ECLI:NL:RBOBR:2022:376

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
01/265021-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting, maar veroordeling voor seksueel binnendringen van een persoon in staat van lichamelijke onmacht

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en seksueel binnendringen van een persoon die in een staat van lichamelijke onmacht verkeerde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair tenlastegelegde verkrachting, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het slachtoffer in een staat van lichamelijke onmacht verkeerde, waardoor zij niet in staat was om weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden en een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 6.385,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak volgde op een zitting waar de rechtbank de aangifte van het slachtoffer en de verklaringen van getuigen en de verdachte in overweging nam. De rechtbank concludeerde dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden, maar dat er geen sprake was van geweld of bedreiging, wat leidde tot de vrijspraak van de verkrachting. De rechtbank benadrukte de ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de impact die dit op haar heeft gehad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/265021-20
Datum uitspraak: 09 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 januari 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 december 2021. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juli 2020 te Eindhoven door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen/duwen van zijn penis in de anus van die [slachtoffer] en/of het betasten van de billen en/of de vagina van die [slachtoffer] , welk geweld en/of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hierin heeft bestaan dat verdachte
  • terwijl die [slachtoffer] voorover op een werkbank/werktafel lag en/of
  • terwijl die [slachtoffer] zodanig onder invloed van alcohol en/of cocaïne verkeerde dat zij niet meer overeind kon komen van die werkbank/werktafel,
  • vrij plotseling is overgegaan tot het uittrekken van de broek en onderkleding van die [slachtoffer] en het inbrengen van zijn penis in de anus van die [slachtoffer] en/of
  • die [slachtoffer] anaal heeft gepenetreerd met zijn penis en/of daarmee door is gegaan
  • nadat/terwijl zij (meerdere malen) zei dat ze dat niet wilde en/of
  • nadat/terwijl zij liggend op die werkbank/werktafel lag over te geven (ten gevolge van de inname van alcohol en/of cocaïne) en/of
  • nadat/terwijl voor hem kenbaar was dat zij fysiek niet in staat was om zich tegen zijn handelingen te verzetten,
  • (aldus) misbruik heeft gemaakt van het feit dat die [slachtoffer] onder invloed van (een aanzienlijke hoeveelheid) alcohol en/of cocaïne verkeerde en/of het fysieke overwicht dat hij (mede daardoor) op dat moment op haar had en/of
  • haar (aldus) heeft gedwongen tot het ondergaan van voornoemde seksuele handelingen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juli 2020 te Eindhoven, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestesvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen/duwen van zijn penis in de anus van die [slachtoffer] en/of het betasten van de vagina en/of de billen van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair ten laste gelegde feit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.

Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht, met de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Verdachte staat terecht omdat hij op 11 juli 2020 [slachtoffer] zou hebben verkracht in de keuken van een restaurant na het uitgaan in Eindhoven. Hiervan heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de aangifte. De aangifte is gedetailleerd en consistent. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte tot het bewijs kan dienen.
Alhoewel aangeefster en verdachte een andere verklaring afleggen over hoe de avond is verlopen, staat op zichzelf niet ter discussie dat seksuele handelingen, die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, hebben plaatsgevonden. Ten laste gelegd is dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van die seksuele handelingen. De vraag die de rechtbank dus moet beantwoorden is of deze handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. Ingevolge het artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht moet bij dwang sprake zijn van geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid.
Van geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging daarmee is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen sprake. Het komt er feitelijk op neer dat [slachtoffer] door haar toestand niet in staat is geweest zich fysiek te verzetten tegen de penetratie en overige seksuele handelingen. Om die reden was geen geweld of een andere feitelijkheid (of bedreiging daarmee) nodig om seks met aangeefster te kunnen hebben. Verdachte heeft zijn gang kunnen gaan door de fysieke toestand van aangeefster.
De rechtbank kan niet tot een bewezenverklaring komen als niet is voldaan aan dwang zoals, gelet op voornoemd wettelijk kader, is vereist. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat de verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De bewijsmiddelen [1]
-
Het proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer] op 24 juli 2020 afgelegd, onder meer zakelijk weergegeven inhoudende [pag. 12 t/m 24]:
[pag. 12] Ik wil aangifte doen van verkrachting tegen [verdachte] . Het is gebeurd in de nacht van 10 op 11 juli 2020.
[pag. 13] Het is gebeurd in de achterkeuken van restaurant [restaurantnaam] op het Stratumseind toen mijn nichtje de auto ging halen. Ik was zo ontzettend dronken dat ik gewoon daar lag en niets meer kon. Mijn nichtje ging de auto halen omdat zij mij niet zo wilde laten liggen. Toen is [verdachte] eerst tegen mij aan gaan rijden en daar schrok ik heel erg van. Toen heeft hij mijn broek naar beneden gedaan. Ik zei “niet doen, niet doen”. Ik was ongesteld en dat zei ik ook en hoopte hem daarmee af te kappen. Toen heeft hij mij anaal verkracht. Toen zei ik nog van “stop, niet doen, dat is verkeerd”. Ik zei dat een paar keer. Ik werd er zelf zo misselijk van, ik was in shock, ik kon gewoon niets. Ik dacht alleen maar “dit moet gewoon stoppen”. Ik werd zo misselijk dat ik moest overgeven en dat ik in mijn eigen braaksel lag. Uiteindelijk is het wel gestopt, in die zin, dat hij hem eruit gehaald heeft maar hij begon mij overal te wrijven en legde mijn hand op zijn geslachtsdeel.
[pag. 14] Op het terras op de markt heb ik Whisky-cola gedronken. Ik denkt dat het er twee waren. Ik heb één Long Island Ice-tea gedronken bij de [naam horecagelegenheid]
[pag. 15] Ik heb in een kroeg een Whisky-cola op en een borrel. Daarna zijn we naar café [cafénaam] gegaan. Daar heb ik veel gehad. Sowieso één of twee Whisky-cola en drie borrels Sambuca. Ik heb toen cocaïne geregeld en een sleutelpuntje coke genomen. Ik was zo dronken en ik moest op de fiets naar huis. Als ik zo dronken ben ik gebruik cocaïne dan word ik wel nuchterder en helder.
[pag. 16] Dat was nu zeker niet zo. Ik wilde daarom naar [restaurantnaam] om te kijken of ik meer coke moest gebruiken. Het is mij echter niet meer gelukt om bij [restaurantnaam] überhaupt nog coke te gebruiken. Wij liepen naar achteren. Dat is de achterkeuken of spoelkeuken. Ik hing
(de rechtbank begrijpt: ging)daar bij de werkbank de coke gebruiken maar dat lukte al niet meer. Ik hing voorover met twee armen over de werkbank. Ik lag dus met de voorzijde van mijn bovenlichaam op de werkbank.
[pag. 17] Ik lag voorover op de werkbank. Hij werd toen handtastelijk. Hij had zijn handen bij mijn billen. Hij duwde met zijn penis tegen zijn
(de rechtbank begrijpt: mijn)billen aan. Ik zei “dat kan niet, dat is verkeerd”. Ik lag daar maar en ik zei stop, maar mijn broek is van stretch en die trok hij zo naar beneden. Ik was in shock en wist niet wat mij overkwam. Ik zei “neen, niet doen, niet doen. Ik ben ongesteld”. Toen stopte hij hem gewoon ergens anders is
(de rechtbank begrijpt: in).
[pag. 18] Hij stopte zijn penis in mijn anus. Op dat moment werd ik gewoon helemaal misselijk. Ik zei nog “stop, niet doen, stop [verdachte] ”. [verdachte] zei tegen mij “dat vind je fijn, he”. Ik werd misselijk en moest overgeven. Ik zag daarna dat op mijn blazer ook overgeefsel zat.
U vraagt wat er is gebeurd toen [verdachte] mijn hand pakte en die op zijn penis legde. Niets want mijn hand deed niets. [verdachte] wreef met zijn andere hand over mijn vagina.
-
Het proces-verbaal van bevindingen inhoudende het relaas van de [verbalisant] onder meer zakelijk weergegeven inhoudende [pag. 46 en 47]:
Ik bekeek de camerabeelden van restaurant [restaurantnaam] in Eindhoven die in het zedenonderzoek betreffende een verkrachting door aangeefster [slachtoffer] zijn verstrekt. Op deze camerabeelden is onderstaande tijdlijn te zien, waarbij dient te worden opgemerkt dat de tijdsinstelling van de bewakingscamera’s 1 uur en 57 minuten vroeger staat ingesteld dan het daadwerkelijke tijdstip.
(...)
- 02.09 uur: [getuige] loopt via de bar terug het restaurant in, draait zich om en loopt via de bar weer terug naar de achterkeuken. [getuige] loopt meteen via de bar weer terug het restaurant in. [verdachte] loopt vanuit de achterkeuken via de bar ook het restaurant in. Beiden lopen richting buitendeur. [verdachte] maakt de deur op. [getuige] loopt naar buiten. [verdachte] loopt weer via de bar naar de achterkeuken.
- 02.14 uur: [verdachte] loopt uit de achterkeuken, doet zijn jas uit en loopt terug naar de achterkeuken.
- 02.32 uur: [verdachte] loopt via de bar het restaurant in, kijk rond en loopt dan weer terug via de bar naar de achterkeuken.
- 02.33 uur: [verdachte] loopt via de bar het restaurant in, pakt een stoel uit het restaurant die hij eerder naar voren had geschoven, loopt met deze stoel via de bar naar de achterkeuken,
- 02.34 uur: [verdachte] loopt via de bar het restaurant in met zijn telefoon in zijn hand en loopt meteen weer via de bar terug naar de achterkeuken. [verdachte] heeft zijn jas weer aan en loopt via de bar weer het restaurant in en loopt naar de deur. [verdachte] opent de deur en [getuige] loopt het restaurant in.
(...)
- 02.41 uur: [slachtoffer] wordt volledig ondersteunt door [getuige] en [verdachte] , via de bar, vanuit de achterkeuken via het restaurant naar buiten gebracht.
-
De eigen waarneming van de rechtbank bij het zien van de hierboven beschreven beelden, zoals besproken ter zitting:
Terwijl de drie personen bij de voordeur staan valt het hoofd van de ondersteunde vrouw naar achteren.
-
Het proces-verbaal van verhoor inhoudende de verklaring van [getuige] op 6 augustus 2020 afgelegd, onder meer zakelijk weergegeven inhoudende [pag. 48 t/m 54]:
[pag. 49] Toen ik terug kwam van de auto halen was [slachtoffer] helemaal van de wereld. Uiteindelijk hebben we [slachtoffer] helemaal in mijn auto gehesen. Tijdens dat we [slachtoffer] in de auto hesen zei [slachtoffer] tegen mij: “kijk uit voor mijn jasje, kijk uit voor mijn jasje want ik heb overgegeven”. Daar zei [verdachte] meteen op dat ze niet had overgegeven maar er was duidelijk zichtbaar braaksel op haar jasje.
[pag. 50] Toen ik mijn auto ging halen merkte ik al dat [slachtoffer] niet meer helder was. Dat was voordat ik mijn auto ging halen. Hierdoor was het voor mij ook logisch dat ik [verdachte] bij [slachtoffer] achterliet omdat ze minder helder werd. Op het moment dat ik terug kwam met mijn auto was het helemaal klaar met [slachtoffer] .
[pag. 51] Toen ik terug kwam van de auto halen zag ik in de keuken dat [slachtoffer] voorover over de werkbank hangt met haar armen gespreid over de werkbank liggend en met haar hoofd naar de zijkant gedraaid.
Nadere overwegingen van de rechtbank
Wettelijk kader - artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht
De wetgever heeft bij de invoering van deze strafbaarstelling de seksuele integriteit willen beschermen van personen die daartoe zelf op een bepaald moment niet in staat zijn. Onder lichamelijke onmacht kan worden verstaan een toestand van fysieke weerloosheid die zijn oorzaak vindt in een bij het slachtoffer bestaand lichamelijk onvermogen. Verder is voor strafrechtelijke aansprakelijkheid vereist dat degene die de seksuele handelingen verricht wist dat de betreffende persoon - kort gezegd - zijn/haar wil daaromtrent niet of onvolkomen kon bepalen, kenbaar kon maken of weerstand kon bieden.
Staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn, lichamelijke onmacht of een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat op basis van het dossier onvoldoende vaststaat dat aangeefster zich bevond in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil omtrent seksuele handelingen te bepalen, kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] zelf het restaurant binnen komt gelopen, eerst een gesprek voert met haar nicht en verdachte en vervolgens zelfstandig naar de achterkeuken is gelopen. Dat zij enige tijd later ondersteund het restaurant verlaat, zegt niets over haar toestand in de tussengelegen periode. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld op welk moment aangeefster heeft overgegeven waardoor dit niet als ondersteunend bewijs kan dienen voor de toestand van aangeefster toen zij in de achterkeuken seks had met verdachte.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat de nicht van aangeefster, [getuige] , heeft verklaard dat aangeefster niet meer helder was toen zij het restaurant verliet om de auto te halen. Toen zij terug kwam in het restaurant was aangeefster er slecht aan toe en moest zij ondersteund door [getuige] en verdachte naar buiten worden gebracht. Deze verklaring wordt ondersteund door de camerabeelden waarop te zien is dat [slachtoffer] niet in staat is op haar eigen benen te staan en op enig punt niet in staat is haar eigen hoofd te ondersteunen waardoor dit naar achteren valt. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] in een staat van lichamelijke onmacht verkeerde toen zij het restaurant verliet.
Echter, de vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of zij in een dusdanige toestand was in de achterkeuken ten tijde van de ten laste gelegde seksuele handelingen. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij voorover over de werkbank hing, erg misselijk was en in de achterkeuken heeft overgegeven toen verdachte seks met haar probeerde te hebben. Verdachte erkent dat aangeefster heeft overgegeven in de achterkeuken. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] in de keuken heeft overgegeven voordat ze seks hadden. Ter terechtzitting van 26 januari 2022 heeft verdachte in eerste instantie niets verklaard over het overgeven toen hem werd gevraagd naar de toestand van aangeefster op het moment dat zij seks hadden. Na meermaals doorvragen verklaarde verdachte wisselend. Enerzijds verklaart hij dat het overgeven 10-15 minuten voor de seks was. Anderzijds verklaarde hij dat ze elkaar aan het zoenen en betasten waren, aangeefster toen heeft overgegeven, wat hij alleen heeft gehoord en niet heeft gezien, en dat ze toen verder gingen met betasten en zoenen om vervolgens seks te hebben. Na de seks zou het pas slechter zijn gegaan met aangeefster en verdachte zou hier tijdens de seks niets van gemerkt hebben. [getuige] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] voorover hangend over de werkbank aantrof in de keuken. Ook heeft zij braaksel op de blazer van aangeefster waargenomen.
De rechtbank concludeert dat de verklaringen van aangeefster en [getuige] elkaar ondersteunen met betrekking tot de situatie voor en na hetgeen zich in de achterkeuken heeft afgespeeld. [slachtoffer] had die avond meerdere alcoholische drankjes op en cocaïne gebruikt. [getuige] ging de auto halen omdat [slachtoffer] niet helder was. Hieruit blijkt de rechtbank duidelijk dat aangeefster zich niet goed voelde en fysiek niet tot veel in staat was, hetgeen ook bevestiging vindt in de camerabeelden als ze het restaurant verlaten. De verklaring van verdachte dat aangeefster in de keuken al heeft overgegeven draagt ook bij aan het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat aangeefster ten tijde van het ten laste gelegde feit in een staat van lichamelijke onmacht verkeerde waardoor zij onvolkomen in staat was weerstand te bieden tegen seksuele handelingen.
De verklaring van verdachte dat er niets met aangeefster aan de hand was en de seks met wederzijdse instemming heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank zeer ongeloofwaardig gelet op de wisselende verklaringen van verdachte en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
Voor het overige vinden de verweren van de raadsman hun weerlegging in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen.
Wetenschap van verdachte
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte wist dat aangeefster in deze lichamelijke onmacht verkeerde. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft zien en/of horen overgeven. [getuige] heeft verklaard dat verdachte de sleutel van het restaurant kreeg toen zij wegging, omdat aangeefster zich niet goed voelde en op de camerabeelden is duidelijk te zien dat verdachte aan het einde van hun samenzijn in de keuken en stoel mee neemt naar de keuken en [slachtoffer] ondersteunt terwijl zij het restaurant verlaten. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze duidelijke uiterlijke verschijningsvormen het niet anders kan dan dat verdachte wetenschap had dat aangeefster in een staat van lichamelijke onmacht verkeerde waardoor zij niet of onvoldoende in staat was weerstand te bieden tegen verdachtes seksuele handelingen.
Gepleegde seksuele handelingen
De rechtbank dient ten slotte vast te stellen welke handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij anale seks met [slachtoffer] heeft gehad, maar dat dit met wederzijdse instemming plaatsvond. Ook zouden hij en [slachtoffer] veel aan elkaar hebben gezeten in de keuken alvorens ze tot de seks overgingen. Deze verklaring heeft hij ter terechtzitting herhaald. Op basis hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het lichaam van aangeefster seksueel heeft binnengedrongen en daarnaast aan haar vagina en billen heeft gezeten.
De conclusie
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 11 juli 2020 te Eindhoven, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van lichamelijke onmacht verkeerde, dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was daartegen weerstand te bieden,
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het duwen van zijn penis in de anus van die [slachtoffer] en het betasten van de vagina en de billen van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in de tenlastelegging de oude wettekst van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen, terwijl de nieuwe wettekst 1 januari 2020 in werking is getreden. Gelet op bovengenoemde bewezenverklaring ziet de rechtbank geen aanleiding zich uit te laten over de vraag of dit eventueel consequenties zou moeten hebben voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een taakstraf van maximale duur en een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , terwijl hij wist dat zij in een staat van lichamelijke onmacht verkeerde waardoor zij zich daartegen niet kon verzetten. Verdachte heeft in het geheel niet stilgestaan bij de gevolgen voor het slachtoffer en heeft, kennelijk ter bevrediging van zijn eigen lustbehoeftes, grof misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid op dat moment. Verdachte heeft op deze wijze een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Dat de door verdachte gepleegde feiten een enorme impact hebben gehad op [slachtoffer] blijkt ook uit het voegingsformulier en de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Zij heeft medicijnen moeten slikken ter voorkoming van HIV en Hepatitis B, en heeft veel moeite hetgeen haar is overkomen te verwerken.
Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven en hij heeft geenszins aangetoond het laakbare van zijn handelen in te zien. In tegendeel, verdachte heeft verklaard dat het initiatief vanuit het slachtoffer kwam. Door de verantwoordelijkheid bij het slachtoffer neer te leggen in plaats van bij hemzelf laat verdachte zien dat hij ook nu nog niet inziet dat zijn handelen volstrekt ontoelaatbaar was en dat uitsluitend hij degene is die voor zijn handelen verantwoordelijk is.
Kijkend naar de persoon van verdachte, heeft de rechtbank acht geslagen op verdachtes justitiële documentatie en het reclasseringsadvies van 28 december 2021.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft hierbij aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten met betrekking tot artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de ernst van deze zaak en de omstandigheid dat er geen oriëntatiepunten zijn die betrekking hebben op artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht. Het oriëntatiepunt voor verkrachting betreft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden.
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer door verdachte en in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank ziet, mede door de van toepassing zijnde in de oriëntatiepunten genoemde strafverzwarende omstandigheid anale penetratie, geen reden om van het eerdergenoemde oriëntatiepunt af te wijken en zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden. De rechtbank legt hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank ziet geen aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen gecombineerd met bijzondere voorwaarden nu verdachte heeft verklaard dat hij de therapie ook op vrijwillige basis kan en zal volgen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij vatbaar is voor toewijzing inclusief wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel, nu deze genoegzaam is onderbouwd en het gevorderde bedrag passend en redelijk is.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen standpunt met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij naar voren gebracht.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank ten aanzien van elke betalingsverplichting bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde.
verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het subsidiair bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maanden[vierentwintig maanden]

maatregel van schadevergoedingtot een bedrag
van € 6.385,00
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 6.385,00 (zegge: zesduizenddriehonderdvijfentachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 66 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit € 385,00 materiële schade en € 6.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag € 6.385,00 (zegge: zesduizenddriehonderdvijfentachtig euro), bestaande uit € 385,00 materiële schade en € 6.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Bernsen, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. L.J. Verborg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C. Pauw, griffier,
en is uitgesproken op 09 februari 2022.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld, wordt bij de aanduiding van de bewijsmiddelen verwezen naar de paginanummers uit het dossier van de politie, eenheid Oost-Brabant, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, registratienummer PL2100-2020156595, afgesloten op 20 oktober 2020.