ECLI:NL:RBOBR:2022:3804

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
01-339498-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met hockeystick in Eindhoven

Op 12 september 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 oktober 2021 in Eindhoven met een hockeystick een andere persoon op het hoofd heeft geslagen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van poging tot doodslag, waarbij de verdachte met voorwaardelijk opzet handelde. De feiten kwamen aan het licht tijdens een woordenwisseling in een uitgaansgebied, waar de verdachte, na een confrontatie met het slachtoffer, met volle kracht uithaalde met de hockeystick. Het slachtoffer liep hierdoor ernstig letsel op, waaronder een schedelbasisfractuur. De rechtbank verwierp het verweer van putatief noodweer, omdat er geen sprake was van een onmiddellijke dreiging. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uren, met daarnaast de verplichting tot schadevergoeding aan het slachtoffer van in totaal € 16.332,31, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.339498.21
Datum uitspraak: 12 september 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum] 2000,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 april 2022 en 29 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 december 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 4 oktober 2021 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven die [slachtoffer] met een hockeystick meermalen, in elk geval eenmaal (zeer) (krachtig) op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2021 te Eindhoven aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of een (blijvend) litteken op het voorhoofd heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een hockeystick meermalen, in elk geval eenmaal (zeer) (krachtig) op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2021 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een hockeystick meermalen, in elk geval eenmaal (zeer) (krachtig) op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 4 oktober 2021 rond 00:15 uur bevonden aangever en verdachte zich in het uitgaansgebied Stratumseind te Eindhoven. Zij hadden beiden een aanzienlijke hoeveelheid alcohol gedronken en kenden elkaar niet. Verdachte had die dag gehockeyd en kwam rechtstreeks vanuit de hockeyclub naar Stratumseind. Hij had zijn hockeystick nog bij zich.
In een eetgelegenheid kwam het tot een woordenwisseling met onder andere aangever. Verdachte liep de zaak uit, gevolgd door aangever. Terwijl verdachte wilde doorlopen begon aangever telkens tegen hem te praten en probeerde telkens in zijn buurt te komen. Na enige tijd haalde verdachte uit met zijn hockeystick en sloeg daarmee drie maal in de richting van aangever, waaronder eenmaal vol op zijn schedel. Verdachte is daarna weggerend. Aangever heeft als gevolg van het voorval ernstig letsel opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een veroordeling van het primair ten laste gelegde te komen. Voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen. [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting [2] , onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
In de nacht van 4 oktober 2021 was ik in het centrum van Eindhoven. In die nacht heb ik het slachtoffer, de heer [slachtoffer] , met mijn hockeystick geslagen.
Proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer] (p. 3 - 8), voor zover inhoudende:
[p. 3] Op zondagnacht 4 oktober 2021 omstreeks 00:15 uur bevond ik mij in het uitgaanscentrum gelegen aan het Stratumseind te Eindhoven. (...) Er ontstond een woordenwisseling en één van de twee jongens, de langste van de twee, bedreigde mij met een hockeystick. Ik zag namelijk dat deze jongen een hockeystick uit zijn tas haalde.
(...) Enkele momenten later, uit het niets, haalde de jongen met kracht en opzet de hockeystick uit naar mij met zijn hockeystick. Ik heb deze slag af kunnen weren met mijn linker pols. Het ging heel snel, ik voelde dat ik door de hockeystick geraakt werd op mijn linker pols. Ik draag aan mijn linker pols een horloge, deze heeft de klap van de hockeystick opgevangen. Mijn horloge is kapot, mijn linker pols is gekneusd en opgezet en blauw.
[p. 4] Noot verbalisant: ik, verbalisant, zag dat de linker pols van aangever opgezwollen/geschaafd is. De verdachte haalde opnieuw met kracht en opzet aan met de hockeystick. De verdachte sloeg mij met de hockeystick hard op mijn voorhoofd. Ik voelde een hevige pijn. Ik voelde mijn bloed uit mijn voorhoofd en neus spuiten. Ik zag dat mijn jas, kleren, schoenen en gezicht volledig onder het bloed zaten. Ik viel door de harde klap met de hockeystick op mijn voorhoofd naar achteren. Ik viel hard op de grond. Ik was helemaal in shock. (...)
In de ambulance is de gapende wond op mijn voorhoofd gehecht. De ambulance heeft toen elf hechtingen aangebracht. (...)
De arts heeft een CT-scan van mijn schedel aangevraagd en er zijn foto's van mijn pols gemaakt. (...) De SEH-arts heeft, na onderzoek van de foto van mijn linker pols, geconstateerd dat deze gekneusd is. (...)
Noot verbalisant: ik, verbalisant, zag dat aangever een gehechte snee op het voorhoofd heeft vanaf de haargrens tot aan de linker wenkbrauw. Ik, verbalisant, zag dat de aangever twee opgezwollen ogen heeft. Ik, verbalisant, zag dat de zwellingen paars/geel van kleur zijn. Ik, verbalisant, hoorde de aangever tegen mij zeggen dat de neuroloog tegen aangever gezegd heeft dat hij geluk had gehad en daardoor dit zware en levensbedreigende toegebrachte hersenletsel heeft overleefd. (...)
Dinsdag 12 oktober 2021 moet ik voor controle naar de kaakchirurg. De kaakchirurg zal de schedelbreuk, die ik heb opgelopen door de slag met de hockeystick, onderzoeken. Mocht blijken dat mijn voorhoofd, door de schedelbreuk, ingedeukt is zal ik een operatie moeten ondergaan. Tijdens deze operatie zal mijn voorhoofd uitgedeukt worden. (...)
Brief Catharina ziekenhuis Eindhoven d.d. 13 oktober 2021 (p. 18). Voor zover inhoudende:
Patiënt:
[slachtoffer]
(...)
Patiënt is op 04 oktober 2021 opgenomen op de afdeling in verband met een trauma capitis na een mishandeling. Hierbij:
1. Een hemorragische contusiehaard links frontaal
2. Een epiduraal hematoom fossa anterior links
3. Commutatieve fractuur os frontale doorlopend tot sinus frontalis en de orbita dak links.
4. Hoofdwond frontaal, reeds gehecht door ambulance.
Patiënt wordt poliklinisch vervolgd.
Aanvraagformulier medische informatie (p. 17 – 17a). Voor zover inhoudende:
[p. 17] Verzoek om informatie over:
achternaam: [slachtoffer] voorna(a)m(en): [slachtoffer]
[p. 17a] I. Omschrijving van het letsel (…)
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Groot litteken voorhoofd.
Verplaatste breuk schedel-voorwand
II. Bijzondere mededelingen:
Operatie onder narcose noodzakelijk. Mogelijk in toekomst correctie litteken. Mogelijk schade voortanden.
Proces-verbaal van bevindingen (p. 32 - 33). Voor zover inhoudende:
[p. 32] Op 4 oktober 2021, omstreeks 0:30 uur, vond een mishandeling plaats op het Begijnenhof in Eindhoven. Van deze mishandeling werd camerabeelden opgeslagen van de toezichtcamera's die op deze locatie aanwezig zijn. (...)
Op enig moment zag ik dat een persoon, die ik later aan de hockeytas met witte opdruk herkende als verdachte [verdachte] , ook voor deze shoarmazaak stond. Ik zag dat verdachte [verdachte] ineens een hockeystick uit zijn tas, die hij op zijn rug had, haalde en deze vasthield. Vrijwel direct hierop zag ik (…) de persoon die ik later herkende als slachtoffer [slachtoffer] .
(…) vanuit het terras van shoarmazaak [naam] op verdachte [verdachte] afliep en tegen verdachte [verdachte] aanliep en hem begon te duwen. Ik zag dat verdachte [verdachte] vervolgens rustig vanaf het terras van de shoarmazaak wegliep in de richting van het Begijnenhof in Eindhoven. Ik zag dat slachtoffer [slachtoffer] achter verdachte [verdachte] aanliep. Ik zag dat de persoon die ik later herkende als verdachte [medeverdachte] tussen slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] ging lopen. ik zag dat verdachte [medeverdachte] ook een hockeystick in zijn handen vasthad. Ik zag vervolgens dat slachtoffer [slachtoffer] verdachte [medeverdachte] bij de keel pakte en wegduwde. Ik zag vervolgens dat slachtoffer [slachtoffer] hierop verder achter verdachte [verdachte] liep en opnieuw tegen verdachte [verdachte] aan duwde. Ik zag vervolgens dat meerdere personen tussen verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer] gingen staan en actief slachtoffer [slachtoffer] tegenhielden. Ik zag dat slachtoffer [slachtoffer] zich losrukte van deze personen die hem probeerde tegen te houden en vervolgens weer op verdachte [verdachte] afliep. Ik zag dat verdachte [medeverdachte] opnieuw tussen verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer] ging staan. Ik zag dat slachtoffer [slachtoffer] nog steeds actief de confrontatie zocht met verdachte [verdachte] . Ik zag namelijk dat slachtoffer [slachtoffer] steeds op verdachte [verdachte] bleef aflopen ondanks herhaalde pogingen van meerdere omstanders, waar onder verdachte [medeverdachte] , die hem probeerde tegen te houden. Vervolgens stonden verdachte [verdachte] , verdachte [medeverdachte] , slachtoffer [slachtoffer] en enkele andere omstanders op het Begijnenhof ter hoogte van de zijkant van de Catharinakerk. Ik zag op dat moment dat slachtoffer [slachtoffer] opnieuw op verdachte [verdachte] afliep. Ik zag dat toen slachtoffer [slachtoffer] opnieuw dichtbij verdachte [verdachte] kwam, verdachte [verdachte] met zijn hockeystick sloeg in de richting van het hoofd / romp van slachtoffer [slachtoffer] . (...) Ik zag dat verdachte [verdachte] op dat moment met twee handen zijn hockeystick vasthield.
[p. 33] Ik zag dat verdachte [verdachte] vervolgens twee keer met deze hockeystick in de richting van slachtoffer [slachtoffer] uithaalde. Vervolgens zag ik dat slachtoffer [slachtoffer] zijn handen op zijn hoofd hield, wegdraaide en wegliep.
Proces-verbaal van verhoor getuige , [getuige] (p. 24 - 25). Voor zover inhoudende:
[p. 24] Op maandag 4 oktober 2021, omstreeks 00.00 uur, bevond ik mij op het Stratumseind, te Eindhoven. (...) Ik zag dat de jongen met de hockeystick nog een keer uithaalde. Ik zag dat hij de hockeystick met twee handen vastpakte en op het hoofd van het slachtoffer sloeg. (…)Ik zag dat er bloed uit zijn voorhoofd kwam. Ik zag dat hij op zijn voorhoofd een grote snee had.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op grond van voormelde bewijsmiddelen het volgende vast.
In de nacht van 4 oktober 2021 in Eindhoven heeft verdachte aangever met een hockeystick op het hoofd geslagen Verdachte heeft zijn hockeystick daarbij met twee handen vastgehouden, zijn hockeystick boven zijn hoofd gebracht en heeft vervolgens het slachtoffer met volle kracht op het hoofd geraakt.
Als gevolg van de klap heeft aangever onder meer een schedelbreuk, een hersenkneuzing en bloedingen in de hersenen opgelopen.
Het is de vraag of verdachte daarbij opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangever. Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte de bedoeling had, in de zin van ’boos’ opzet, om aangever van het leven te beroven. De vraag die vervolgens door de rechtbank dient te worden beantwoord, is of er dan sprake geweest van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet is immers slechts vereist dat er door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer bestond en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Bij de beoordeling van die vraag moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder met name de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij is van belang dat verdachte met volle kracht heeft geslagen met een hard voorwerp, in dit geval een hockeystick.
Naar algemene ervaringsregels kan het toepassen van fors geweld tegen het hoofd zodanig schedel- en hersenletsel veroorzaken dat het kan leiden tot het overlijden van een slachtoffer, aangezien het hoofd het kwetsbaarste onderdeel van het menselijk lichaam is. Zeker bij harde klappen is er een aanmerkelijke kans op dodelijk (hersen)letsel. Door met grote kracht met een hockeystick op het hoofd van aangever te slaan was daarom sprake van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever als gevolg van het handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de gedragingen van verdachte, namelijk het met twee handen met een hockeystick bovenhands met volle kracht slaan op het hoofd van aangever, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood, dat het – behoudens contra-indicaties waarvan hier niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard.
Gelet op het bovenstaande kan de primair ten laste gelegde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 4 oktober 2021 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven die [slachtoffer] met een hockeystick krachtig tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De strafbaarheid van het feit.

Standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) toekomt, zodat voor dit feit ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte heeft gedwaald in de beoordeling van het dreigende gevaar dat zich die nacht heeft afgespeeld. Verdachte werd immers geconfronteerd met het uitdagende gedrag van het slachtoffer. Ook was de broer van verdachte enkele dagen daarvoor in Eindhoven slachtoffer geweest van uitgaansgeweld. Gelet op het voorstaande verkeerde verdachte in de veronderstelling dat er geen andere uitweg was en dat hij op dat moment niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een verschoonbare dwaling. Het slachtoffer weliswaar herhaaldelijk de confrontatie met verdachte heeft opgezocht, maar verdachte is niet aangevallen en er is niets voorgevallen waardoor verdachte kon menen dat hij werd aangevallen. Op het moment dat verdachte met zijn hockeystick uithaalt naar het slachtoffer is bovendien geen sprake van een dreigende situatie. Dit maakt dat de slaande beweging van verdachte op dat specifieke moment aanvallend en niet verdedigend van aard is. Er is op dat moment derhalve geen sprake van een noodweer-situatie.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer is vereist dat een objectieve waarnemer ten tijde van het handelen mocht menen dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. In lijn met hetgeen de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat op het moment van slaan door verdachte geen sprake was van een dergelijke wederrechtelijke aanranding. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte voor de eerste keer uithaalt naar het slachtoffer en het slachtoffer daarbij op zijn arm raakt. Vervolgens draait het slachtoffer zijn lichaam weg van verdachte, kijkt de andere kant op en op dat moment loopt verdachte in de richting van het slachtoffer waarna verdachte en het slachtoffer oogcontact maken en verdachte voor de tweede en derde keer uithaalt naar het slachtoffer, waarbij de tweede keer naar het hoofd van het slachtoffer.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank niet een situatie op waarin verdachte abusievelijk maar verschoonbaar heeft kunnen menen dat er een noodzaak tot verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding bestond. Om deze reden verwerpt de rechtbank het beroep op putatief noodweer.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast eist de officier van justitie dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd voor de duur van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis, indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat zij zich kan vinden in de eis van de officier van justitie met betrekking tot de voorwaardelijke gevangenisstraf. Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde taakstraf refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag door het slachtoffer met een hockeystick met kracht op het hoofd te slaan. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan ernstig (hersen)letsel opgelopen en ondervindt tot op heden beperkingen in zijn functioneren.
Dat het slachtoffer zich niet onbetuigd heeft gelaten en zich in de richting van verdachte gedurende enige tijd irritant en in de beleving van verdachte kennelijk zelfs bedreigend heeft opgesteld rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank het handelen van verdachte niet.
Het door verdachte toegepaste geweld heeft een grote indruk op het slachtoffer en ook de omstanders gemaakt
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van verdachte. Verdachte studeert en heeft zijn leven op orde.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdacht tijdens het plegen van het feit onder invloed van alcohol verkeerde en dat verdachte de negatieve werking daarvan op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks heeft hij de alcohol wel (in ruime mate) genuttigd. Ook neemt de rechtbank in haar beoordeling mee dat verdachte zijn hockeystick op enig moment als een wapen – om zich mee te verweren – bij zich droeg.
Daarnaast weegt de rechtbank bij de beslissing over de straf die aan verdachte zal worden opgelegd mee dat verdachte een geoefend hockeyer is en dus wist hoe gevaarlijk het is om met twee handen en volle kracht te slaan met een hockeystick.
Verdachte heeft zich na het incident niet om het slachtoffer bekommerd, maar is weggerend. Ook daarna heeft verdachte op geen enkel moment contact opgenomen met het slachtoffer om te informeren naar zijn toestand en/of zijn excuses aan te bieden. Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting geuit spijt te hebben, maar de rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de spijt van verdachte met name betrekking heeft op de gevolgen die het gebeurde voor hemzelf heeft gehad.
Tenslotte heeft verdachte het slachtoffer bij de eerste slag met de hockeystick een gekneusde pols geslagen. Weliswaar is dit niet afzonderlijk, als een mishandeling aan verdachte tenlastegelegd, maar de rechtbank neemt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De jurisprudentie dient als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De officier van justitie heeft verzocht aan verdachte een taakstraf en een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdediging heeft te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de vordering van de officier van justitie.
Echter, de rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden. Daarnaast zal de rechtbank de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren opleggen.
De rechtbank zal aldus een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt. Een vrijwel geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf zouden geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 10.051,83 aan materiële schadevergoeding (schadeposten: reiskosten, medische kosten, schade aan het horloge en de jas, (huishoudelijke) hulpkosten en verlies aan verdienvermogen) en een bedrag van € 10.000,-- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert dat een bedrag van € 6.3321,31 aan materiële schadevergoeding en € 8.000,-- aan immateriële schadevergoeding wordt toegekend met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op het standpunt dat verdachte uit putatief noodweer heeft gehandeld.
Subsidiair verzoekt de verdediging dat de schadeposten voor de medische kosten, voor de reiskosten en voor het verlies in verdiencapaciteit niet-ontvankelijk worden verklaard. De schadepost die ziet op de schade aan de jas en het horloge dient te worden gehalveerd en voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de schadepost voor de (huishoudelijke) hulpkosten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten slotte verzoekt de verdediging de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 7.000,--.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten materiële schadevergoeding ten bedrage € 6.332,31 (schadeposten: reiskosten, medische kosten, schade aan het horloge en de jas en (huishoudelijke) hulpkosten) en immateriële schadevergoeding, ten bedrage van € 10.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de door het slachtoffer gemaakte en gevorderde kosten ter zake van reiskosten, medische kosten, schade aan het horloge en de jas, (huishoudelijke) hulpkosten voldoende duidelijk heeft toegelicht en onderbouwd. Met betrekking tot de kosten die betrekking hebben op de behandeling van het slachtoffer in Spanje is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak van een voortvarende behandeling van de (zeer invaliderende) klachten blijkt uit de overgelegde medische verklaringen. Dat het slachtoffer heeft gekozen voor een behandeling (in het buitenland), welke zijn medisch herstel mogelijk zou kunnen bespoedigen, is naar het oordeel van de rechtbank redelijk, zodat de daarmee gemoeide kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van de schadeposten jas en horloge heeft de rechtbank voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren nu de beantwoording van de vraag of en in hoeverre bij het slachtoffer sprake is van verlies aan verdiencapaciteit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Bij de beoordeling van de immateriële schadevergoeding weegt de rechtbank – in tegenstelling tot de officier van justitie – niet mee dat het slachtoffer een rol heeft gehad in het ontstaan van het conflict, nu de reactie van verdachte hierop buiten iedere proportie is geweest. De rechtbank stelt vast dat er door het handelen van verdachte hersenschade, psychische schade, en een blijvend litteken op het hoofd van het slachtoffer is ontstaan. Het slachtoffer ondervindt tot op heden enige beperkingen in zijn hersenfuncties en het is onzeker of hij op termijn weer als vanouds zal kunnen functioneren. Het litteken op het hoofd van het slachtoffer vormt een blijvende ontsiering en uit de onderbouwing van de vordering blijkt ook dat het slachtoffer hier in zijn dagelijks leven nadeel van ondervindt. De rechtbank ziet daarom aanleiding de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid schattenderwijs te begroten op € 10.000,-- gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen voor soortgelijke feiten.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging doodslag

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.

en

een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.

Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 16.332,31, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 116 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 6.332,31 materiële schadevergoeding (schadeposten: reiskosten, medische kosten, schade aan het horloge en de jas en (huishoudelijke) hulpkosten) en € 10.000,-- immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 04 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 16.332,31, bestaande uit € 6.332,31 materiële schadevergoeding (schadeposten: reiskosten, medische kosten, schade aan het horloge en de jas en (huishoudelijke) hulpkosten) en € 10.000,-- immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 04 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 12 september 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, District Eindhoven, Basisteam De Kempen, Registratienummer PL2100-2021220556, afgesloten op 15 oktober 2021, aantal pagina’s: 1 tot en met 57. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 27 mei 2021, verklaring van verdachte ter terechtzitting.