssum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H. Sanli te Helmond.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 juli 2022 met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord van 21 juli 2022;
  • de brief van 22 juli 2022 van mr. Poelman met twee aanvullende producties;
  • de mondelinge behandeling van 25 juli 2022 te 15.00 uur.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 18 maart 2005 te Eindhoven met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk is op [geboortedatum] 2006 te Eindhoven [kind] geboren (hierna te noemen: de dochter).
2.2.
Partijen hebben beiden de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit.
2.3.
Deze rechtbank heeft op 4 januari 2013 de echtscheiding uitgesproken. In de echtscheidingsbeschikking is niet beslist op het verzoek om het vaststellen van kinderalimentatie, omdat de vrouw dat verzoek heeft ingetrokken.
2.4.
De vrouw en de dochter hebben hun woonplaats in Nederland en hebben altijd in Nederland gewoond.
2.5.
De vrouw is op 18 september 2013 bij de rechtbank van eerste aanleg te Larache (Marokko) een procedure gestart voor het vaststellen van partner- en kinderalimentatie, zowel voor de periode tijdens het huwelijk als daarna totdat die verplichting van rechtswege vervalt.
2.6.
De man heeft zich in die procedure laten bijstaan door een advocaat en heeft zich verweerd tegen de vordering van de vrouw.
2.7.
De rechtbank van eerste aanleg te Larache (Marokko) heeft bij vonnis van 5 januari 2016 door de man te betalen kinderalimentatie vastgesteld. In dit vonnis is – voor zover thans van belang – het volgende bepaald:
“- Dat de gedaagde onder ede dient te verklaren dat hij vanaf 1-1-2012 alimentatie betaald heeft voor zijn echtgenote, en voor hun dochter [kind] vanaf 1-1-2007 tot aan 4-1-2013.
Hij heeft gezworen dat hij geen alimentatie verschuldigd is voor deze periode, en indien mocht blijken dat dit niet waar is, heeft zij voor de voornoemde periode recht op een bedrag van zevenhonderd (700) dirham per maand voor haar, en een bedrag van vijfhonderd (500) dirham per maand voor de dochter,
- Dat de gedaagde de dochter [kind] een alimentatie dient te betalen ten bedrage van 500 dirham per maand vanaf 5 januari 2013, een woonvergoeding ten bedrage van 400 dirham per maand, en een verzorgingsvergoeding ten bedrage van 100 dirham, vanaf 13 september 2013 totdat deze verplichting van rechtswege vervalt,
- Dat de gedaagde de dochter [kind] een vergoeding voor de feestdagen dient te betalen ten bedrage van 1500 dirham per jaar vanaf 13 september 2013, waarbij het vonnis bij voorraad uitvoerbaar verklaard wordt, en de gedaagde wordt veroordeeld in de kosten.”
2.8.
Het vonnis van 5 januari 2016 is op 31 mei 2022 op het adres van de man in Nederland aan de man betekend. De man is op 9 juni 2022 bij het Gerechtshof in Tanger in beroep gegaan van dit vonnis.
2.9.
Bij brief van 17 juni 2022 heeft de advocaat van de man de vrouw gesommeerd tot het staken van de executie van het vonnis van 5 januari 2016.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw zal veroordelen tot een verbod op de tenuitvoerlegging van het in Marokko gewezen vonnis, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de vrouw in de werkelijke proceskosten begroot op € 2.500,00, en met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
3.2.
De man legt daaraan - kort gezegd - ten grondslag dat de vrouw onrechtmatig handelt jegens de man door misbruik van recht te maken. Dat misbruik bestaat hierin dat de vrouw een alimentatieprocedure in Marokko is gestart in weerwil van de exclusieve bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Bovendien bevat het Marokkaanse vonnis onjuistheden, zodat de vrouw ook onrechtmatig handelt door het vonnis ondanks dat te executeren.
3.3.
De vrouw voert verweer. Zij stelt dat een spoedeisend belang ontbreekt. Bovendien betwist zij de onrechtmatigheid van haar handelen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht, ontvankelijkheid en toepasselijk recht

4.1.
Aangezien deze zaak een internationaal karakter heeft, moet de rechtsmacht van de Nederlandse rechter worden beoordeeld. Op grond van artikel 4, eerste lid van de Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012 L 351/1 (Verordening Brussel I-bis) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. De vrouw woont immers in Nederland.
4.2.
De voorzieningenrechter verwerpt het ontvankelijkheidsverweer omdat spoedeisend belang zou ontbreken. De vrouw heeft immers een vonnis in handen, dat zij kort geleden heeft laten betekenen aan de man en elk moment ten uitvoer kan leggen. Daarmee is een voldoende spoedeisend belang aanwezig om de vordering van de man te beoordelen.
4.3.
De man heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de vrouw jegens hem onrechtmatig handelt. Daarom moet het toepasselijke recht worden beoordeeld aan de hand van Verordening (EG) nr. 864/2007 van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). Aangezien beide partijen hun gewone woonplaats in Nederland hebben, neemt de voorzieningenrechter op grond van artikel 4, tweede lid van die verordening tot uitgangspunt dat Nederlands recht van toepassing is.
Staking van de tenuitvoerlegging in Nederland
4.4.
Beslissingen van vreemde rechters kunnen niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij een verdrag of een wet tenuitvoerlegging mogelijk maakt. Dat is in deze zaak niet het geval. Het Marokkaanse vonnis kan in Nederland dus niet ten uitvoer worden gelegd. Wel kan op grond van artikel 431, tweede lid van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering het geding opnieuw door de Nederlandse rechter worden behandeld. Mocht de vrouw een daartoe strekkende procedure beginnen, dan kan de man in die procedure zijn bezwaren tegen het Marokkaanse vonnis naar voren brengen. Nog daargelaten dat de vrouw ter zitting heeft gezegd dat ze niet van plan is om het Marokkaanse vonnis ten uitvoer te leggen, heeft de man dus geen belang bij het gevraagde verbod voor zover dit betrekking heeft op de tenuitvoerlegging in Nederland. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
Staking van de tenuitvoerlegging in Marokko
4.5.
Naar Nederlands internationaal privaatrecht is de Nederlandse rechter exclusief bevoegd tot het vaststellen van kinderalimentatie op grond van artikel 3, aanhef en onder a. en b. van de Alimentatieverordening. Beide partijen en hun dochter hebben immers hun gewone verblijfplaats in Nederland. Die exclusieve bevoegdheid sluit evenwel niet uit dat de Marokkaanse rechter naar Marokkaans internationaal privaatrecht (ook) bevoegd is. In deze zaak heeft de Marokkaanse rechter die bevoegdheid aangenomen.
4.6.
De vrouw heeft de vrijheid om haar belangen aan een rechter voor te leggen en een beslissing te vragen. Die vrijheid omvat ook de mogelijkheid om een procedure omtrent vaststelling van (kinder)alimentatie te starten voor een rechter die onbevoegd is naar het recht van het land waar zij en haar dochter wonen, zoals de vrouw in deze zaak heeft gedaan. Dergelijk handelen kan evenwel onder omstandigheden jegens de man onrechtmatig zijn. Dat is het geval als daardoor een zodanige onevenredigheid ontstaat tussen enerzijds het belang van de vrouw bij uitoefening van de bevoegdheid om in Marokko te procederen en anderzijds het belang van de man dat daardoor wordt geschaad, dat de vrouw in redelijkheid daartoe niet had kunnen komen. In zo’n geval is sprake van misbruik van procesrecht en dat is onrechtmatig.
4.7.
Bij de beoordeling of de vrouw haar processuele bevoegdheid heeft misbruikt, neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de man in de Marokkaanse procedure verweer heeft kunnen voeren en dat ook heeft gedaan. Daarmee lijkt voorshands voldoende gewaarborgd dat met zijn belangen in die procedure rekening is gehouden. Dat de man in Marokko niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt, maakt dit niet anders. De omstandigheid dat het Marokkaanse alimentatierecht geen rekening houdt met draagkracht leidt evenmin tot het oordeel dat de vrouw misbruik heeft gemaakt van bevoegdheid. Van haar kan niet worden geëist dat zij het belang van de man bij het Nederlandse alimentatierecht voor laat gaan boven het belang van de dochter van partijen en haarzelf.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vrouw niet onrechtmatig heeft gehandeld door in Marokko een alimentatieprocedure te voeren.
4.9.
De man heeft zich voorts beroepen op onjuistheden in het Marokkaanse vonnis, omdat de vrouw in strijd met de waarheid zou hebben gesteld dat zij in Marokko woont en omdat zij ten onrechte alimentatie zou hebben gevorderd over de huwelijkse periode. Gelet op deze onjuistheden is tenuitvoerlegging door de vrouw onrechtmatig, aldus de man.
4.10.
Bij de beoordeling of de tenuitvoerlegging van het Marokkaanse vonnis op deze grond gestaakt moet worden, moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de vrouw zwaarder weegt dan dat van de man bij behoud van de bestaande toestand tot op het door hem ingestelde beroep is beslist.
4.11.
Bij dit oordeel heeft als omstandigheid te gelden dat het gaat om de tenuitvoerlegging van een vonnis van een Marokkaanse rechter in Marokko. Dat vraagt om grote terughoudendheid van de Nederlandse rechter. In dat licht weegt het belang van de man niet zwaar genoeg om in te grijpen door staking van de tenuitvoerlegging te bevelen. De bezwaren die de man heeft tegen het vonnis kan hij in het door hem ingestelde hoger beroep aan de orde stellen; zij kunnen niet als kennelijke misslagen worden gekwalificeerd.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de man wordt afgewezen. Dat lot geldt ook de vordering tot vergoeding van de werkelijke proceskosten.
4.13.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Sicking-Sluis en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022.