3.7Naast eisers 1 tot en met 9 hebben ook anderen beroep ingesteld tegen het besluit van 19 januari 2021, maar deze beroepen zijn kort voor de zitting van 5 juli 2022 ingetrokken.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten
Op de projectlocatie te Liessel staan een hoofdgebouw en een bijgebouw. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Derde Herziening bestemmingsplan Buitengebied” (het bestemmingsplan). Aan het perceel is de bestemming “Wonen” toegekend en de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 3”. Tevens geldt de gebiedsaanduiding “Wetgevingszone- Groenblauwe Mantel”.
Vergunninghoudster is eigenaar van de projectlocatie en verhuurt de planlocatie aan [naam] , een vleesverwerkend bedrijf met diverse productievestigingen, waaronder in Nuenen. De arbeidsmigranten zullen gaan werken op de vestiging in Nuenen. Vergunninghoudster heeft verschillende aanvragen ingediend in verband met het huisvesten van arbeidsmigranten.
Zij heeft onder meer een aanvraag ingediend voor een interne verbouwing van het hoofdgebouw (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verder Wabo) voor de huisvesting van 39 arbeidsmigranten. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 december 2021 heeft vergunninghoudster de aanvraag gewijzigd en de looptijd van de gevraagde verbouwing beperkt tot 10 jaar. Deze aanvraag voor de interne verbouwing en het afwijken van het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo) is vergund in het besluit van 22 januari 2022.
Op 7 april 2021 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor de activiteit ‘bouwen’ voor een verbouwing van het bijgebouw op de projectlocatie. (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wabo) Op 30 juni 2020 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend die door verweerder is aangemerkt als een aanvraag voor het afwijken van het bestemmingsplan voor de huisvesting van 11 arbeidsmigranten in het bijgebouw.
Op 26 maart 2020 heeft vergunninghoudster ook een exploitatievergunning aangevraagd voor het huisvesten van 50 arbeidsmigranten in de (hoofd)woning op de planlocatie. Op 23 juni 2020 is deze aanvraag aangepast in die zin dat een exploitatievergunning is gevraagd voor het huisvesten van 39 arbeidsmigranten in het hoofdgebouw. Vergunninghoudster heeft op 1 september 2021 een exploitatievergunning aangevraagd voor het tijdelijk huisvesten voor een periode van tien jaar van elf arbeidsmigranten in een bijgebouw bij de woning op het perceel [adres] .
Vergunninghoudster heeft nog een aanvraag ingediend voor een zonneveldje aan de zuidwestzijde van de projectlocatie.
Verweerder hanteert beleid voor het huisvesten van arbeidsmigranten. Verweerder hanteerde sinds 2015 een beleidslijn. Deze beleidslijn heeft verweerder ter discussie gesteld en dat heeft geleid tot de vaststelling van de Beleidsnotitie Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten 2019 door de gemeenteraad (verder: de Beleidsnotitie) medio juli 2019.
Verweerder had een exploitatievergunningenstelsel voor de huisvesting van arbeidsmigranten in afdeling 16 van hoofdstuk 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2018 (APV). Per 29 december 2020 hanteert verweerder de Verordening huisvesting arbeidsmigranten Deurne 2021 (de Verordening). Op basis van artikel 11 van deze Verordening is afdeling 16 van hoofdstuk 2 van de APV van toepassing op aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de Verordening en op bezwaren en beroepen in verband met aanvragen die voor de inwerkingtreding van de Verordening zijn ingediend.
Eiser 1 woont aan de overzijde van de [adres] (die ligt naast de projectlocatie). Eisers 3, 6 en 8 wonen (en of hebben bedrijven) in een straal van ongeveer 225 meter van het hart van de projectlocatie. De overige eisers wonen verder weg op percelen waarbij minimaal 1 gebouw ligt tussen hun woning en de projectlocatie. Zij wonen wel allemaal aan de weg [adres] . Eiser 9 heeft een agrarisch bedrijf en is eigenaar van een weiland tegenover de weg [adres] direct ten noorden van de projectlocatie.
Kunnen alle eisers worden ontvangen in hun beroepen?
5. Wie bezwaar wil maken of beroep in wil stellen tegen een omgevingsvergunning of een exploitatievergunning moet een rechtstreeks betrokken persoonlijk belang hebben als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. In het omgevingsrecht is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit met een ruimtelijke uitstraling - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 juni 2019). Bewoners en eigenaren van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, hebben een iets andere positie. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 augustus 2020).