ECLI:NL:RBOBR:2022:377

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
9604167_E07022022
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvrijwillige overplaatsing van een docent Techniek en schorsing door de Stichting Internationaal en Lokaal Funderend Onderwijs

In deze zaak gaat het om een kort geding aangespannen door een 62-jarige docent Techniek, die zijn onvrijwillige overplaatsing naar een andere school aanvecht. De docent, die sinds 2003 werkzaam is bij het Strabrecht College, was eerder geschorst en is van mening dat zowel de schorsing als de overplaatsing onterecht zijn. De school, Stichting Internationaal en Lokaal Funderend Onderwijs (Silfo), stelt dat de schorsing en de overplaatsing gerechtvaardigd zijn vanwege de onwerkbare situatie die is ontstaan door de houding van de docent. De kantonrechter heeft op 7 februari 2022 geoordeeld dat de overplaatsing van de docent naar het Stedelijk College in Eindhoven terecht is, en dat de schorsing niet meer aan de orde is. De rechter heeft de vorderingen van de docent, waaronder de vernietiging van de schorsing en de onvrijwillige overplaatsing, afgewezen. De rechter concludeert dat de docent niet meer welkom is op het Strabrecht College en dat de situatie daar onherstelbaar is verstoord. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van Silfo toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 9604167 CV EXPL 21-7961
Vonnis in kort geding van 7 februari 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L.G. Krijnen,
t e g e n
STICHTING INTERNATIONAAL EN LOKAAL FUNDEREND ONDERWIJS (SILFO),
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde partij,
verder te noemen: Silfo,
gemachtigde: mr. C.A.M. van Vught.
Waar gaat dit kort geding over?
Samengevat gaat dit kort geding over een 62-jarige docent Techniek ( [eiser] ) die zijn onvrijwillige overplaatsing naar een andere school aanvecht. Eerder was hij ook geschorst en ook daar is hij het niet mee eens. De school (Silfo) vindt dat zowel de schorsing als de overplaatsing terecht hebben plaatsgevonden.

1.Het procesverloop

1.1
Op 29 december 2021 heeft [eiser] Silfo in kort geding gedagvaard. Daartoe heeft hij een dagvaarding met producties 1 tot en met 33 uitgebracht. Vervolgens heeft Silfo daartegen verweer gevoerd. Zij heeft op 5 januari 2022 een verweerschrift met producties 1 tot en met 64 ingediend. Op 10 januari 2022 heeft [eiser] aanvullende producties 34 en 35 toegestuurd.
1.2
Aanvankelijk stond de mondelinge behandeling (hierna: zitting) gepland op 4 januari 2022 om 15.00 uur bij de kantonrechter te Eindhoven. Dit zou een online zitting zijn. Mede op verzoek van partijen is de te houden zitting verplaatst en omgezet naar een zogenaamde fysieke zitting op 10 januari 2022 om 13.30 uur. De zitting heeft uiteindelijk op laatstgenoemde datum en tijdstip ten overstaan van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch plaatsgevonden in het Paleis van Justitie in ’s-Hertogenbosch. Daarbij was [eiser] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L.G. Krijnen. Silfo werd tijdens de zitting vertegenwoordigd door de heer [A] (voorzitter van het College van Bestuur van Silfo) en de heer [B] (directeur van het Strabrecht College in Geldrop), bijgestaan door mr. C.A.M. van Vught als gemachtigde. Tijdens de zitting hebben beide gemachtigden pleitaantekeningen voorgedragen. Daarnaast hebben partijen vragen van de kantonrechter beantwoord en hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken.
1.3
De zaak is vervolgens aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of zij een regeling in der minne kunnen bereiken.
1.4
Bij berichten van 20 januari 2022 hebben de gemachtigden van beide partijen de kantonrechter laten weten dat partijen er niet in zijn geslaagd om een minnelijke oplossing voor het geschil te bereiken. Daarom verzoeken zij om vonnis te wijzen.
1.5
Tot slot is vonnis bepaald op vandaag.

2.De relevante feiten

2.1
Silfo vormt het bevoegd gezag over de volgende scholen:
- The International School Primary (locatie Eindhoven, Oirschotsedijk 14b);
- Het Stedelijk College (locatie Eindhoven, Oude Bossche Baan 20);
- Het Strabrecht College (locatie Geldrop, Grote Bos 2).
2.2
[eiser] (geboren op [geboortedatum] 1959) is sinds 1 augustus 2003 als docent Techniek werkzaam bij het onder het bestuur van Silfo vallende Strabrecht College te Geldrop. Hij heeft een vast dienstverband met een betrekkingsomvang van 0,94 fte. Vanaf 1 september 2021 is [eiser] tevens lid van de Medezeggenschapsraad (MR) van de school. Op de arbeidsverhouding tussen partijen is de is de “Collectieve arbeidsovereenkomst voortgezet onderwijs” van toepassing verklaard (hierna: CAO VO 2020).
2.3
Op 23 juni 2020 heeft Silfo gesproken met [eiser] over een traject ter verbetering van zijn pedagogische en didactische competenties, en interpersoonlijk contact met collega’s en ouders. Daartoe heeft Silfo een externe coach ingeschakeld. Op 13 november 2020 heeft [eiser] in een gesprek met zijn leidinggevende (mevrouw [C] ) meegedeeld dat hij zich niet kan vinden in het door het Strabrecht College gekozen onderwijsconcept, het zogenoemde Kuns Kaps Skolan. In januari 2021 gaf de externe coach aan dat [eiser] een blokkade heeft door een gevoel van onvrede over het Strabrecht College: onvrede over de gang van zaken op school, over het beleid en over de regels. Mede naar aanleiding van de door [eiser] op 13 november 2020 gedane uitspraak over de onderwijsvisie van het Strabrecht College, hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen [eiser] en de schoolleiding (bijvoorbeeld op 29 januari 2021), omdat er bij Silfo zorgen waren dat [eiser] zich niet kon verenigen met het door school gekozen onderwijsconcept en de daaruit voortvloeiende beleidskeuzes. Vervolgens heeft Silfo op 9 maart 2021 besloten een versnelde cyclus van beoordelen ten aanzien van [eiser] in te zetten. Op 14 april 2021 heeft een functioneringsgesprek plaatsgevonden, waarin Silfo aan [eiser] heeft verzocht om een uitgewerkt verbeterplan aan te leveren. Op 20 april 2021 heeft [eiser] te kennen gegeven niet mee te willen werken aan het versnelde verbetertraject, omdat dit, volgens hem, een afwijking vormt ten opzichte van het geldende protocol rond beoordelings- en functioneringsgesprekken. Op 30 april 2021 heeft Silfo aan [eiser] een officiële waarschuwing gegeven in verband met schending van privacy van leerlingen. Daarna hebben tussen partijen (en hun gemachtigden) gesprekken plaatsgevonden (onder andere op 30 juni 2021 en 22 juli 2021). Deze gesprekken hebben niet tot een oplossing geleid.
2.4
Op 28 juli 2021 heeft Silfo aan [eiser] meegedeeld dat zij voornemens is om hem te schorsen (ordemaatregel). Bij brief van 2 augustus 2021 heeft [eiser] zijn zienswijze op de voorgenomen schorsing gegeven.
2.5
Bij brief van 2 september 2021 heeft Silfo het besluit genomen [eiser] met ingang van 6 september 2021 op grond van artikel 10.a.7 lid 2 aanhef en sub f CAO VO 2020 te schorsen als ordemaatregel voor de duur van ten hoogste drie maanden. Ter motivering van haar besluit tot schorsing heeft Silfo in de hiervoor genoemde brief onder andere het volgende vermeld:
“(…) Het gesprek van 22 juli jl. was op uitnodiging van werkgever n.a.v. twee fundamentele constateringen die de basis vormen voor de rond uw persoon ontstane situatie. Ik [ [A] , voorzitter van het College van Bestuur van Silfo, kantonrechter] citeer uit de brief van onze raadsman aan uw raadsman d.d. 15 juli jl.:
“De basis van de problematiek met uw cliënt is gelegen in het feit dat hij zich niet kan verenigen in de visie van het Strabrecht College en het daaruit voortvloeiende beleid. Dat betekent dat deze basaal ‘verkeerde stand’ van uw cliënt voortdurend leidt tot fricties van verschillende aard, o.a. in constateringen aangaande zijn functioneren. In uw brief d.d. 3 juli jl. stelt u dat uw cliënt bereid is “zich geheel te conformeren aan de regels en het beleid van de school.” Dat is echter in tegenspraak met de expliciete uitspraken en gedragingen van uw cliënt.
Daarenboven heeft uw cliënt bij herhaling uitgesproken geen vertrouwen te hebben in zijn teamleider en in de directeur van de school [de heer [B] , kantonrechter]. Daarmee ontbreekt van zijn kant een vertrouwensbasis in de relatie met zijn werkgever.” (…)
M.a.w.: het gesprek [ 22 juli 2021, kantonrechter] was voor ons noodzakelijk om de voorgaande constateringen en het daardoor ontbreken van een vruchtbare samenwerking bespreekbaar te maken. Helaas is het gesprek d.d. 22 juli jl. voor ons zeer onbevredigend verlopen. (…) In plaats van voornoemde constateringen en daarmee het werkelijke probleem bespreekbaar te maken, vluchtten u en uw raadsman in procedurele argumenten. Pogingen van de kant van de schoolleiding om dat te doorbreken tijdens het gesprek, hadden helaas geen resultaat.
Op de constatering dat u zich niet kunt vinden in de visie van het Strabrecht College en het daaruit voortvloeiende beleid werd door u inhoudelijk niet ingegaan onder verwijzing naar uw toekomstige rol als lid van de MR van het Strabrecht. M.a.w.: dit belangrijke onderwerp werd door u niet bespreekbaar gemaakt.
Ik wijs u er op dat u als medewerker van deze organisatie in de eerste plaats een arbeidsovereenkomst hebt die u niet alleen rechten geeft maar ook plichten. Niet alleen dient een werkgever zich als ‘goed werkgever’ te gedragen (door in gesprek te gaan over een belangrijk verschil in opvatting), ook een werknemer dient zich als ‘goed werknemer’ te gedragen (door in gesprek te gaan met zijn werkgever over een belangrijk verschil in opvatting). Alleen door aanleiding en inhoud met elkaar te bespreken op basis van wederzijds begrip en respect, kunnen verhoudingen worden hersteld. U weigert dat gesprek. Op zichzelf is dat overigens een bevestiging van het ontbreken van vertrouwen in uw leidinggevenden (en daarmee in werkgever). (…)
De schoolleiding heeft u niet bedreigd met een beëindiging van uw arbeidsovereenkomst. Sterker nog: u hoeft van werkgever helemaal niet te vertrekken. Feit is wel dat de schoolleiding niet tevreden was en is over uw functioneren en op basis daarvan met u bespreekbaar is gemaakt over ‘hoe nu verder’ (zie ook de brief van uw raadsman van 3 juli jl.). In dat licht zijn (mede op uw verzoek) de mogelijkheden van beëindiging met wederzijds goedvinden met u en uw (toenmalige) raadsman verkend. Omdat daarover geen overeenstemming is bereikt en we dus met elkaar verder gaan, is terug gevallen op het opstarten van een verbetertraject en een verkorte cyclus van functioneren en beoordelen. Die is gebaseerd op artikel 14.7 van het “Protocol Functioneren en Beoordelen 2015 Strabrecht College.” (…)
De heer [B] heeft in het gesprek d.d. 22 juli jl. de vraag gesteld: “Wat maakt dat we nog verder kunnen met elkaar?” Op die vraag is op 22 juli jl. helaas geen antwoord gekomen. Gezien die constatering is er voor de organisatie op dit moment sprake van een onopgelost arbeidsconflict en een onwerkbare situatie. (…)”
2.6
In de tussentijd hebben partijen gesproken over het opstarten van mediation. Het schorsingsbesluit van 2 september 2021 vormde geen opschorting voor het mediationtraject.
2.7
Tegen het schorsingsbesluit van 2 september 2021 heeft [eiser] op 9 september 2021 beroep aangetekend bij de Commissie van Beroep Funderend Onderwijs (hierna: de Commissie). Vervolgens heeft Silfo op 15 oktober 2021 een verweerschrift bij de Commissie ingediend. Op 3 november 2021 heeft de hoorzitting bij de Commissie plaatsgevonden.
2.8
Op 12 oktober 2021 heeft Silfo aan [eiser] kenbaar gemaakt dat zij voornemens is [eiser] vrijwillig over te plaatsen naar een andere school (eveneens vallend onder Silfo). Vervolgens hebben hierover verschillende gesprekken tussen partijen plaatsgevonden.
2.9
Op 4 november 2021 heeft Silfo het voornemen tot verlenging van de schorsing met maximaal drie maanden (dus tot 6 maart 2022) kenbaar gemaakt aan [eiser] . Dit voornemen is in de eerste plaats gebaseerd op dezelfde gronden als de eerdere schorsing. In de tweede plaats zijn aan het voornemen tot verlenging van de schorsing twee nieuwe gronden toegevoegd, te weten:
“het niet meewerken van [eiser] aan mediation en het feit dat [eiser] een geluidsopname had gemaakt van het gesprek met Silfo op 28 april 2021.”
2.1
Op 25 november 2021 herhaalde [eiser] in zijn zienswijze zijn bewaren tegen de eerdere gronden tot schorsing en heeft hij ook tegen de nieuwe gronden bezwaar gemaakt. Op basis hiervan drong hij er op aan dat Silfo van het voornemen tot verlenging van de schorsing zou afzien.
2.11
De Commissie heeft op 3 december 2021 het door [eiser] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Ter toelichting van haar beslissing heeft De Commissie onder meer overwogen:
“(…) Alles overziende acht de Commissie de opstelling en de ontbrekende bereidheid van [eiser] om een inhoudelijk gesprek met de schoolleiding aan te gaan en de daarop volgende vertrouwensbreuk van dien aard dat de werkgever in redelijkheid tot de schorsing heeft kunnen besluiten. De werkgever heeft het belang van de instelling gelegen in een poging de ontstane impasse te doorbreken van groter belang mogen achten dan het belang van [eiser] gelegen in de voortzetting van zijn werkzaamheden. (…)”
2.12
Op 3 december 2021 heeft Silfo besloten om de schorsing van [eiser] met maximaal drie maanden te verlengen, dus tot uiterlijk 6 maart 2022.
2.13
Op 3 december 2021 heeft Silfo geconcludeerd dat [eiser] niet mee wilde werken aan een vrijwillige overplaatsing. Daarom heeft zij op 3 december 2021 haar voornemen bekend gemaakt tot onvrijwillige overplaatsing van [eiser] van het Strabrecht College in Geldrop naar het Stedelijk College in Eindhoven, locatie Oude Bossche Baan.
2.14
Op 10 december 2021 heeft [eiser] over het voorgenomen besluit tot overplaatsing zijn zienswijze aan Silfo gestuurd. Hij heeft verzocht van overplaatsing af te zien.
2.15
Bij brief van 20 december 2021 heeft Silfo besloten [eiser] per 1 januari 2022 onvrijwillig over te plaatsen naar het Stedelijk College in Eindhoven. Dit besluit is gebaseerd op artikel 17.4 lid 2 sub b van de CAO VO 2020, te weten:
“een conflictsituatie, waarbij om weer tot een werkbare situatie te komen een of meer bij het conflict betrokken werknemers op een andere instelling worden geplaatst.”Gelet op de kerstvakantie en omdat [eiser] op maandag 10 en dinsdag 11 januari 2022 vrijgesteld wordt van het uitvoeren van werkzaamheden, zal de eerste dag van de daadwerkelijke overplaatsing woensdag 12 januari 2022 zijn. Hij dient zich dan om 09.00 uur te melden bij de opleidingsdirecteur (de heer [D] ), waarna [D] met [eiser] een eerste gesprek zal voeren in het kader van nadere kennismaking, het inwerkprogramma en de uit te voeren werkzaamheden.
Ter toelichting van het besluit tot overplaatsing staat in de hiervoor genoemde brief onder meer het volgende weergegeven:
“(…) De combinatie van uw opstelling met betrekking tot het niet starten van de mediation, de genoemde gespreksopname en de wijze waarop daarmee vervolgens is omgegaan, hebben het vertrouwen in uw persoon, bij de schoolleiding volledig gebroken. Mediation heeft dan ook geen enkele zin meer en dus is de situatie aan het Strabrecht College niet opgelost. (…) In de procedure bij de Commissie van Beroep Funderend Onderwijs hebt u de school bovendien afgeschilderd als een ‘Sodom en Gomorra’ (compleet met inquisitie) en hebt u nog maar eens geprobeerd de schoolleiding in een kwaad daglicht te stellen, ook tijdens de hoorzitting in Utrecht.
De gang van zaken heeft mij [ [A] , kantonrechter] ertoe gebracht om een procedure tot overplaatsing naar de andere VO-school onder ons bevoegd gezag in gang te zetten. Binnen onze organisatie zie ik dat nog als enige oplossing. Ik kan alleen maar constateren dat u door uw opstelling, houding en uitlatingen, de verhoudingen alleen maar en steeds meer hebt gepolariseerd daar waar het oplossingsgericht zoeken naar de verbinding aan de orde zou moeten zijn. U hebt het zich als medewerker van het Strabrecht College volstrekt onmogelijk gemaakt en u kunt daar dan ook niet blijven werken.
Ondanks de ernst van mijn constateringen met betrekking tot uw persoon, geven wij u nog een kans op onze andere instelling. Ik hoop oprecht dat u die kans gaat pakken. (…)”

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. dat de kantonrechter een oordeel geeft over de hierna weergegeven vorderingen
I.-1 tot en met I.-5, in die zin dat de betreffende vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is om op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening:
I-1. vernietiging van de uitspraak van de Commissie van 3 december 2021 waarin het beroep van [eiser] tegen het schorsingsbesluit van 2 september 2021 ongegrond is verklaard;
I-2. verklaring voor recht dat de door [eiser] aan diens schorsingsbesluit op 2 september 2021 en de verlenging daarvan op 3 december 2021 gelegde gronden de schorsing van [eiser] niet konden dragen zodat die besluiten niet in stand kunnen blijven en gelasting van Silfo tot intrekking daarvan, voor zover nog lopend, binnen twee na betekening van het vonnis, met een dwangsom van € 10.000,00;
I-3. verklaring voor recht dat de door Silfo aan diens besluit van 20 december 2021 gelegde gronden de onvrijwillige overplaatsing niet konden dragen zodat dit besluit niet in stand kan blijven en gelasting van Silfo tot intrekking daarvan, binnen twee dagen na betekening van het vonnis, met een dwangsom van € 10.000,00;
I-4. voor zover de kantonrechter oordeelt dat het besluit van Silfo tot onvrijwillige overplaatsing in stand mag blijven, de door Silfo in dat besluit genomen bepaling dat een proefperiode geldt tot einde schooljaar 2021-2022 te vernietigen;
1-5. veroordeling van Silfo tot behoorlijke rehabilitatie van [eiser] , conform artikel 10.7 lid 5 CAO VO 2020, met schadeloosstelling van [eiser] voor de door hem als gevolg van en als verweer tegen de behandeling door Silfo gemaakte buitengerechtelijke juridische kosten, nader op te maken op basis van de gespecificeerde facturen;
II. opschorting van het besluit van Silfo van 3 december 2021 tot schorsing van [eiser] totdat de kantonrechter in de bodemprocedure geoordeeld heeft over de rechtmatigheid van dit besluit;
III. opschorting van het besluit van Silfo tot onvrijwillige overplaatsing totdat de kantonrechter in de bodemprocedure heeft geoordeeld over de rechtmatigheid van dit besluit;
IV. veroordeling van Silfo om [eiser] vanaf 12 januari 2022, althans binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, weer te werk te stellen in zijn functie van docent Techniek aan het Strabrecht College te Geldrop onder de huidige arbeidsvoorwaarden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat Silfo in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
V. veroordeling van Silfo tot betaling van de proceskosten en de nakosten, inclusief betekeningskosten;
een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2
Aan de vordering legt [eiser] - kort weergegeven - het volgende ten grondslag.
3.2.1
Het schorsingsbesluit van 2 september 2021 en de verlenging daarvan (3 december 2021) zijn gebaseerd op de grond dat [eiser] weigert zijn persoonlijke gedachten omtrent de onderwijsvisie met betrekking tot het Strabrecht College te Geldrop en het daaruit voortvloeiend beleid met de schoolleiding te delen. Volgens [eiser] miskent Silfo daarmee het grondrecht van vrijheid van meningsuiting. Dit betekent dat de door Silfo genoemde grond het schorsingsbesluit en de verlenging daarvan niet kan dragen. Ook voor zover het schorsingsbesluit en de verlenging daarvan zijn gebaseerd op andere gronden, zijn deze onjuist, missen ze feitelijke grondslag, althans zijn die gronden niet of onvoldoende aangetoond, althans zijn ze niet verwijtbaar aan [eiser] .
In de uitspraak van de Commissie van 3 december 2021 is het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting van [eiser] eveneens miskend, waardoor deze uitspraak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en niet in stand kan blijven. De Commissie heeft het beoordelingscriterium
“of de Werkgever in redelijkheid heeft mogen overgaan tot het opleggen van deze schorsing”onjuist toegepast door bij die beoordeling ook ontwikkelingen mee te nemen van na het schorsingsbesluit. Ook hierdoor is de uitspraak van de Commissie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en kan dus niet in stand blijven.
3.2.2
Het besluit tot onvrijwillige overplaatsing van 20 december 2021 is deels gebaseerd op dezelfde gronden als de eerdere schorsingsbesluiten en miskent daarmee ook het grondrecht van vrijheid van meningsuiting. Het besluit tot onvrijwillige overplaatsing mist bovendien feitelijke grondslag, althans de genoemde gronden zijn niet of onvoldoende aangetoond. Daar komt bij dat het besluit tot onvrijwillige overplaatsing moet worden beschouwd als een ontoelaatbare eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Verder heeft [eiser] aangevoerd dat de bepaling in het besluit tot onvrijwillige overplaatsing van een proefperiode tot einde schooljaar 2021-2022 in strijd is met artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), de CAO VO 2020 en de arbeidsovereenkomst, een ontoelaatbare eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden is en onvoldoende is bepaald.
3.2.3
In het algemeen heeft [eiser] gesteld dat Silfo richting hem onzorgvuldig heeft gehandeld, dat zij in strijd met de regels van goed werkgeverschap heeft gehandeld en dat Silfo in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld.
3.2.4
[eiser] heeft een spoedeisend belang, omdat Silfo de bestreden onvrijwillige overplaatsing in doet gaan per 12 januari 2022. [eiser] heeft daarmee belang bij een uitspraak van de kantonrechter voor die datum.
3.2.5
De details, de nadere grondslagen en de overige stellingen van [eiser] komen hierna onder de beoordeling, voor zover relevant, aan bod.
3.3
Silfo heeft daartegen - samengevat - het volgende verweer gevoerd.
3.3.1
De arbeidsrelatie van [eiser] aan het Strabrecht College in Geldrop is onherstelbaar verstoord. Er is sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk en die is toe te schrijven aan de oncoöperatieve houding van [eiser] , zijn opstelling en zijn uitlatingen (waaronder zijn ongefundeerde uitlating aan het adres van zijn leidinggevende, de schoolleiding van het Strabrecht College en in het verlengde daarvan de werkgever in het geheel). Daardoor is een onwerkbare situatie ontstaan. Zijn terugkeer aldaar zou tot een onacceptabele situatie leiden. Er is bovendien geen enkel perspectief op een oplossing c.q. verbetering van de situatie op het Strabrecht College.
3.3.2
Meer specifiek heeft Silfo hierover het volgende aangevoerd. Duidelijk is dat [eiser] zich niet kan vinden in de visie van het Strabrecht College en het daaruit voortvloeiende beleid. Hij heeft zich hierover negatief uitgelaten tegen zijn leidinggevende en het team. [eiser] heeft nooit gesteld dat deze constatering onjuist zou zijn. Hij heeft slechts aangegeven dat dit geen probleem is. Zijn coach en leidinggevende zijn echter een andere mening hierover toegedaan en [eiser] weigert hierover het gesprek aan te gaan. Daar komt bij dat [eiser] bij herhaling heeft aangegeven geen vertrouwen te hebben in zijn teamleider en in de directeur van de school. Hij laat zich op ontoelaatbare wijze uit over de school en met name de schoolleiding, zonder enig fundament. Zelfs tijdens de procedure bij de Commissie heeft [eiser] de school geprobeerd in een kwaad daglicht te stellen. [eiser] heeft de situatie/verhoudingen alleen maar verder geëscaleerd terwijl Silfo heeft ingezet op de-escalatie. Daarnaast is duidelijk dat het onmogelijk is gebleken om met [eiser] het gesprek te voeren over dit alles. Het ontbreekt hem volledig aan zelfanalyse en zelfreflectie. Hij blokkeert elke poging van Silfo om een inhoudelijk gesprek te voeren. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de brief van zijn gemachtigde van 10 december 2021 (productie 55), waarin [eiser] volhardt in zijn opstelling dat hij de gesprekken met de leiding van het Strabrecht College weigert c.q. niet wenst aan te gaan. Daarmee is de noodzaak van een overplaatsing onderstreept. Ook weigert [eiser] mee te werken aan een verbetertraject.
3.3.3
Voor Silfo staat vast dat [eiser] niet meer welkom is op het Strabrecht College. De grond voor het overplaatsingsbesluit is gelegen in artikel 17.4 lid 2 sub b van de CAO VO 2020, te weten:
“een conflictsituatie, waarbij om weer tot een werkbare situatie te komen een of meer bij het conflict betrokken werknemers op een andere instelling worden geplaatst.”Deze grond is aanwezig en onderbouwd. Bovendien heeft zij een zorgvuldige procedure gevoerd. Van de aantasting van de vrijheid van meningsuiting zoals [eiser] stelt, is volgens Silfo in het geheel geen sprake.
Silfo wil [eiser] een nieuwe en oprechte kans geven op een andere school, die eveneens onderdeel uitmaakt van Silfo. Op die locatie (het Stedelijk College in Eindhoven) is hij welkom. [eiser] verliest dus niet zijn baan bij Silfo.
3.3.4
Het voorgaande moet volgens Silfo leiden tot de conclusie dat de vordering van [eiser] zoals hiervoor bij 3.1 is weergeven, moet worden afgewezen ten aanzien van de onderdelen I.2, I.3, I.4, I.5, III, IV en IV. Met betrekking tot de onderdelen I.1 en II dient [eiser] primair niet-ontvankelijk te worden verklaard en subsidiair moeten deze onderdelen worden afgewezen.
3.3.5
De nadere verweren van Silfo komen hierna onder de beoordeling, voor zover van belang, aan de orde.

4.De beoordeling

Juridisch kader
4.1
Met betrekking tot de gevraagde voorziening(en) in kort geding, dient de rechter niet alleen te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eisende partij op de gedaagde partij voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. De feiten moeten daarvoor voldoende duidelijk zijn. Een kort geding leent zich niet voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. In dit vonnis in kort geding kan dan ook ‘slechts’ een voorlopig oordeel over het geschil worden gegeven.
de ontvankelijkheid
4.2
[eiser] heeft zijn vordering in vijf verschillende onderdelen gesplitst, door hem aangeduid met Romeinse cijfers I tot en met V, zoals hiervoor bij 3.1 ook is weergegeven.
Onder Romeinse I vordert hij dat de kort geding rechter zich uitspreekt over de kans van slagen van vorderingen die hij in een eventuele bodemprocedure zou kunnen of willen inbrengen.
Wat hij onder Romeinse I bij (sub)onderdelen 1 tot en met 5 opsomt, zijn allemaal vorderingen die zich niet lenen voor beoordeling in kort geding. In de dagvaarding heeft [eiser] het spoedeisend belang voor wat betreft Romeinse I (en de daaronder vallende subvorderingen) niet toegelicht. Desgevraagd heeft [eiser] ook ter zitting niet kunnen uitleggen wat zijn (spoedeisend) belang is bij een voorlopig oordeel over wat hij onder I vordert. De kantonrechter merkt hierbij op dat het onderdeel waarover hij wel belang bij een voorlopig oordeel zal hebben, de gedwongen overplaatsing naar de andere school, als afzonderlijke vordering terugkomt onder III. [eiser] zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering onder I. De (sub)vorderingen over vernietiging van de proeftijd en tot rehabilitatie komen nog wel ter sprake in samenhang met de vordering tot opschorting van de overplaatsing.
4.3
Onder II vordert hij schorsing van een besluit dat zijn werking inmiddels heeft verloren.
Bij dit onderdeel van de vordering heeft [eiser] immers gevorderd dat het besluit van Silfo van 3 december 2021 waarbij [eiser] is geschorst om werkzaamheden uit te voeren op het Strabrecht College (in die zin dat zij de periode van schorsing heeft verlengd tot uiterlijk 6 maart 2022) wordt opgeschort totdat de kantonrechter in een bodemprocedure heeft geoordeeld over de rechtmatigheid van dit besluit.
Vast staat dat [eiser] bij besluit van 20 december 2021 met ingang van 1 januari 2022 (in praktijk 12 januari 2022) onvrijwillig is overgeplaatst naar het Stedelijk College in Eindhoven. Hiermee is het schorsingsbesluit van 2 september 2021 en de verlenging daarvan, welke beide zien op het Strabrecht College in Geldrop, geëindigd. Met andere woorden: het schorsingsbesluit en de verlenging daarvan zijn op dit moment niet meer aan de orde. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van Silfo ook bevestigd dat de verlenging van het schorsingsbesluit is gekoppeld aan het Strabrecht College en zal eindigen op 12 januari 2022. Dit staat overigens ook vermeld in de brief van 20 december 2021 (productie 6 bij dagvaarding), waarin het besluit tot overplaatsing aan [eiser] is meegedeeld. In die brief staat namelijk:
“Zodra u uw werkzaamheden op uw nieuwe locatie definitief bent begonnen, zal uw schorsing worden beëindigd.”
Gelet op dit alles valt niet in te zien welk gerechtvaardigd belang [eiser] thans nog heeft met betrekking tot een (voorlopig) oordeel over opschorting van het schorsingsbesluit ten aanzien van het Strabrecht College terwijl hij al is overgeplaatst naar het Stedelijk College in Eindhoven. [eiser] zal ook in dit onderdeel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
4.4
In zijn vordering onder III is [eiser] ontvankelijk. Zijn spoedeisend belang bij een oordeel over dit onderdeel van de vordering, is duidelijk en staat overigens ook niet tussen partijen ter discussie. In samenhang met III zullen hierna ook de vorderingen onder IV en V worden besproken.
III: Opschorting van het besluit tot onvrijwillige overplaatsing van 20 december 2021 en
IV: Wedertewerkstelling vanaf 12 januari 2022 op het Strabrecht College
4.5
[eiser] heeft zoals hierboven reeds overwogen is, bij de onderdelen III en IV van de vordering voldoende gesteld en aangetoond dat hij spoedeisend belang heeft, zodat aan een (voorlopige) inhoudelijke beoordeling van deze onderdelen wordt toegekomen.
4.6
De grond voor het door Silfo genomen overplaatsingsbesluit is gelegen in artikel 17.4 lid 2 sub b van de CAO VO 2020. Daarin staat:
“een conflictsituatie, waarbij om weer tot een werkbare situatie te komen een of meer bij het conflict betrokken werknemers op een andere instelling worden geplaatst.”Na de start van het verbetertraject in juni 2020 heeft [eiser] zich in november 2020 uitgesproken tegen het door de school gehanteerde onderwijsconcept. Bij Silfo rees toen de vraag of [eiser] nog wel op de juiste werkplek zat. De ervaring van de coach in het najaar van 2020 was dat er onvrede was bij [eiser] over de situatie op school en dat die onvrede hem blokkeerde. Uiteindelijk heeft Silfo [eiser] geschorst omdat ze niet meer met hem in gesprek kwam. Het conflict is daarna alleen maar groter geworden. Voor Silfo staat vast dat door alles wat hierdoor is gebeurd, [eiser] niet meer welkom is op het Strabrecht College. De verhoudingen tussen [eiser] en het Strabrecht College zijn dusdanig verstoord dat van een werkbare situatie aldaar geen sprake meer kan zijn.
4.7
Voor [eiser] spitst het conflict zich toe op zijn visie op het onderwijsconcept van de school. Hij is van mening dat de school hem heeft geschorst omdat hij zijn mening niet meer wilde uiten. Hem dwingen toch zijn mening te uiten, is volgens hem in strijd met het grondrecht van vrijheid van meningsuiting en Silfo mag hem daarop niet afrekenen. Dit heeft zij onterecht wel gedaan, aldus [eiser] .
4.8
Uit de processtukken en gelet op hetgeen tijdens de zitting is verklaard, is de kantonrechter gebleken dat [eiser] zijn mening (ongeacht of die positief of negatief is) over het Strabrecht College niet meer durft te uiten na alles wat tussen partijen is voorgevallen. De reden hiervoor is omdat hij bang is om zijn baan te verliezen. Daarom heeft hij besloten om helemaal niets meer over de onderwijsvisie en het beleid te zeggen, althans daarover niet met anderen te communiceren. Vanuit die visie heeft [eiser] (vrijwel) alles wat Silfo in de afgelopen periode heeft gezegd en/of heeft gedaan geïnterpreteerd als “Silfo wil mij kwijt”. Dit wordt volgens [eiser] onder meer bevestigd doordat gesproken is over de mogelijkheid van een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.9
De kantonrechter is van oordeel dat niet gebleken is dat dit de insteek van Silfo is geweest dan wel dat dit nog steeds de insteek zou zijn. Zo heeft Silfo de brief waarin zij haar besluit tot onvrijwillige overplaatsing aan [eiser] heeft meegedeeld als volgt afgesloten:
“Ondanks de ernst van mijn constateringen met betrekking tot uw persoon, geven wij u nog een kans op onze andere instelling. Ik hoop oprecht dat u die kans gaat pakken.”Daarnaast is in het verweerschrift vermeld en is tijdens de zitting uitdrukkelijk verklaard dat [eiser] welkom is op het Stedelijk College in Eindhoven en dat de intentie van Silfo niet is om afscheid te nemen van [eiser] . Silfo heeft tijdens de zitting verklaard dat tussen partijen een arbeidsrelatie van 18 jaar bestaat en dat zij vindt dat [eiser] de eerste 16 jaar goed als docent heeft gefunctioneerd. Gelet daarop hoeft hij niet te vertrekken binnen haar organisatie. Silfo kan en wil alleen niet meer met [eiser] samenwerken op het Strabrecht College in Geldrop vanwege de daar aanwezige onwerkbare situatie. [eiser] wil niet communiceren met zijn leidinggevende, ook niet over zijn onderwijsvisie.
Silfo wil nog wel op een andere locatie, welke eveneens onder haar gezag valt, samenwerken met [eiser] . Omdat er een onwerkbare situatie op het Strabrecht College is ontstaan, is door Silfo gezocht naar een oplossing. Eén van die
mogelijkeoplossingen was dat partijen definitief uit elkaar zouden gaan. Dit betekent echter niet dat dit ook de enige oplossing voor Silfo zou zijn, integendeel. Dit laatste is door Silfo tijdens de zitting ook bevestigd. Ook heeft de kantonrechter in de stukken geen aanleiding gezien dan het anders te zien dan dat Silfo het aanbieden van een vaststellingsovereenkomst zag als één van de mogelijke oplossingen voor het conflict.
4.1
Duidelijk is wel dat het praten over een eventuele vaststellingsovereenkomst ervoor heeft gezorgd dat het conflict tussen partijen is verscherpt. Hierdoor is in ieder geval voor [eiser] zijn beeld (zoals hiervoor geschetst) bevestigd dat hij weg moest binnen Silfo, mede omdat er ten aanzien van hem door Silfo een versneld verbetertraject is gestart. [eiser] wenste aan het verbetertraject niet mee te werken, mede omdat dit alles volgens hem niet ging volgens de geldende regels, hij niet mee wilde werken aan zijn eigen afscheid en hij bovendien op eigen initiatief eerder al een traject was gestart ten aanzien van zijn functioneren. Ter zitting is gebleken dat [eiser] zich in het geheel niet bewust is van enige grond voor onvrede over zijn functioneren. Hij herkent niet de klachten die Silfo over zijn persoon van collega’s, ouders en leerlingen stelt te hebben. Hij gelooft ze niet. [eiser] benadrukt steeds dat hij zelf een traject is gestart omdat hij zelf “in beweging” wilde blijven.
4.11
De kantonrechter stelt vast dat Silfo ook niet met stukken heeft kunnen onderbouwen welke klachten er waren. Niet is komen vast te staan dat de klachten die zij had, ook aan [eiser] concreet zijn gemaakt. De kantonrechter merkt wel op dat de coach in het verslag van januari 2021 spreekt van een blokkade tussen gevoel en intrinsieke motivatie en de uitvoering. Hij lijkt volgens de coach een groot hart te hebben ten opzichte van zijn leerlingen maar dat grote hart wordt niet altijd vertaald. Hij komt nors over naar leerlingen en de coach stelt dat er zo ook over wordt gesproken. Met die informatie lijkt [eiser] niets te hebben gedaan. Er is in 2021 geen verder coachingsgesprek meer geweest. De coach heeft het traject in maart 2021 beëindigd, omdat zij zich door [eiser] ingezet voelde in zijn strijd tegen de school. De coach stelt in het eindverslag dat het haar was opgevallen dat [eiser] zijn eigen waarheid had en dat dat in de wijze waarop hij haar heeft betrokken in zijn “strijd” is bevestigd.
4.12
Bij Silfo is vervolgens de indruk ontstaan dat [eiser] nergens aan mee wilde werken. [eiser] blijft uitgaan van het door hem zelf ingezette verbetertraject en ziet niet in dat Silfo ervan uitgaat dat het verbetertraject volgens haar noodzakelijk was om het functioneren te verbeteren omdat zij zijn functioneren onvoldoende vond. [eiser] stelt op zitting dat hij wel wilde meewerken aan een verbetertraject, maar dan lijkt hij zijn eigen traject te bedoelen. Er zijn duidelijk aanwijzingen dat hij niet wilde meewerken aan het traject zoals de school hem dat oplegde.
4.13
Vervolgens vindt er een verdere verscherping van het conflict plaats, mede omdat (de gemachtigde van) [eiser] zich beroept op allerlei formaliteiten en vooralsnog niet over de inhoud wil praten. Ook Silfo heeft bijgedragen aan een verscherping van het conflict, met name omdat zij de antwoorden op de formele vragen van [eiser] pas in een laat stadium heeft gegeven en er is, in ieder geval voor [eiser] , onduidelijkheid blijven bestaan over de specifieke klacht of klachten die er richting [eiser] zouden zijn. Zo zijn de beweerdelijke klachten die er volgens Silfo over [eiser] zijn, nooit schriftelijk vastgesteld en aan hem voorgehouden. Dit heeft voor onnodige vertroebeling en strubbelingen gezorgd. Partijen zijn een tijd lang volledig langs elkaar heen gegaan en is er een communicatiestoornis tussen hen ontstaan. [eiser] voelde zich in een hoek gedrukt en bleef zich daarom verzetten, terwijl Silfo vond en ook kon vinden dat [eiser] niet meewerkte.
4.14
Desondanks waren er wel duidelijke aanwijzingen dat er problemen waren rondom het functioneren en de houding van [eiser] . Dit had voor [eiser] helder moeten zijn, ondanks dat er voor hem geen volledige duidelijkheid bestond over de specifieke klachten richting hem.
4.15
Bovendien moeten werknemer en werkgever op een normale wijze met elkaar kunnen communiceren, zeker als het gaat over de onderwijsvisie en het daaruit voortvloeiende beleid van de school. Dit vormt immers een wezenlijk onderdeel binnen de school en bepaalt in belangrijke mate hoe [eiser] zijn werkzaamheden als docent aldaar moet inrichten en uitvoeren. Met elkaar communiceren betekent dus niet dat de werknemer geen kritiek mag leveren op bijvoorbeeld het beleid, maar van belang is dat de werknemer – in dit geval – de onderwijsvisie van de school en het daaruit voortvloeiende beleid kan onderschrijven, in ieder geval voor een aanzienlijk deel, en dat daarover bovenal een gesprek op inhoudelijke gronden mogelijk is en blijft. Het enkel en alleen uitvoeren van de onderwijsvisie conform de geldende onderwijsvisie, zoals [eiser] heeft betoogd, zonder daarover het gesprek aan te willen gaan, is niet voldoende. Naar het oordeel van de kantonrechter mag van [eiser] als goed werknemer dus gevraagd en verwacht worden dat hij daarover het gesprek met Silfo aangaat.
4.16
Ondanks allerlei pogingen van Silfo om het gesprek op inhoudelijke gronden aan te gaan en zo tot een oplossing van het conflict te komen, is dit niet gelukt en bleef de onwerkbare situatie op het Strabrecht College voortduren. Om uit die impasse te komen, heeft Silfo naar het oordeel van de kantonrechter uiteindelijk terecht besloten om tot onvrijwillige overplaatsing over te gaan (dus van het Strabrecht College in Geldrop naar het Stedelijk College in Eindhoven). De reden voor overplaatsing is kort gezegd dat [eiser] weigert het gesprek aan te gaan over de onwerkbare situatie en dus niet dat hij niet zou functioneren als docent. Silfo heeft die mogelijkheid tot onvrijwillige overplaatsing op basis van artikel 17.4 lid 2 sub b van de CAO VO 2020. Aanvankelijk was sprake van vrijwillige overplaatsing, althans dit was in ieder geval voor Silfo bespreekbaar, maar in reactie daarop heeft [eiser] (deels) onredelijke eisen gesteld, zodat vrijwillige overplaatsing is afgeketst.
4.17
Van een eenzijdig wijzigingsbeding is geen sprake. Ook is niet, in ieder geval onvoldoende gebleken, dat Silfo een onzorgvuldige procedure zou hebben gevolgd en/of dat sprake zou zijn geweest van slecht werkgeverschap. De andere door [eiser] aangehaalde argumenten, zoals dat ook de andere gronden die aan de basis liggen voor de schorsing en overplaatsing, onjuist zijn, onvoldoende aannemelijk gemaakt en maken dus het oordeel van de kantonrechter niet anders.
4.18
Tijdens de zitting is namens Silfo (nogmaals) verklaard dat zij [eiser] een nieuwe, oprechte kans geeft op het Stedelijk College in Eindhoven. Dit is bijvoorbeeld gebleken uit de aan het eind van de zitting geuite hartenkreet van de heer [A] . Silfo heeft benadrukt dat zij [eiser] deze kans geeft, omdat hij 16 jaar goed heeft gefunctioneerd als docent binnen haar organisatie. De kantonrechter heeft geen reden aan de oprechtheid van Silfo te twijfelen.
Over de proeftijd
4.19
De kantonrechter komt dan toe aan het punt van de proefperiode.
4.2
In de begeleidende brief bij het besluit tot onvrijwillige overplaatsing staat over de proefperiode het volgende vermeld (productie 6 bij dagvaarding):
“- Er geldt een proefperiode tot einde schooljaar 2021-2022. Gedurende deze proefperiode zal uw direct leidinggevende, zoals gebruikelijk bij nieuwe collega's in het eerste schooljaar, gesprekken met u voeren in het kader van de beoordelingscyclus.
- Uiterlijk in juni 2022 vindt een beoordelingsgesprek plaats en wordt, op basis van het functioneren tot op dat moment en de mate van tevredenheid van zowel u als van uw leidinggevende, besloten of de samenwerking wordt voortgezet. Indien partijen dan wel één van de partijen een voortzetting van de samenwerking niet wenselijk acht, treden partijen in overleg over de consequenties waarbij een beëindiging van de arbeidsovereenkomst tot de mogelijkheden behoort. Zijn beide partijen positief gestemd over de samenwerking dan zal deze onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden op deze locatie worden voortgezet.”
4.21
Uit hetgeen hiervoor is weergegeven begrijpt de kantonrechter dat er regelmatig een evaluatie tussen [eiser] en Silfo plaats zal vinden. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter in een situatie van onvrijwillige overplaatsing als deze geen onterechte maatregel of voorwaarde, zeker niet omdat vast staat dat er op het Strabrecht College problemen waren. Die problemen zagen onder andere op het functioneren van [eiser] (waarvoor Silfo al ruim voor de eerste schorsing een verbetertraject wilde aangaan, zie 2.3 bij de feiten), en op de omgang met zijn leidinggevende en directie. Daarbij komt dat Silfo in een eerder stadium heeft gevraagd om gezamenlijk het gesprek dan wel dat [eiser] inhoudelijk op de voorgestelde voorwaarden van overplaatsing zou reageren. Van die mogelijkheid heeft [eiser] geen gebruik gemaakt.
4.22
Dat met betrekking tot de voorwaarde tot een proefperiode strijd zou zijn met artikel 7:611 BW, de CAO VO 2020 en de arbeidsovereenkomst, heeft [eiser] overigens onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zou de vordering in deze ontvankelijk zijn geweest, dan zou de kantonrechter geen reden tot toewijzing hebben gezien.
Over het verzoek tot rehabilitatie
4.23
Bij dagvaarding heeft [eiser] verzocht tot behoorlijke rehabilitatie op grond van artikel 10.7 lid 5 CAO VO 2020. Desgevraagd heeft [eiser] tijdens de zitting zijn vordering met betrekking tot dit onderdeel toegelicht. [eiser] verklaarde dat hij wil dat binnen het Strabrecht College door Silfo wordt medegedeeld aan collega’s dat hij vanwege een arbeidsconflict is geschorst. Hij wil niet dat collega’s zelf gaan invullen waarom hij gedwongen thuis zit. Het stoort [eiser] dat Silfo formeel met geen woord heeft gerept richting de collega’s waarom hij geschorst is.
4.24
[eiser] heeft (ook) ter zitting verklaard dat hij nog veelvuldig en goed contact heeft met zijn collega’s van het Strabrecht College. Gelet daarop acht de kantonrechter [eiser] prima in staat om zelf zijn collega’s te informeren over de situatie ( [eiser] heeft bijvoorbeeld geen spreekverbod richting zijn collega’s van het Strabrecht College opgelegd gekregen). Daarnaast is niet gebleken dat [eiser] op een duidelijke manier aan Silfo heeft verzocht om één en ander aan zijn collega’s te communiceren, in die zin dat Silfo kon en moest begrijpen wat [eiser] stoorde en dat er op het punt van de communicatie volgens hem richting collega’s op formele wijze actie diende te worden ondernomen. Bovendien heeft de kantonrechter geconstateerd dat Silfo in haar brief van 20 december 2021, waarin het besluit tot overplaatsing aan [eiser] is medegedeeld, het volgende heeft vermeld:
“Wij zullen uw overplaatsing per 1 januari a.s. zorgvuldig communiceren. Ik kan me voorstellen dat u afscheid wilt nemen op het Strabrecht College, Ik verneem daarover graag uw ideeën.”De kantonrechter gaat ervan uit dat Silfo zich aan deze toezegging tot zorgvuldige communicatie op het Strabrecht College zal houden, voor zover zij dat nog niet heeft gedaan. Dus ook al zou [eiser] in dit onderdeel van de vordering ontvankelijk zijn geweest, dan nog zou de kantonrechter geen enkele reden zien tot toewijzing.
4.25
De slotsom van het voorgaande is dat Silfo terecht heeft besloten om [eiser] per 1 januari 2022 over te plaatsen naar het Stedelijk College in Eindhoven. De kantonrechter heeft de overtuiging dat een bodemrechter, oordelend over de vordering van [eiser] op dit punt en uitgaande van de feiten en omstandigheden die in deze procedure naar voren zijn gebracht, waarschijnlijk tot een zelfde beslissing komt.
4.26
Omdat de overplaatsing naar het Stedelijk College in Eindhoven per 1 januari 2022 terecht is (III), is de gevorderde wedertewerkstelling op het Strabrecht College in Geldrop (IV) dus niet toewijsbaar.
Conclusie
4.27
De conclusie is dat de gevraagde voorziening van [eiser] op alle onderdelen wordt afgewezen dan wel dat [eiser] of in bepaalde onderdelen van de vordering niet ontvankelijk wordt verklaard.
Proceskosten
4.28
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Silfo worden vastgesteld op € 996,00 aan gemachtigdensalaris (niet met btw belast).
Tot slot
4.29
Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen nadere bespreking meer, omdat dit in het licht van al hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in de onderdelen I en II van de vordering zoals is weergegeven bij 3.1;
5.2
wijst de onderdelen III en IV van de vordering zoals hiervoor bij 3.1 is weergegeven af;
5.3
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van Silfo tot vandaag vastgesteld op € 996,00;
5.4
verklaart dit vonnis waar het de proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Kobussen, kantonrechter, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022.