ECLI:NL:RBOBR:2022:3753

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
01/320393-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met recidive en TBS-maatregel

Op 8 september 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 november 2021 in Vlijmen een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen met een mes in de rug gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder steekwonden en een klaplong. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor geweldsdelicten, lijdt aan een psychotische stoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een gevangenisstraf van achttien maanden op te leggen, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het advies van deskundigen die een hoog recidiverisico hebben vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen eist dat de verdachte in een klinische setting behandeld wordt, gezien zijn ernstige problematiek en het risico op herhaling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling en de afweging tussen vergelding en preventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.320393.21
Datum uitspraak: 08 september 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1985,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 januari 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 november 2021 te Vlijmen, gemeente Heusden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meerdere malen, met kracht, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (tussen de schouderbladen) in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2021 te Vlijmen, gemeente Heusden aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwonden en/of een longperforatie en/of een klaplong, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (tussen de schouderbladen) in de rug te steken;(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2021 te Vlijmen, gemeente Heusden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (tussen de schouderbladen) in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich, met verwijzing naar de bewijsmiddelen en jurisprudentie, op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverwegingen.
De rechtbank is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer tot vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de in de bewijsbijlage gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen.
Daarnaast overweegt rechtbank als volgt.
Het latere slachtoffer heeft, samen met zijn vriendin, verdachte naar het huis van zijn vader gebracht. Eenmaal aangekomen is verdachte uit de auto gestapt, het huis van zijn vader binnengegaan en teruggekomen met een mes. Verdachte heeft tegen het slachtoffer gezegd: “Ik steek jou kapot” en hij heeft het slachtoffer vervolgens met het mes meermaals in zijn rug gestoken, ter hoogte van het rechterschouderblad. Dat dit met kracht is gebeurd volgt uit de bewijsmiddelen; verdachte heeft stekende dan wel hakkende, bovenhandse bewegingen gemaakt richting het slachtoffer en het lemmet van ongeveer 11 centimeter lang is nagenoeg in zijn geheel in een van de steekverwondingen blijven zitten en moest in het ziekenhuis operatief worden verwijderd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van verdachte niet anders worden uitgelegd dan dat deze zijn verricht met de bedoeling het slachtoffer om het leven te brengen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden die door het steken zoals verdachte heeft gedaan, hadden kunnen worden geraakt, met de dood als gevolg. Het slachtoffer is er met verschillende steekwonden en een (kleine) klaplong van af gekomen, waardoor het bij een poging tot doodslag is gebleven.
Uit de bewijsmiddelen en het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat verdachte willens en wetens, en dus opzettelijk (in de zin van ‘vol opzet’), heeft gehandeld.
Gezien het voorgaande wordt het partiële vrijspraakverweer van de raadsman verworpen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Primair:
op 27 november 2021 te Vlijmen, gemeente Heusden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meerdere malen, met kracht, met een mes, (tussen de schouderbladen) in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht alsmede de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft – mede indachtig de door hem bepleite vrijspraken - matiging van de gevorderde gevangenisstraf bepleit en de rechtbank verzocht te overwegen in plaats van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Bij tussenbeslissing zou kunnen worden beslist tot het opmaken van het daarvoor benodigde reclasseringsrapport.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene overweging
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit en omstandigheden waaronder het feit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes meermaals in zijn bovenrug te steken. Het slachtoffer heeft als gevolg daarvan enkele steekwonden en een (kleine) klaplong opgelopen. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting ondervindt het slachtoffer ook thans nog de lichamelijke en geestelijke gevolgen van het handelen van verdachte. Wat de situatie extra wrang maakt is dat juist het slachtoffer veel voor verdachte heeft betekend in een moeilijke fase van zijn leven en tot op de dag van vandaag veel om hem geeft.
Persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het uittreksel Justitie Documentatie van verdachte van 11 april 2022 volgt dat verdachte vaker onherroepelijk ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld tot straf.
Voorst zijn er twee Pro Justitia rapportages omtrent verdachte opgemaakt d.d. 6 april 2022 door psychiater [persoon 1] en Gz-psycholoog [persoon 2] De bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de rapporteurs komen op hoofdpunten met elkaar overeen.
Uit het Pro Justitia rapport van de psychiater volgt dat verdachte is gediagnosticeerd met een psychotische stoornis, te classificeren als een andere schizofrenie spectrum of andere psychotische stoornis. Daarnaast is er sprake van verslaving aan meerdere middelen, in ieder geval cocaïne. Voorts wordt vermeld dat verdachte een persoonlijkheidsstoornis heeft, met antisociale trekken en dat er een hoge mate van psychopathie is geconstateerd. De intelligentie van verdachte is in de loop van de jaren achteruit gegaan en lijkt nu te liggen op zwakbegaafd of licht verstandelijk beperkt niveau (disharmonisch intelligentie profiel). Ten tijde van het tenlastegelegde waren alle stoornissen aanwezig. Blijkens het rapport hebben deze beperkingen de gedragskeuze van verdachte beïnvloed, maar niet tot een dwingende gedragskeuze geleid. Het advies aan de rechtbank is daarom om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Uit het rapport volgt verder dat sprake is van een hoog recidiverisico en dat beschermende factoren geheel ontbreken. Verdachte heeft nauwelijks probleem oplossende vaardigheden en er is geen sprake van probleembesef. Tevens is bij verdachte sprake van een hoge mate van psychopathie, hetgeen wordt geassocieerd met een hoog recidiverisico en tevens met het niet naleven van voorwaarden indien deze opgelegd zouden worden. De vastgestelde stoornissen, tezamen met de bijkomende lage intelligentie en verslavingsgevoeligheid, zijn moeilijk behandelbaar. Het risico op recidive zal ook gedurende een behandeling nog langere tijd aanzienlijk blijven tenzij dit risico wordt afgewend met een plaatsing in een kliniek met een hoog beveiligingsniveau.
Door de psychiater wordt daarom een langdurige behandeling in een klinische setting met een hoog zorg- en beveiligingsniveau aanbevolen. Daarbij dient de behandeling zich te richten op de psychotische problematiek, verslavingsproblematiek en persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en zal rekening gehouden moeten worden met een verminderde belastbaarheid en verminderde leerbaarheid als gevolg van een laag IQ. Volgens de psychiater kunnen deze aanbevelingen worden gerealiseerd in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Uit het Pro Justitia rapport van de psycholoog volgt dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een ongespecificeerde psychotische stoornis en stoornissen in gebruik van alcohol, cocaïne en amfetamine, welke stoornissen aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, is het volgens de rapporteur aannemelijk dat deze factoren bij verdachte een rol hebben gespeeld en hem hebben beperkt in zijn keuzevrijheid. Geadviseerd wordt daarom om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op herhaling van gewelddadig gedrag wordt op dit moment zeer hoog ingeschat. Verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld voor geweldsdelicten, gebruikt reeds vanaf zijn 13e levensjaar verdovende middelen en tot op heden hebben eerdere behandelingen, klinische opnames en een ISD-maatregel onvoldoende geleid tot gedragsverandering.
De psycholoog acht, gezien de ernstige psychopathologie en verslavingsproblematiek van verdachte, een langdurige klinische behandeling binnen een forensische kliniek, gericht op zijn pathologie aangewezen teneinde het recidiverisico te beperken. Gelet op de hoge mate van psychopathie en de zeer hoge kans op recidive wordt qua beveiligingsniveau een FPC geïndiceerd geacht. Daarbij wordt gewezen op het gegeven dat ook tijdens het huidige verblijf op de PPC Vught is te zien dat er een hoge mate van beveiliging nodig is om het gedrag van verdachte te begrenzen. Verdachte wordt immers regelmatig in een individueel programma geplaatst ter bescherming van zichzelf en anderen. Daarnaast is de kans op het schenden van voorwaarden en afspraken, en daardoor incidenten in een kliniek, volgens de rapporteur, groot gezien de psychopathologie. Door de psycholoog wordt, gelet op het hoge recidiverisico en de toenemende ernst van de problematiek van verdachte geadviseerd om een langdurige klinische behandeling te laten plaatsvinden binnen een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De rechtbank verenigt zich met de inhoud van de adviezen en conclusies van de Pro Justitia rapporteurs en neemt deze over.
Oordeel rechtbank
Maatregel
De rechtbank is, gelet op de inhoud van de adviezen en conclusies van de Pro Justitia rapporteurs, welke adviezen en conclusies de rechtbank overneemt, van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de ernst van het gepleegde feit, de aard en de ernst van de (persoonlijkheids)problematiek die bij verdachte is vastgesteld, het hoge recidiverisico en de noodzaak van behandeling om het recidiverisico in te perken.
De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van de rapporten, geen aanknopingspunten voor de oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Daarbij wijst de rechtbank op het door de rapporteurs noodzakelijk geachte veiligheidsniveau, de gerede kans dat voorwaarden - gelet op de psychopathologie van verdachte - niet worden nageleefd en het gegeven dat eerdere interventies niet hebben geleid tot gedragsverandering. Aldus biedt dat kader onvoldoende waarborgen om het recidivegevaar te beperken.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het betreft daarnaast een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
Straf
Gelet op de hierboven omschreven ernst van het feit kan - gelet op de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten wordt opgelegd - in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals ook is geëist door de officier van justitie. Daarbij neemt de rechtbank eveneens in aanmerking dat verdachte vaker ter zake van geweldsmisdrijven onherroepelijk is veroordeeld tot straf.
De onderhavige zaak is echter bijzonder te noemen in die zin dat het slachtoffer niet wil dat verdachte langdurig van zijn vrijheid wordt beroofd. Volgens aangever is verdachte ‘een goede jongen, zolang hij maar van de drugs afblijft en zijn medicatie krijgt’. Het slachtoffer heeft verdachte meermaals in de P.I. bezocht, heeft regelmatig contact met hem en verdachte betekent nog altijd veel voor hem. Uit de emotionele, op de terechtzitting voorgedragen, slachtofferverklaring blijkt ook hoezeer het slachtoffer gesteld is op verdachte en dat hij hem het liefst zo snel mogelijk op vrije voeten gesteld ziet.
Voor zover vergelding wordt nagestreefd, begrijpt de rechtbank dat dit strafdoel wat het slachtoffer betreft niet veel gewicht in de schaal hoeft te leggen. De rechtbank houdt daar zeker rekening mee. Daar staat tegenover dat de rechtbank vindt dat het uitblijven van elke vorm van vergelding onaanvaardbaar zou zijn en naar de maatschappij niet is uit te leggen. Het slachtoffer is met kracht in zijn rug gestoken en had wel dood kunnen zijn. Anderen waren hier getuige van. Verdachte zal in zekere mate boete moeten doen voor wat hij heeft gedaan. Dit ook van belang vanuit het oogpunt van generale preventie (normhandhaving en afschrikking).
De rechtbank heeft tevens het strafdoel speciale preventie (voorkomen van herhaling en beveiliging van de maatschappij) in ogenschouw genomen. Vanuit speciaal preventief oogpunt acht de rechtbank het van belang dat verdachte zo snel mogelijk start met de behandeling in het kader van TBS, gelet op de ernstige problematiek van verdachte en de noodzaak om het hoge recidiverisico in te perken. De behandeling zal – gelet op de ernst en complexiteit van de problematiek – naar verwachting langdurig en intensief zijn. Verdachte verblijft momenteel in een penitentiair psychiatrisch centrum, een speciale afdeling van de penitentiaire inrichting, omdat een reguliere setting voor hem ongeschikt is bevonden. De rechtbank neemt in aanmerking dat de kans van slagen van de behandeling in het kader van TBS kan afnemen naarmate een daaraan voorafgaande gevangenisstraf langer duurt. De rechtbank ziet hierin argumenten om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan gevorderd.
Voorts heeft de rechtbank bij de straftoemeting in matigende zin meegenomen dat het bewezenverklaarde aan verdachte, de daartoe strekkende adviezen van voormelde gedragsdeskundigen overnemend, in verminderde mate kan worden toegerekend.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Dit is een aanzienlijk lichtere straf dan de door de officier van justitie gevorderde straf, maar de rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat die straf in samenhang met de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege in voldoende mate beantwoordt aan de strafdoelen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen (lemmet en heft van het mes) - voor zover daar nog beslag op rust - vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn:
- waarmee het feit is begaan;
- en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Voor zover er nog beslag rust op de theedoek dient dit voorwerp te worden teruggegeven aan de persoon die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, te weten [persoon 3] .

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 37a, 37b, 45, 63, 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Bewezenverklaring
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf en maatregel
Legt op de volgende straf:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
achttien maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregel:
-
terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Beslag
Voor zover er nog beslag rust op onderstaande voorwerpen:
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
- 1 STK Mes (Lemmet G1873804);
- 1 STK Mes (Handvat G1873806).
Teruggave inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
- 1 STK Theedoek,
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: [persoon 3] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. A.A.M. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 8 september 2022.