ECLI:NL:RBOBR:2022:3577

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
SHE 21/2721T, 21/1856, 22/1150, 22/1082, 21/526, 21/567
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevings- en exploitatievergunningen voor huisvesting van arbeidsmigranten in Liessel

Deze uitspraak betreft een tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant over de verlening van omgevings- en exploitatievergunningen voor de huisvesting van arbeidsmigranten op een locatie in Liessel. De rechtbank heeft de beroepen van omwonenden tegen deze vergunningen beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de besluitvorming van de gemeente niet voldoende is gecoördineerd en dat er een uitgebreidere belangenafweging had moeten plaatsvinden. De rechtbank stelt dat de huisvesting van arbeidsmigranten in een kleine gemeenschap als Liessel tot overlast kan leiden en dat de gemeente hogere eisen had moeten stellen aan de inpasbaarheid van deze functie in de omgeving. De rechtbank biedt de gemeente de gelegenheid om de gebreken in de besluitvorming te herstellen en legt een aantal voorwaarden op, waaronder het aanstellen van een toezichthouder en het waarborgen van de bereikbaarheid van een aanspreekpunt voor omwonenden. De rechtbank schorst de bestreden besluiten tot de gebreken zijn hersteld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 21/2721T, SHE 21/1856, SHE 22/1150, SHE 22/1082, SHE 21/526 en SHE 21/567
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 30 augustus 2022 in de zaken tussen

1.[naam] ,

2. [naam]

3. [naam]

4. [naam] en [naam]

5. [naam]

6. [naam]

7. [naam] en [naam]

8. [naam]

allen woonachtig in [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. L. Pronk),

9.[naam] te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. W. Koster)
samen te noemen: eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J.M. Marcus).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam], uit [vestigingsplaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. J. van Groningen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de verlening van een reeks omgevingsvergunningen en exploitatievergunningen. Deze vergunningen zien allemaal op de huisvesting van arbeidsmigranten op het perceel [adres] (de projectlocatie). Deze vergunningen hebben geleid tot een reeks van procedures. De rechtbank heeft de beroepen op 5 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van eisers, de gemachtigde van verweerder en [naam] namens vergunninghoudster, met de gemachtigde.
2. De rechtbank geeft eerst een kort overzicht van de vergunningen en het procesverloop van de bijbehorende beroepsprocedures. Dat is nodig want de besluitvorming rond de huisvesting op arbeidsmigranten op de projectlocatie is erg versnipperd. Ter beantwoording van één vraag (“kunnen arbeidsmigranten worden gehuisvest op de projectlocatie?”) zijn zes toestemmingen verleend. De versnippering wordt deels veroorzaakt doordat vergunninghoudster op verschillende momenten verschillende vergunningen heeft aangevraagd. Verweerder had er echter voor kunnen kiezen om de besluitvorming in de bezwaarfase te coördineren. Dat was sneller, en daardoor meer efficiënt geweest voor alle betrokkenen. Het is ook de reden waarom de rechtbank er uiteindelijk voor heeft gekozen om alle zaken gelijktijdig te behandelen op één zitting en de beroepen in één uitspraak te beoordelen. Na het overzicht van procedures zet de rechtbank de vaststaande feiten op een rij. Vervolgens kijkt de rechtbank of alle eisers kunnen worden ontvangen in de door hen ingestelde beroepen. Daarna behandelt de rechtbank de beroepsgronden.
Procesverloop
Zaak SHE 21/2721 (eiser 1)
3.1
Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het verbouwen van het bijgebouw verleend met het besluit van 26 mei 2021. Met het bestreden besluit van 30 september 2021 op de bezwaren van eiser is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven. Hiertegen heeft eiser 1 beroep ingesteld.
Zaak SHE 21/1856 (eisers 1 en 3 t/m 8)
3.2
Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het gebruik van het bijgebouw ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten met het besluit van 5 januari 2021 aan vergunninghoudster verleend. Met het bestreden besluit van 22 juni 2021 op de bezwaren van eisers is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven. Hiertegen hebben eisers 1 en 3 t/m 8 beroep ingesteld. Na de zitting heeft eiser 1 zijn beroep ingetrokken. De overige beroepen zijn niet ingetrokken.
Zaak SHE 22/1150 eisers 1 en 3 t/m 8)
3.3
Verweerder heeft de exploitatievergunning voor de exploitatie van het bijgebouw met het besluit van 25 oktober 2021 verleend. Met het bestreden besluit van 7 april 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de verlening gebleven, waarbij verweerder eisers 4, 5 en 7 in hun bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertegen hebben eisers 1 en 3 t/m 8 beroep ingesteld. Na de zitting heeft eiser 1 zijn beroep ingetrokken. De overige beroepen zijn niet ingetrokken.
Zaak SHE 22/1082 (eiser 9) en SHE 21/1856 (eisers 1 en 3 t/m 8) .
3.4
Verweerder heeft een omgevingsvergunning voor het verbouwen van het hoofdgebouw met het primaire besluit van 21 januari 2021 verleend. Met het bestreden besluit van 24 juni 2021 op het bezwaar van een derde en eisers 1 en 3 t/m 8 is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven. De hier genoemde eisers en derden hebben hiertegen beroep ingesteld. De derde heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend . Bij uitspraak van 19 november 2021 heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit en het bestreden besluit geschorst. Met de uitspraak van 17 december 2021 is de voorzieningenrechter bij de schorsing gebleven. Verweerder heeft een besluit genomen op 22 januari 2022 waarbij hij voor een periode van tien jaar een omgevingsvergunning verleent voor het intern verbouwen van de woning waarbij verweerder is afgeweken van het bestemmingsplan. Bij uitspraak van 27 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter de schorsing opgeheven. Eiser 9 heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 februari 2022. Verweerder heeft dit bezwaar doorgezonden naar de rechtbank. Hij was van mening dat dit besluit moet worden aangemerkt als een herstelbesluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is het hier niet helemaal mee eens. Enerzijds wordt het besluit van 22 januari 2022 genomen in plaats van het bestreden besluit van 24 juni 2021. Het is volgens verweerder niet de bedoeling dat er twee besluiten naast elkaar bestaan. In zoverre richt het beroep van eisers 1 en 3 t/m 8 zich van rechtswege tegen het besluit van 22 januari 2022. Dat beroep behandelt de rechtbank in deze uitspraak.. Het besluit van 22 januari 2022 is genomen op een nieuwe aanvraag van vergunninghoudster om de haar verleende omgevingsvergunning aan te vullen en te wijzigen. Dat heeft vergunninghoudster op de zitting aangegeven en dat is door verweerder niet weersproken. Die nieuwe aanvraag wordt weliswaar niet vermeld in het besluit van 22 januari 2022, maar dat neemt niet weg dat dat besluit (tevens) een primair besluit op de aanvraag tot wijziging is. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van eiser 9 ten onrechte heeft doorgezonden naar de rechtbank. Eiser 9, verweerder en vergunninghoudster hebben echter ingestemd om het bezwaar als rechtstreeks beroep te behandelen (als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb). Dat beroep behandelt de rechtbank ook in deze uitspraak. Na de zitting heeft eiser 1 zijn beroep ingetrokken. De overige beroepen zijn niet ingetrokken.
Zaak SHE 21/526 en SHE 21/567 eisers 1 tot en met 9)
3.5
Bij besluit van 30 juli 2020 heeft verweerder aan vergunninghoudster een exploitatievergunning verleend voor het huisvesten van arbeidsmigranten in het hoofdgebouw voor een periode van 10 jaar. Bij besluit van 19 januari 2021 heeft verweerder de bezwaren van eisers 2, 4, 5, 6, niet-ontvankelijk verklaard en de overige bezwaren ongegrond verklaard. Eisers 1 tot en met 9 hebben hiertegen beroep ingesteld. Na de zitting heeft eiser 1 zijn beroep ingetrokken. De overige beroepen zijn niet ingetrokken.
3.6
De zaken zijn behandeld op de zitting van 1 april 2022. Eisers [naam] , [naam] en [naam] zijn naar de zitting gekomen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster is [naam] naar de zitting gekomen, bijgestaan door de gemachtigde. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. De behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden als beschreven in de inleiding van de uitspraak.
3.7
Naast eisers 1 tot en met 9 hebben ook anderen beroep ingesteld tegen het besluit van 19 januari 2021, maar deze beroepen zijn kort voor de zitting van 5 juli 2022 ingetrokken.
Feiten
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten
 Op de projectlocatie te Liessel staan een hoofdgebouw en een bijgebouw. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Derde Herziening bestemmingsplan Buitengebied” (het bestemmingsplan). Aan het perceel is de bestemming “Wonen” toegekend en de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 3”. Tevens geldt de gebiedsaanduiding “Wetgevingszone- Groenblauwe Mantel”.
 Vergunninghoudster is eigenaar van de projectlocatie en verhuurt de planlocatie aan [naam] , een vleesverwerkend bedrijf met diverse productievestigingen, waaronder in Nuenen. De arbeidsmigranten zullen gaan werken op de vestiging in Nuenen. Vergunninghoudster heeft verschillende aanvragen ingediend in verband met het huisvesten van arbeidsmigranten.
 Zij heeft onder meer een aanvraag ingediend voor een interne verbouwing van het hoofdgebouw (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verder Wabo) voor de huisvesting van 39 arbeidsmigranten. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 december 2021 heeft vergunninghoudster de aanvraag gewijzigd en de looptijd van de gevraagde verbouwing beperkt tot 10 jaar. Deze aanvraag voor de interne verbouwing en het afwijken van het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo) is vergund in het besluit van 22 januari 2022.
 Op 7 april 2021 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor de activiteit ‘bouwen’ voor een verbouwing van het bijgebouw op de projectlocatie. (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wabo) Op 30 juni 2020 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend die door verweerder is aangemerkt als een aanvraag voor het afwijken van het bestemmingsplan voor de huisvesting van 11 arbeidsmigranten in het bijgebouw.
 Op 26 maart 2020 heeft vergunninghoudster ook een exploitatievergunning aangevraagd voor het huisvesten van 50 arbeidsmigranten in de (hoofd)woning op de planlocatie. Op 23 juni 2020 is deze aanvraag aangepast in die zin dat een exploitatievergunning is gevraagd voor het huisvesten van 39 arbeidsmigranten in het hoofdgebouw. Vergunninghoudster heeft op 1 september 2021 een exploitatievergunning aangevraagd voor het tijdelijk huisvesten voor een periode van tien jaar van elf arbeidsmigranten in een bijgebouw bij de woning op het perceel [adres] .
 Vergunninghoudster heeft nog een aanvraag ingediend voor een zonneveldje aan de zuidwestzijde van de projectlocatie.
 Verweerder hanteert beleid voor het huisvesten van arbeidsmigranten. Verweerder hanteerde sinds 2015 een beleidslijn. Deze beleidslijn heeft verweerder ter discussie gesteld en dat heeft geleid tot de vaststelling van de Beleidsnotitie Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten 2019 door de gemeenteraad (verder: de Beleidsnotitie) medio juli 2019.
 Verweerder had een exploitatievergunningenstelsel voor de huisvesting van arbeidsmigranten in afdeling 16 van hoofdstuk 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018 (APV). Per 29 december 2020 hanteert verweerder de Verordening huisvesting arbeidsmigranten Deurne 2021 (de Verordening). Op basis van artikel 11 van deze Verordening is afdeling 16 van hoofdstuk 2 van de APV van toepassing op aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de Verordening en op bezwaren en beroepen in verband met aanvragen die voor de inwerkingtreding van de Verordening zijn ingediend.
 Eiser 1 woont aan de overzijde van de [adres] (die ligt naast de projectlocatie). Eisers 3, 6 en 8 wonen (en of hebben bedrijven) in een straal van ongeveer 225 meter van het hart van de projectlocatie. De overige eisers wonen verder weg op percelen waarbij minimaal 1 gebouw ligt tussen hun woning en de projectlocatie. Zij wonen wel allemaal aan de weg [adres] . Eiser 9 heeft een agrarisch bedrijf en is eigenaar van een weiland tegenover de weg [adres] direct ten noorden van de projectlocatie.
Kunnen alle eisers worden ontvangen in hun beroepen?
5. Wie bezwaar wil maken of beroep in wil stellen tegen een omgevingsvergunning of een exploitatievergunning moet een rechtstreeks betrokken persoonlijk belang hebben als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. In het omgevingsrecht is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit met een ruimtelijke uitstraling - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 juni 2019 [1] ). Bewoners en eigenaren van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, hebben een iets andere positie. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 augustus 2020 [2] ).
6.1
In het bestreden besluit van 30 september 2021 naar aanleiding van het bezwaar tegen de omgevingsvergunning voor het gebruik van het bijgebouw heeft verweerder alle bezwaarmakers als belanghebbende aangemerkt. In het bestreden besluit van 19 januari 2021 naar aanleiding van de bezwaren tegen de verleende exploitatievergunning heeft verweerder de bezwaren van eisers 2, 4, 5 en 7 niet ontvankelijk verklaard omdat hij ze niet als belanghebbende beschouwt. In de beroepsfase heeft verweerder zich op het (gewijzigde) standpunt gesteld dat niemand van de eisers als belanghebbende kan worden aanmerkt. Verweerder merkt hierbij op dat eiser 1 in een bedrijfswoning woont in strijd met het bestemmingsplan.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser 1 als belanghebbende kan worden aangemerkt. Hij heeft enig zicht op de projectlocatie en woont op (en is eigenaar van) een perceel dat nagenoeg direct grenst aan de projectlocatie en alleen is gescheiden door een weg. Of eiser 1 zijn woning gebruikt in afwijking van het bestemmingsplan, is niet relevant voor de vraag of hij als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het is voldoende dat hij eigenaar is.
6.3
Ook eisers 3, 6, en 8 zijn belanghebbende. Zij wonen op enige afstand van de projectlocatie en hebben nagenoeg onbelemmerd zicht op de projectlocatie vanaf hun perceel. Bovendien kan niet op voorhand worden uitgesloten dat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden van het gebruik van de projectlocatie. Of dit gebruik aanvaardbaar is, is een inhoudelijke vraag en speelt geen rol bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is.
6.4
Eiser 9 heeft geen zicht op de projectlocatie maar is wel eigenaar van een aangrenzend weiland. Hij vreest dat arbeidsmigranten die voorbij komen lopen of fietsen afval in het weiland gooien waardoor zijn koeien ziek kunnen worden. De rechtbank ziet weliswaar niet in waarom juist arbeidsmigranten rond de projectlocatie meer afval zouden weggooien dan willekeurige andere passanten, maar dit neemt niet weg dat als gevolg van de verleende vergunningen meer passanten over de weg zullen komen en dat het risico op het verspreiden van afval groter wordt. Dat is een feitelijk gevolg en daarom kan eiser 9 als eigenaar van een aangrenzend perceel als belanghebbende worden aangemerkt.
6.5
De overige eisers wonen op enige afstand van de projectlocatie en hebben geen zicht op de projectlocatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hen in de bestreden besluiten terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt omdat zij geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van het directe gebruik van de projectlocatie zelf. De omstandigheid dat deze eisers aan dezelfde weg wonen is onvoldoende. Zij zijn bang voor overlast van arbeidsmigranten die over de weg naar het dorp rijden en terug, maar dat onderscheidt hen niet van bijvoorbeeld bewoners van Liessel zelf. Dat betekent overigens dat verweerder deze eisers in de beslissing op het bezwaar tegen de omgevingsvergunning voor het gebruik van het bijgebouw in strijd met het bestemmingsplan ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt. De bezwaren van eisers 2, 4, 5 en 7 tegen de omgevingsvergunningen en de exploitatievergunningen zijn niet ontvankelijk. Als de rechtbank het hierna in deze uitspraak over eisers heeft, bedoelt de rechtbank de overige, wel ontvankelijke, eisers.
Inhoudelijke beoordeling exploitatievergunningen
7.1
Verweerder heeft de aanvraag voor de exploitatievergunning van het hoofdgebouw getoetst aan de Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018 (APV). Ingevolge artikel 2:79, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van verweerder een huisvestingsvoorziening te exploiteren voor de huisvesting van meer dan vier arbeidsmigranten die gezamenlijk geen huishouden vormen. Op grond van artikel 1:8, eerste lid, van de APV kan de vergunning worden geweigerd in
het belang van:
de openbare orde;
de openbare veiligheid;
de volksgezondheid;
e bescherming van het milieu.
Artikel 2:81 van de APV bepaalt dat het college onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 de vergunning weigert indien:
aannemelijk is dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de huisvestingsvoorziening op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;
het beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan; of
niet voldaan wordt aan het Beleidskader huisvesting arbeidsmigranten 2015 dan wel de regeling die daarop volgt.
7.2
De aanvraag voor een exploitatievergunning voor het huisvesten van arbeidsmigranten in het bijgebouw is getoetst aan de Verordening. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Verordening wordt de exploitatievergunning geweigerd indien:
a. het beoogde gebruik in strijd is met het geldende bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit of daarop gebaseerd beleid;
b, geen door de gemeente goedgekeurd beheer- en communicatieprotocol en klachtenregistratie overlegd kan worden;
c. een situatie ontstaat waarbij het percentage arbeidsmigranten meer dan 10% van het totaal aantal inwoners overschrijdt of dreigt te overschrijden. " (..)
De exploitatievergunning kan op grond van artikel 8, tweede lid, van de Verordening worden geweigerd:
a. in het belang van de openbare orde;
b. in het belang van de openbare veiligheid;
c. in het belang van de volksgezondheid;
d. in het belang van de bescherming van het milieu.
e. in het belang van de bescherming van de woon- en leefomgeving; of
f. als het belang van het behoud of de samenstelling van de woningvoorraad met
het oog op schaarste en leefbaarheid groter is dan het gediende belang om te
voorzien in huisvesting van arbeidsmigranten."(...)
8.1
Eisers vinden dat verweerder beide vergunningen had moeten weigeren op grond van artikel 2:81 onder b, van de APV, respectievelijk artikel 8, eerste lid, onder a, van de Verordening omdat het door VBH beoogde gebruik van de planlocatie in strijd is met het bestemmingsplan.
8.2
Bij het bestreden besluit van 19 januari 2021 stelde verweerder zich nog op het standpunt dat het gebruik van het hoofdgebouw voor de huisvesting van arbeidsmigranten niet in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft dit standpunt inmiddels verlaten omdat verweerder in het besluit van 2 januari 2022 ook een omgevingsvergunning heeft verleend voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Het bestreden besluit van 19 januari 2021 over de exploitatievergunning van het hoofdgebouw is daarmee genomen in strijd met artikel 2.81, onder b van de APV.
8.3
Verweerder heeft onderkend dat het gebruik van het bijgebouw voor de huisvesting van arbeidsmigranten in strijd is met het bestemmingsplan. Deze strijdigheid wordt opgeheven bij het besluit van 22 februari 2022, waarbij de omgevingsvergunning voor het gebruik van het bijgebouw in afwijking van het bestemmingsplan is verleend. De rechtbank zal hierna een inhoudelijk oordeel geven over dit besluit.
9.1
Eisers vinden dat de vergunning geweigerd had moeten worden in verband met de openbare orde. Zij stellen dat de kans op verstoringen van de openbare orde substantieel toeneemt door de huisvesting van arbeidsmigranten. Ook eiser 9 vreest voor criminele activiteiten van arbeidsmigranten en overlast als zij afval in zijn weiland gooien. De rechtbank begrijpt dit zo dat eisers stellen dat de exploitatievergunningen zijn verleend in strijd met artikel 1.8, eerste lid, van de APV respectievelijk artikel 8 tweede lid onder a en b van de Verordening.
9.2
Verweerder heeft advies ingewonnen bij de politie. Die ziet geen bezwaren ten aanzien van de openbare orde en veiligheid mits de protocollen worden nageleefd.
9.3
De enkele omstandigheid dat op een locatie arbeidsmigranten worden gehuisvest, leidt uiteraard niet tot een verstoring van de openbare orde. De rechtbank is verder van oordeel dat, als voldoende wordt toegezien op naleving van de protocollen en huisregels, het risico op verstoring van de openbare orde beperkt is. Verweerder heeft in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de exploitatievergunningen te weigeren vanwege deze grond. De komst van een groep mensen kan gevolgen hebben voor de woon- en leefomgeving. Of hiermee een strijd ontstaat met artikel 2.81, onder a, van de APV respectievelijk artikel 8, tweede lid onder e, van de Verordening zal hierna worden beoordeeld.
10.1
Eisers vinden dat de vergunning geweigerd had moeten worden vanwege de volksgezondheid. Zij noemen in dit verband het Coronavirus. Zij doen daarmee een beroep op artikel 1.8, eerste lid, onder c, van de APV en artikel 8, tweede lid onder c, van de Verordening.
10.2
De wetgeving of Corona-maatregelen ten behoeve van de woon- en leefomstandigheden van de arbeidsmigranten zelf strekken niet tot bescherming van de belangen van eisers en kunnen daarom, gelet op het in artikel 8:69a van de Awb vastgelegde beginsel van relativiteit, niet leiden tot vernietiging van het besluit. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eisers niet hebben onderbouwd hoe een volledige besmetting van alle arbeidsmigranten op de projectlocatie met het Coronavirus gevolgen zou kunnen hebben voor eisers, gelet op de afstand van de woningen van eisers tot de projectlocatie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Inhoudelijke beoordeling omgevingsvergunningen
11. Er zijn verschillende omgevingsvergunningen verleend voor de verbouwing van het hoofdgebouw en het bijgebouw en het gebruik van het hoofdgebouw en het bijgebouw. Eisers hebben hiertegen verschillende beroepsgronden gericht. In rechtsoverwegingen 12 en 13 worden de beroepsgronden behandeld tegen het verbouwen van het hoofdgebouw en het bijgebouw. Vanaf rechtsoverweging 14 worden de beroepsgronden tegen de toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan behandeld. Hierin voeren eisers allemaal aan dat hun woon- en leefomgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed en dat niet wordt voldaan aan de Beleidsnotitie. Zij hebben ongeveer hetzelfde gesteld in de beroepen tegen de verlening van de exploitatievergunningen en deze argumenten worden dan ook behandeld.
12.1
Eisers voeren tegen het bestreden besluit inzake de verbouwing van het hoofdgebouw aan dat de huisvesting van arbeidsmigranten in strijd is met het bestemmingsplan. Met betrekking tot het bestreden besluit inzake de verbouwing van het bijgebouw stellen eisers dat de activiteiten “bouwen” en “planologische afwijking van het bestemmingsplan” onlosmakelijk verbonden zijn. Er is hier één handeling die per definitie resulteert in meerdere vergunningplichten. Het pand - een bijgebouw bij een voormalige boerderij - kan en mag in de huidige vorm niet worden gebruikt voor bewoning (logies). Daarvoor is een bouwkundige ingreep nodig, omdat het Bouwbesluit dat vereist. Bovendien is het plan om duurzaam te bouwen en zelf in de elektriciteitsbehoefte te voorzien en is het hiervoor bedoelde aan te leggen zonneveld niet vergund in de omgevingsvergunningen.
12.2
Bij het besluit van 22 januari 2022 heeft verweerder voor een periode van tien jaar een omgevingsvergunning verleend voor het intern verbouwen van het hoofdgebouw, waarbij verweerder is afgeweken van het bestemmingsplan. Volgens verweerder zijn het feitelijke bouwen en de huisvesting van arbeidsmigranten in het hoofdgebouw en het bijgebouw twee feitelijke handelingen die volgtijdelijk goed van elkaar zijn te scheiden.
12.3
Voor zover eisers stellen dat sprake is van een onlosmakelijke samenhang als bedoeld in artikel 2.7 Wabo tussen de omgevingsvergunningen voor de verbouwing van het hoofdgebouw en het bijgebouw en de omgevingsvergunningen voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan van het hoofdgebouw en het bijgebouw, overweegt de rechtbank als volgt. Op basis van artikel 2.7 van de Wabo is het verplicht om onlosmakelijk samenhangende activiteiten in één keer aan te vragen. Hiervoor geldt echter een uitzondering: als één van de onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo (gebruik in strijd met het bestemmingsplan), dan kan voor die activiteit een afzonderlijke aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend. Reeds daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen omgevingsvergunningen heeft verleend in strijd met artikel 2.7 van de Wabo. Het bouwen en gebruik van het zonneveld is niet onlosmakelijk verbonden met de exploitatie of het gebruik van het hoofdgebouw of bijgebouw voor de huisvesting van arbeidsmigranten want dat kan apart worden gebouwd.
12.4
De stelling van eisers dat oorspronkelijk slechts een omgevingsvergunning voor het verbouwen van het hoofdgebouw is verleend in strijd met het bestemmingsplan klopt. Om deze reden slaagt het beroep van eisers en zal het bestreden besluit van 24 juni 2021 worden vernietigd en zal de rechtbank in de einduitspraak het primaire besluit van 21 januari 2021 voor de verbouwing van het hoofdgebouw herroepen. Dan resteert wel het besluit van 22 januari 2022 voor de verbouwing van het hoofdgebouw en het gebruik van het hoofdgebouw in strijd met het bestemmingplan. Hierover wordt hieronder een oordeel gegeven door de rechtbank.
13.1
Eiser 9 vindt het, gelet op de noodzakelijke kosten in verband met de verbouwing onaannemelijk dat vergunninghoudster na het verstrijken van de looptijd van de vergunning de verbouwing ongedaan zal gaan maken. Volgens eiser 9 was verweerder niet bevoegd om af te wijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
13.2
De rechtbank stelt vast dat de aangevraagde verbouwingen na 10 jaar ook weer ongedaan kunnen worden gemaakt. Verweerder hoeft niet aannemelijk te maken dat dit na 10 jaar daadwerkelijk zal gebeuren en hoeft daar ook geen voorspellingen over te doen of zekerheid voor te verlangen. Als na 10 jaar het gebruik van de woning en het hoofdgebouw nog steeds voortduurt in afwijking met het op dat moment geldende bestemmingsplan (of wellicht het omgevingsplan), dan kan verweerder hiertegen handhavend optreden. Belanghebbenden kunnen daarom ook verzoeken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
14.1
Eisers vinden dat de omgevingsvergunningen voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan zijn verleend in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zoals hierboven aangegeven vinden zij onder verwijzing naar de relevante weigeringsgronden in de APV dat de exploitatievergunningen zijn verleend in strijd met de Beleidsnotitie en dat hun leefomgeving wordt aangetast. Eisers voeren hiervoor meerdere argumenten aan.
14.2
Volgens verweerder is verlening van de omgevingsvergunningen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en wordt de woon- en leefomgeving van eisers niet ontoelaatbaar aangetast. Verweerder heeft dit standpunt mede gebaseerd op een rapport ‘ruimtelijke motivering’ bij de aanvraag. Verweerder heeft bij zijn belangenafweging verwezen naar de Beleidsnotitie. Die toetsing heeft verweerder ook verricht bij de verlening van de exploitatievergunningen.
14.3
De rechtbank zal hieronder eerst aangeven hoe zij deze beroepsgronden beoordeelt. Daarna zal de rechtbank afzonderlijke standpunten van partijen bespreken. De rechtbank begint met de beroepsgronden tegen de exploitatievergunningen en de omgevingsvergunningen behandelen over de ruimtelijke aanvaardbaarheid. Daarna behandelt de rechtbank de beroepsgronden met betrekking tot de Beleidsnotitie en de beroepsgronden over de belangenafweging van verweerder.
14.4
Veel omwonenden van een locatie waar arbeidsmigranten worden gehuisvest, zijn bang voor overlast en een grote verandering van hun leefomgeving. Het huisvesten van arbeidsmigranten is ook iets anders dan wonen in een woning. Vaak is maar één huishouden per woning toegelaten. De arbeidsmigranten hebben hun hoofdverblijf in het land waar ze vandaan komen en vaak wonen in een pand steeds andere arbeidsmigranten. Daarnaast zijn er ook vaak centrale voorzieningen (bijvoorbeeld het ophalen van afval) en er zijn huisregels. Zeker bij de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten ontbreekt ook de vereiste duurzaamheid (zie de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020 [3] ). Het huisvesten van arbeidsmigranten is dus wat anders dan het wonen in een woonhuis of het verblijf in een hotel.
14.5
Verweerder kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan zolang dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening (gelet op artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo). De rechtbank onderzoekt of verweerder bij het gebruik van deze bevoegdheid alle ruimtelijke relevante aspecten in kaart heeft gebracht en die heeft meegewogen. Verweerder kan afwijken van het bestemmingsplan maar is hiertoe niet verplicht. Hij kan kiezen, maar zal hierbij alle belangen moeten meewegen. In dat kader zal verweerder ook moeten kijken of bij de verlening van de omgevingsvergunning de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Naar gelang de verhouding tussen het aantal inwoners in de directe omgeving en het totale aantal arbeidsmigranten dat in deze omgeving wordt gehuisvest, kunnen hogere eisen worden gesteld aan de inpasbaarheid van de functie in de omgeving. Dat zou kunnen betekenen dat er meer maatregelen moeten worden getroffen om overlast te voorkomen zodat er een voldoende evenwicht blijft bestaan tussen de bestaande functies in het gebied en de huisvesting van arbeidsmigranten.
15.1
Eisers vinden dat in de ruimtelijke motivering de belangen van omwonenden ten onrechte geheel buiten beschouwing zijn gelaten. Er is niet ingegaan op mogelijke geluidsoverlast.
15.2
Verweerder beschouwt de ruimtelijke motivering als een deskundigenrapport en heeft er op gewezen dat eisers geen tegenadvies hebben overgelegd. Verder merkt verweerder op dat in de ruimtelijke motivering is getoetst aan de Beleidsnotitie. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing. Verweerder verwacht niet dat er enige geluidsoverlast zal optreden.
15.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers niet kan tegenwerpen dat zij geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd. De ruimtelijke motivering is geen onafhankelijk advies maar een rapport opgesteld in opdracht van vergunninghoudster. Op verweerder rust de zelfstandige verplichting om te onderzoeken of en te onderbouwen dat het project ruimtelijk aanvaardbaar is. Verweerder kan hierbij gebruik maken van de aangeleverde onderbouwing maar zal deze wel moeten controleren en zo nodig moeten aanpassen of aanvullen. Daarna, als verweerder denkt dat het project ruimtelijk aanvaardbaar is en derden hebben desondanks kritiek, zal verweerder deze kritiek moeten weerleggen indien hij hierin geen reden ziet om zijn standpunt te wijzigen. Naarmate de kritiek gedetailleerder en gemotiveerder wordt, komt op verweerder een zwaardere motiveringsverplichting te rusten.
15.4
Het klopt dat de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in artikel 3.16 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening niet van toepassing is bij de verlening van een omgevingsvergunning op basis van artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2, van de Wabo. Overigens hebben eisers hier geen uitdrukkelijke beroepsgronden tegen aangevoerd.
15.5
In de ruimtelijke motivering is voldoende onderbouwd dat sprake is van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en dat de toename van het verkeer op de openbare weg vanwege het komen en gaan van de projectlocatie niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving van eisers. In hetgeen eisers op dit onderdeel hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
15.6
In de ruimtelijke motivering wordt ook aangegeven dat de arbeidsmigranten geen nadelige effecten ondervinden van de bedrijven en functies in de omgeving van de projectlocatie. De ruimtelijke motivering blijft bij dit onderdeel beperkt tot een toets aan de Beleidsnotitie. Naast de effecten van parkeren en verkeer wordt in de ruimtelijke motivering gesteld dat wordt voldaan aan de eisen in de Beleidsnotitie met betrekking tot toezicht maar worden geen details gegeven. Eisers merken echter terecht op dat in de ruimtelijke motivering te weinig aandacht wordt besteed aan de effecten van de huisvesting van arbeidsmigranten op de omgeving. Hieronder, bij de toetsing aan de Beleidsnotitie, zal worden bezien of in dit geval hiermee kon worden volstaan.
Toetsing aan de Beleidsnotitie en toetsing van de belangenafweging
16.1
Eisers zijn van mening dat uit de Beleidsnotitie voortvloeit dat alleen arbeidsmigranten die werken in Deurne mogen worden gehuisvest. De arbeidsmigranten in dit geval gaan werken in Nuenen. Daarmee wordt volgens hen afgeweken van de Beleidsnotitie.
16.2
In paragraaf 1 (Inleiding). Onder het kopje “Kansen voor onze gemeente” staat het volgende:
“Als binnen onze gemeente de huisvesting van arbeidsmigranten goed geregeld is biedt dit voordelen voor het bedrijfsleven”en onder het kopje “Aanleiding” staat:
“Deze arbeidsmigranten hebben een substantiële waarde voor de Nederlandse economie in het algemeen en in die van enkele regio’s, waaronder Helmond-De Peel, in het bijzonder”.
16.3
Naar het oordeel van de rechtbank bevat de Beleidsnotitie niet de regel dat alleen arbeidsmigranten mogen worden gehuisvest die ook in Deurne werken. Huisvesting van arbeidsmigranten die buiten Deurne werken is niet op voorhand uitgesloten. Dit betoog slaagt niet.
17.1
Eisers vragen zich af onder welke categorie de huisvesting van arbeidsmigranten voor korte of middellange termijn moet worden geschaard. Volgens hen worden de arbeidsmigranten gehuisvest in een woning en mogen er maximaal 10 arbeidsmigranten in de woning wonen.
17.2
Verweerder heeft getoetst aan de voorwaarden bij categorie b4 (vrijkomende agrarische en niet agrarische bebouwing).
17.3
De planlocatie heeft in het geldende bestemmingsplan, de bestemming ‘wonen’. Het heeft geen agrarische bestemming. Het is een niet-agrarische bebouwing. Het woongebouw is ook een woning. De huisvesting van arbeidsmigranten in het woongebouw valt dus ogenschijnlijk zowel in categorie b1 en b4. De huisvesting van arbeidsmigranten in het bijgebouw valt onder categorie b4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen toetsen aan de (strengere) voorwaarden van categorie b4 omdat er meer dan 10 arbeidsmigranten in het woongebouw worden gehuisvest.
18.1
Eisers vragen zich af of de huisvesting voldoet aan het Bouwbesluit en SNF-normen, met name of er voldoende gebruikersoppervlak per persoon is en het voldoet aan het Bouwbesluit en de SNF-normen. Zij stellen dat er onvoldoende verblijfsruimte is en er onvoldoende slaapkamers zijn.
18.2
Verweerder stelt in navolging van de bezwaarschriftencommissie dat er voldoende gebruikersoppervlak per persoon is en de huisvesting voldoet aan het Bouwbesluit en de SNF-normen. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat bij de bepaling van de oppervlakte verblijfsruimte ook de gemeenschappelijke ruimten moet worden meegenomen.
18.3
De oppervlakte van de gemeenschappelijke ruimten mag worden meegenomen bij de toetsing; dat vloeit ook voort uit de SNF normen. Hierin staat namelijk: “Vanaf 1-1-2024 vervalt deze uitzondering en geldt de eis dat in alle woonvormen bewoners in hun slaapvertrek per persoon minimaal 3,5 m2 vloeroppervlakte ter beschikking hebben”. Deze eis bestaat nu nog steeds en dus moeten arbeidsmigranten elders nog meer oppervlakte ter beschikking hebben. Eisers hebben de plattegronden van het woongebouw en het bijgebouw maar hebben niet onderbouwd dat de oppervlakten van de individuele kamers bezien in samenhang met de gemeenschappelijke ruimte kleiner is dan is toegelaten in het Bouwbesluit en de SNF normen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de huisvesting niet voldoet aan het Bouwbesluit en de SNF normen.
19.1
Eisers stellen dat een uitgangspunt van de Beleidsnotitie is dat voor het huisvesten van arbeidsmigranten draagvlak en goede communicatie moet zijn. Wanneer er geen draagvlak is, moet de vergunning geweigerd worden. Zij stellen dat er geen draagvlak is, zodat de vergunning geweigerd had moeten worden.
19.2
De rechtbank leest in de Beleidsnotitie nergens dat het huisvesten van arbeidsmigranten alleen dan aanvaardbaar is (en vergund kan worden) indien er draagvlak bestaat. Het bestaan van draagvlak is geen voorwaarde voor verlening van de vergunning. Bovendien valt de aanwezigheid van draagvlak moeilijk te meten.
20.1
Eisers voeren aan dat er ten onrechte twee losse vergunningen zijn verleend voor locaties op korte afstand van elkaar.
20.2
In de Beleidsnotitie onder b4 is bepaald dat de afstand gemeten vanuit het erf tot een andere grootschalige huisvestingslocatie tot 100 personen ten minste 250 meter moet bedragen. Als erf wordt aangesloten bij de gelijkluidende definitie in artikel 1 bijlage II van het Bor.
20.3
Het bijgebouw en het woongebouw liggen op hetzelfde erf en vormen naar het oordeel van de rechtbank één locatie. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er ook maar één toegangspoort is en dat beide gebouwen dezelfde gemeenschappelijke voorzieningen (sportveld etc.) hebben.
21.1
Eisers vinden dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de planlocatie ontoelaatbaar nadelig wordt beïnvloed. In de kern komt hun betoog erop neer dat het huisvesten van arbeidsmigranten in een kleine, hechte buurt als [adres] met maar 41 bewoners niet passend is. De arbeidsmigranten zijn in de meerderheid en zullen voor overlast zorgen.
21.2
De rechtbank stelt vast dat in de Beleidsnotitie als uitgangspunt voor het huisvesten van arbeidsmigranten geldt dat maximaal 10% van het aantal inwoners van de gemeente Deurne arbeidsmigrant mag zijn. In de Beleidsnotitie is niet als uitgangspunt genomen dat per stad, dorp, kern of buurt schap maximaal 10% arbeidsmigrant mag zijn.
21.3
Dat wil echter niet zeggen dat verweerder kan volstaan met een verwijzing naar de Beleidsnotitie bij het maken van de belangenafweging. Buiten de algemene voorwaarde dat ter plaatse sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (dat zowel betrekking kan hebben op het woon- en leefklimaat van de arbeidsmigranten als dat van de omwonenden) bevat de Beleidsnotitie alleen de voorwaarde van voldoende toezicht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de effecten op de woon- en leefomgeving zal moeten beoordelen op basis van de omstandigheden van het geval. Een bepaalde verhouding tussen arbeidsmigranten en omwonenden kan dus in een stad wel aanvaardbaar zijn en in een dorp of buurtschap niet. Verweerder heeft in dit verband onvoldoende betrokken dat er meer arbeidsmigranten komen te wonen aan de weg ’t [adres] dan er op dit moment aan mensen lijkt te wonen in het buurtschap. In het midden kan blijven wat er allemaal bij het buurtschap hoort. Ook al heeft verweerder terecht aangegeven dat de woningen aan het [adres] op ruime afstand van elkaar liggen concludeert de rechtbank dat verweerder een meer gerichte en uitgebreide belangenafweging had moeten verrichten. Hierbij had verweerder onder meer aandacht moeten besteden aan het effect op de omgeving van het samenwonen van een grote groep mensen met verschillende afkomst en in een wisselende samenstelling die vaak op andere tijden werken, leven en slapen en of deze functie kan bestaan in evenwicht met de overige functies in de omgeving.
22.1
Eiser 1 heeft opgemerkt dat de huisvesting van arbeidsmigranten te dicht bij zijn woning zal plaatsvinden zonder dat sprake is van enige noemenswaardige afscheiding. De andere eisers hebben gesteld dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de planlocatie ontoelaatbaar nadelig wordt beïnvloed omdat de huisvesting plaatsvindt midden in het buurtschap
22.2
Vergunninghoudster heeft er geen problemen mee om het hekwerk aan de [adres] dicht te maken.
22.3
De rechtbank begrijpt de opmerking van eiser 1 zo dat niet wordt voldaan aan voorwaarde 4 van categorie b4. Hierin is bepaald dat sprake moet zijn kwaliteitsverbetering van de locatie bijvoorbeeld door een landschappelijke inpassing of sloop van overtollige bebouwing. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft betrokken dat er vanuit de percelen van eisers 3 en 8 direct zicht is op de projectlocatie over weilanden. Vanuit de woning van eiser 6 is ook direct zicht op de projectlocatie zolang het zonneveldje niet is aangelegd. Bovendien is dat zonneveldje niet in de bestreden besluiten vergund zodat verweerder niet kan afdwingen dat het wordt geplaatst. De rechtbank stelt verder vast dat er geen sprake is van enige kwaliteitsverbetering. Een landschappelijke inpassing wordt niet verplicht gesteld. Ook is in de bestreden besluiten niet bepaald dat overtollige bebouwing moet worden gesloopt. De exploitatievergunningen en de omgevingsvergunning zijn daarom verleend in strijd met de Beleidsnotitie. Deze beroepsgrond slaagt.
23.1
Eisers voeren ook aan dat er te grote risico’s zijn voor verstoring van de openbare orde en hun leefomgeving. Ter zitting hebben zij dit vooral toegespitst op de vraag of sprake is van voldoende toezicht. Zij vrezen dat een toezichthouder veel te laat zal ingrijpen als deze niet op de projectlocatie zelf woont.
23.2
Verweerder heeft aan de exploitatievergunningen het voorschrift (voorwaarde 4) verbonden dat de vergunninghouder er zorg voor moet dragen dat door de exploitatie van de huisvestingsvoorziening het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van de voorziening en de openbare orde niet nadelig worden beïnvloed. Verder is in voorschrift 7 bepaald dat er altijd minimaal één aanspreekpunt aanwezig is of bereikbaar is die adequaat moet kunnen handelen bij vragen, overlast of calamiteiten. Tot slot moeten er een goed communicatie en klachtenregistratie zijn (voorschrift 9) en moeten er huisregels zijn in het Nederlands en de taal van de gebruikers. (voorschrift 9). Verweerder is van mening dat hiermee voldoende is geborgd dat geen overlast optreedt in de omgeving.
23.3
Vergunninghoudster heeft aangegeven dat er geen aanspreekpunt permanent op de locatie aanwezig zal zijn. De heer [naam] of een vertegenwoordiger van de huurder zijn aanspreekpunt maar die wonen op enige afstand (15 minuten rijden) van de projectlocatie. Zij heeft er geen bezwaar tegen om binnen de kring van gebruikers twee personen aan te wijzen die kunnen communiceren in het Nederlands, Duits of Engels met omwonenden en die kunnen ingrijpen indien nodig. Verder heeft vergunninghoudster al huisregels opgesteld. Hierin is onder andere het geven van feestjes op de projectlocatie verboden. Zij heeft er ook geen bezwaar tegen om in de huisregels een verbod op versterkte muziek na 22:00 uur op te nemen.
23.4
In voorwaarde 6 bij categorie 4b in de beleidsnotitie is bepaald dat beheer en toezicht op een adequate manier geregeld moet zijn met in ieder geval een aanspreekpunt en 24 uur per dag bereikbaarheidsdienst.
23.5
De huisregels maken geen onderdeel uit van de omgevingsvergunningen of de exploitatievergunningen. In de exploitatievergunningen is slechts voorzien in een verplichting om huisregels op te stellen. Vergunninghoudster heeft huisregels opgesteld. In de huisregels zijn diverse verplichtingen opgenomen. In ieder geval om te zorgen voor de ordelijkheid in en rondom het pand. Er is een verbod op het geven van feestjes, het gebruik van verdovende middelen of het laten logeren door derden zonder overleg met de verhuurder.
23.6
De rechtbank is van oordeel dat in de bestreden vergunningen onvoldoende is geborgd dat de beleidsnotitie minimum eisen bevat met betrekking tot toezicht, namelijk een aanspreekpunt en 24 uur per dag bereikbaarheidsdienst. Dat dit minimumeisen zijn komt tot uitdrukking door het gebruik van de woorden ‘in ieder geval’. Verweerder heeft op zich terecht gesteld dat ook aan deze minimumeisen wordt voldaan, als het aanspreekpunt niet op de locatie zelf woont. Volgens de rechtbank is het beheer en toezicht daarmee echter niet op een adequate manier geregeld om meerdere redenen:
 In de eerste plaats is het de rechtbank niet duidelijk waarom verweerder niet verplicht heeft gesteld dat de huisregels aan hem worden voorgelegd ter informatie of goedkeuring.
 De voorschriften in de vergunningen staan er niet aan in de weg dat de huisregels nadien worden veranderd, zonder dat verweerder daarop invloed kan uitoefenen. Overigens is de rechtbank van oordeel dat het geen zin heeft om de huisregels onderdeel te maken van de omgevingsvergunningen. Mocht blijken dat de huisregels onvoldoende bescherming tegen overlast bieden of om een andere reden niet werkbaar zijn, dan zou bij een wijziging van de huisregels een nieuwe vergunning moeten worden aangevraagd. Dit kost teveel tijd en is omslachtig.
 De rechtbank merkt verder op dat met enkele eenvoudige aanpassingen in de huisregels mogelijke overlast kan worden voorkomen, bijvoorbeeld door een verbod op hoorbare muziek buiten de gebouwen na een bepaalde tijd en mogelijk andere voorschriften. Idealiter zouden dergelijke huisregels in overleg met de buurt kunnen worden bedacht en opgesteld maar dat is hier niet gebeurd.
 Volgens de rechtbank is het ook noodzakelijk dat in de vergunningen is geborgd dat derden (zoals eisers) weten wie het aanspreekpunt is (naam, telefoonnummer).
 Verder stelt de rechtbank vast dat vergunninghoudster in staat is om ter plaatse twee arbeidsmigranten aan te wijzen met meer zeggenschap die sneller kunnen ingrijpen als dat is gewenst en ook in staat zijn om te communiceren met de omgeving. Het is de rechtbank onduidelijk waarom verweerder in kader van het regelen van voldoende toezicht en beheer, niet verplicht heeft gesteld in de vergunningen dat deze personen worden aangewezen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de projectlocatie enigszins afgelegen is en dat het, ter voorkoming van escalatie wel gewenst is als enkele personen op de locatie bevoegd zijn om in te grijpen.
23.7
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder verder had moeten kijken dan de minimumeisen van beleidsnotitie en, gelet op de omstandigheden van het geval, hier een meer uitgebreide belangenafweging moeten verrichten. Hij heeft niet onderzocht of van vergunninghoudster in dit geval wat meer had kunnen worden verlangd. Verweerder heeft zich onvoldoende afgevraagd of met vergunningverlening een voldoende evenwicht zal bestaan tussen de bestaande functies in de omgeving en de nieuwe functie. De belangenafweging is in dit geval onvoldoende. Deze beroepsgronden slagen.
Conclusie en verdere afwikkeling
24.1
Eisers 2, 4, 5 en 7 zijn geen belanghebbende. Dat heeft verweerder niet onderkend in de beslissing op het bezwaar tegen de omgevingsvergunning voor het bijgebouw. Verweerder had dat bezwaar van deze eisers niet-ontvankelijk moeten verklaren. In de overige beslissingen op bezwaar heeft verweerder de bezwaren van eisers 2, 4, 5 en 7 terecht niet ontvankelijk verklaard.
24.2
De beroepen van de overige eisers tegen de verleende exploitatievergunningen en omgevingsvergunningen slagen om de redenen die hierboven in de uitspraak zijn genoemd (rechtsoverwegingen 6.5, 8 en 21 tot en met 23). De rechtbank sluit echter niet op voorhand uit dat de huisvesting van arbeidsmigranten toch kan passen in de omgeving als deze gebreken kunnen worden hersteld. Daarom wil de rechtbank verweerder de gelegenheid bieden om de gebreken te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank daarom een tussenuitspraak. Herstel van de gebreken kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de bestreden besluiten.
Om de gebreken te herstellen, moet verweerder het volgende doen
 Verweerder zal eisers moeten vragen wat zij beschouwen als een kwaliteitsverbetering van de locatie (ofwel wat voor landschappelijke inpassing zij willen hebben).
 Verder zal verweerder eisers moeten vragen naar hun mening over de huisregels. Zijn deze regels voldoende of moeten ze worden aangepast.
 Verweerder zal de resultaten moeten voorleggen aan vergunninghoudster.
 Vervolgens zal verweerder, rekening houdend met de uitkomsten van de inspraakronde, opnieuw moeten bekijken hoe en onder welke voorwaarden de huisvesting van arbeidsmigranten op de projectlocatie in evenwicht kan worden gebracht met de (overige functies van de) omgeving en nieuwe besluiten op bezwaar moeten nemen waarbij, zo nodig, de voorschriften van de exploitatievergunningen en omgevingsvergunningen, worden aangevuld.
24.3
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.
24.4Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank alle eisers (ook eisers 2, 4, 5, en 7) in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
24.5
De rechtbank ziet in wat zij hiervoor heeft overwogen aanleiding uit voorzorg een voorlopige voorziening te treffen. Deze voorziening houdt in dat de bestreden besluiten en de primaire besluiten worden geschorst tot de uitspraak op het beroep als niet wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
 Het gebruik van versterkte muziek na 22:00 uur buiten de gebouwen op de projectlocatie is niet toegestaan
 Huisvesting van arbeidsmigranten kan slechts plaatsvinden als vergunninghoudster schriftelijk aan alle eisers en de overige bewoners van het [adres] meedeelt wie het aanspreekpunt is en op welk telefoonnummer dit aanspreekpunt 24 per dag bereikbaar is.
 Eén van de arbeidsmigranten die is gehuisvest op de projectlocatie moet worden aangewezen als toezichthouder. Deze toezichthouder moet toezien op de naleving van de huisregels en moet in staat zijn om derden te woord te staan (in het Nederlands, Duits of Engels) en zo nodig contact opnemen met het aanspreekpunt.
 Zolang geen deugdelijke landschappelijke inpassing is gerealiseerd waardoor het zicht op de projectlocatie grotendeels wordt ontnomen, is het gebruik van het buitenterras met buitenkeuken aan de noordwestelijke zijde na 20:00 uur niet toegestaan.
Voor alle duidelijkheid merkt de rechtbank op dat zolang wordt voldaan aan de voorwaarden, de huisvesting van arbeidsmigranten op de projectlocatie is toegelaten. Wordt niet voldaan aan de voorwaarden, dan zijn de primaire besluiten en de bestreden besluiten geschorst en is de huisvesting van arbeidsmigranten op dat moment in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo. Overtreding van dit wetsartikel is een economisch delict en dus strafbaar.
24.6
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- schorst het bestreden besluit en het primaire besluit[tot de uitspraak op het beroep als niet wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
 Het gebruik van versterkte muziek na 22:00 uur buiten de gebouwen op de projectlocatie is niet toegestaan
 Huisvesting van arbeidsmigranten kan slechts plaatsvinden als vergunninghoudster schriftelijk aan alle eisers en de overige bewoners van het [adres] meedeelt wie het aanspreekpunt is en op welk telefoonnummer dit aanspreekpunt 24 per dag bereikbaar is.
 Een van de arbeidsmigranten die is gehuisvest op de projectlocatie moet worden aangewezen als toezichthouder. Deze toezichthouder moet toezien op de naleving van de huisregels en moet in staat zijn om derden te woord te staan (in het Nederlands, Duits of Engels) en zo nodig contact opnemen met het aanspreekpunt.
 Zolang geen deugdelijke landschappelijke inpassing is gerealiseerd is het gebruik van het buitenterras met buitenkeuken aan de noordwestelijke zijde na 20:00 uur niet toegestaan.
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2022.
griffier
voorzitter
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.