ECLI:NL:RBOBR:2022:3486

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
01/121250-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake bedreiging met vuurwapen en poging tot moord

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 februari 2021 met een vuurwapen op een woning heeft geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk de dood of zwaar lichamelijk letsel van de bewoners heeft aanvaard. Wel is bewezen dat hij de bewoners heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De verdachte moet ook schadevergoeding betalen aan meerdere slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tbs met dwangverpleging afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf voldoende bescherming biedt voor de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze feiten. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, en de rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van het feit zorgvuldig gewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.121250.21
Datum uitspraak: 24 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar 1] 1973,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 september 2021, 2 december 2021, 23 februari 2022, 16 mei 2022 en 10 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 augustus 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 augustus 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 5 februari 2021 te Oss
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een of meer bewoners van de woning aan de [adres 2]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
met een vuurwapen op een rolluik en/of een raam in/aan die woning heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 5 februari 2021 te Oss
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een of meer bewoners van de woning aan de [adres 2]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen op een rolluik en/of een raam in/aan die woning heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair:
hij op of omstreeks 5 februari 2021 te Oss,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer bewoners van de woning aan de [adres 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een vuurwapen op een rolluik en/of een raam in/aan die woning te schieten;
2.
hij op of omstreeks 5 februari 2021 te Oss
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank kan de zaak tegen de verdachte daarom inhoudelijk beoordelen.

De bewijsvraag.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord en feit 2, het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen, wettig en overtuigend bewezen. Verdachte was de schutter en heeft voorwaardelijk opzet op de dood van in ieder geval de persoon in de woonkamer van de woning gehad. Verder heeft verdachte in ieder geval tijd gehad om na te denken over zijn voorgenomen besluit om te schieten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de rechtbank om verdachte integraal van het ten laste gelegde vrij te spreken omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wie de schutter was; hard bewijs dat dit verdachte was, ontbreekt.
Verdachte verklaart over een alternatief scenario met een alternatieve schutter. Een alternatief scenario dat door de inhoud van het dossier niet kan worden weerlegd en dat ook zeker niet onwaarschijnlijk of onaannemelijk is.
Indien de rechtbank wel bewezen acht dat verdachte de schutter is geweest, kan niet worden bewezen dat hij opzet heeft gehad op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de bewoners van de woning. Dit geldt ook voor het tenlastegelegde medeplegen en het bestanddeel “met voorbedachten rade”. Ten slotte kan niet worden bewezen dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad zoals ten laste gelegd onder 2.
Het oordeel van de rechtbank.
Was verdachte de schutter?
[slachtoffer 6] was met zijn moeder en broer in de avond van 5 februari 2021 thuis op het adres [adres 2] te [gemeente 1] . Rond 21.30 uur hoorden zij een luide knal. Er bleek een gat in het rolluik aan de voorzijde van de woning te zitten en op straat lag een lege kogelhuls. Uit het technisch onderzoek is gebleken dat er ook een gat in de buitenste ruit van de dubbele beglazing zat. In de spouw van de dubbele beglazing is een ronde metalen bal gevonden.
Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) woont aan de [straat 1] te [gemeente 1] . De [straat 2] en de [straat 1] zijn met elkaar verbonden door een brandgang. [getuige 1] heeft onder andere het volgende verklaard. Omstreeks 21.37 uur zag hij de passagier van een zwarte auto met het kenteken [kentekennummer 1] uitstappen. De man liep richting de brandgang langs de woning. Vrij kort daarna liep de man weer naar de zwarte auto. De man liep vrijwel direct weer terug naar het begin van de brandgang. [getuige 1] zag dat de man een pistool in zijn hand had. Hij zag dat de man met zijn andere hand de slede van het pistool naar achteren trok en dus het pistool doorlaadde. Hij zag dat de man vervolgens de brandgang in liep in de richting van de [straat 2] . [getuige 1] heeft hier met zijn mobiele telefoon ook filmopnames van gemaakt.
De verdediging heeft vraagtekens geplaatst bij de bewijswaarde van de getuigenverklaring van [getuige 1] en de filmopnames. Volgens de verdediging zijn de filmpjes donker en onscherp. Op basis van de beelden kan niet worden vastgesteld dat de man een vuurwapen in zijn handen heeft: het zou ook een telefoon of een ander voorwerp kunnen zijn. Verder was het op dat moment buiten donker en keek [getuige 1] vanuit zijn woning van een behoorlijke afstand naar de man. Daar komt bij dat zijn vrouw, getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), geen vuurwapen heeft gezien, evenmin als medeverdachte [medeverdachte] en getuige [getuige 3] , die in de zwarte auto zaten. In de verklaring van [getuige 1] ligt besloten dat hij het wapen niet scherp heeft waargenomen. Het is denkbaar dat [getuige 1] de man in de brandgang een beweging heeft zien maken met zijn handen en dat hij vervolgens heeft ingevuld dat het om een vuurwapen zou gaan, zonder dat hij dit wapen echt heeft waargenomen, en dat [getuige 1] zich in de waarneming gesterkt voelde door het horen van een knal.
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om vraagtekens te plaatsen bij de bewijswaarde van de verklaring van [getuige 1] en de filmpjes. Ten eerste vindt de rechtbank het van belang dat [getuige 1] vrij zicht had op de man toen hij aan het begin van de brandgang stond. [getuige 1] stond op dat moment in de slaapkamer en op een vrij korte afstand van de persoon, namelijk ongeveer acht meter. Met name bij de rechter-commissaris heeft hij uitgebreid toegelicht dat hij zag dat de persoon een pistool in zijn handen had èn het pistool doorlaadde. Dat zijn waarneming werd ingekleurd door de doorladende beweging, blijkt niet uit zijn verklaring. Daarnaast twijfelde [getuige 1] kennelijk niet over wat hij zag, omdat hij onmiddellijk daarna de achterdeur van zijn woning op slot heeft gedaan en zijn vrouw 112 heeft laten bellen. Ten slotte is de rechtbank na het zien van het eerste filmpje van [getuige 1] ter terechtzitting van 10 augustus 2022 van oordeel dat dit filmpje bevestigt dat [getuige 1] een pistool heeft gezien. De rechtbank heeft waargenomen dat de man beide handen voor zich had met daartussen iets blinkends en iets daarna dat de man in zijn rechterhand een voorwerp had.
Dat [getuige 2] heeft verklaard dat zij zelf geen vuurwapen heeft gezien, doet aan de kracht van de waarneming van [getuige 1] niet af. [getuige 2] is immers op de begane grond van de woning gebleven. [getuige 1] heeft verklaard dat hij naar de eerste verdieping van de woning is gelopen, omdat de tuin is dichtbegroeid met planten en dat hij vanaf de eerste verdieping (wel) goed zicht op de brandgang had. Hieruit volgt dat [getuige 2] niet even goed kon zien wat er gebeurde als [getuige 1] en is het om die reden plausibel dat [getuige 2] niet goed heeft kunnen zien of de man een vuurwapen had.
[getuige 1] hoorde kort na het maken van het eerste filmpje een knal en zag dat de man meteen daarna de brandgang uit rende en in de auto aan de passagierszijde instapte. Aan die kant zijn aan de portiersgreep deeltjes gevonden die typerend zijn voor schotresten.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de persoon die door [getuige 1] is gezien en beschreven de schutter is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte deze schutter was. Getuige [medeverdachte] heeft op 15 juni 2021 verklaard dat verdachte bij hem in de auto zat, dat verdachte is uitgestapt, is teruggekomen en kort bij de auto is geweest, vervolgens weer is vertrokken en daarna is teruggekomen. Dit is ook wat [getuige 1] heeft gezien. Verder hebben beide verklaard dat de betrokken persoon een muts droeg. De muts die voor de passagiersstoel van de auto is gevonden, is onderzocht op DNA-sporen. In de binnenkant van de muts zijn DNA-sporen gevonden die matchen met het DNA van verdachte. Verder heeft verdachte verklaard dat hij in de brandgang is geweest én heeft de rechtbank bij het bekijken van de beelden ter terechtzitting waargenomen dat het profiel van de man op de beelden overeenkomt met het profiel van verdachte.
Dat [medeverdachte] en [getuige 3] verklaren dat zij niet hebben gezien dat verdachte een vuurwapen had doet aan het voorgaande niet af, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een vuurwapen in zijn handen had.
Het alternatieve scenario
De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst.
De verdediging heeft in dit verband op het volgende gewezen. Het dossier bevat betrouwbare TCI-informatie dat [slachtoffer 5] (bewoner van de woning aan de [adres 2] ) verwikkeld zou zijn in een drugsconflict met [persoon 2] en [persoon 3] . Dit conflict zou een mogelijk motief kunnen zijn voor de beschieting. Belangrijk is ook de betrouwbare TCI-informatie dat [persoon 2] . geschoten heeft op de woning aan de [adres 2] . Deze TCI-informatie over [persoon 2] vindt steun in een MMA-melding, inhoudende dat ene [naam van persoon 2] (waarschijnlijk een andere naam voor [persoon 2] ) na het schietincident op de [straat 2] is weggereden in een grijze Volkswagen Polo met kenteken [kentekennummer 2] . De telefoon van diezelfde [persoon 2] straalt ten tijde van de beschieting aan op een mast vlakbij
de [straat 2] . Voorts is wat de verdediging betreft verdacht dat [persoon 2] gedurende de avond meermalen in contact staat met [persoon 4] . Dat is van belang, omdat [persoon 4] op de avond van de beschieting de auto met kenteken [kentekennummer 2] op zijn naam had staan. Zowel [persoon 4] als [persoon 2] hebben verklaringen afgelegd die, wat de verdediging betreft, minst genomen het beeld oproepen dat ze wat te verbergen hebben. Tenslotte is op de beelden van camera’s van de woning aan de [adres 2] (naast een driemaal passerende persoon) een tweede, andere man te zien, kort voor de beschieting en na het ingaan van de avondklok. Niet kan worden vastgesteld wie op de beelden te zien is, maar in elk geval zijn er dus twee personen gesignaleerd op de beelden van voor de beschieting. Verdachte was niet alleen in die buurt.
Al met al bevat het dossier volgens de verdediging dus verschillende aanwijzingen waaruit de conclusie getrokken zou kúnnen worden dat iemand anders de schutter is. Bij die stand van zaken dient vrijspraak te volgen.
In aanvulling op het alternatieve scenario heeft verdachte ter terechtzitting van 10 augustus 2022 verklaard wat er die avond volgens hem gebeurd is. Samen met [medeverdachte] en [getuige 3] was hij die avond op zoek naar drugs. Zij zijn naar verschillende adressen in de wijk [wijk] in Oss gereden. Na het verlaten van de auto, die op dat moment op de [straat 1] geparkeerd stond, is verdachte naar boerderij [boerderij] aan de [straat 3] en vervolgens naar de [straat 2] gelopen. Bij de garageboxen aldaar heeft hij “
[alias persoon 2]”, dat is een andere naam voor [persoon 2] ontmoet, een dealer met wie hij een afspraak had voor drugs. Hij zag dat [alias persoon 2] een vuurwapen had. [alias persoon 2] zei dat hij moest opdonderen. Verdachte heeft geprobeerd het wapen van hem af te pakken. Daarna is verdachte de brandgang in gelopen naar de [straat 1] .
De rechtbank schuift het alternatieve scenario terzijde en overweegt daartoe het volgende.
De politie heeft naar aanleiding van de TCI processen-verbaal en de MMA-melding onderzoek verricht. Zowel [persoon 2] als [persoon 4] zijn door de politie gehoord. Twee telefoons van [persoon 4] zijn in beslag genomen en onderzocht. Daarnaast zijn de historische verkeersgegevens van de telefoon van [persoon 2] onderzocht. Dit onderzoek heeft niet geleid tot verdenking van betrokkenheid van. [persoon 2] en [persoon 4] bij de beschieting van de woning. Weliswaar is uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van [persoon 2] gebleken dat de telefoon op het moment van de beschieting een mast aanstraalde op het adres [adres 3] te [gemeente 1] (in de nabijheid van de [straat 2] ), maar was dit in de periode van 22 januari 2021 tot en met 19 februari 2021 elke avond en nacht het geval. [persoon 2] heeft verklaard dat hij in die tijd aan de [straat 4] woonde, dat is vlakbij de mast aan de [adres 3] . Het heeft er dus alle schijn van dat [persoon 2] in de nabijheid van de die avond door zijn telefoon aangestraalde mast woonde, maar daaruit volgt niet dat hij ten tijde van de beschieting in de [straat 2] was.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het alternatieve scenario wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen volgt juist dat verdachte vanaf de [straat 1] via de brandgang naar de [straat 2] is gelopen. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de schutter snel heeft gehandeld: tussen het verlaten van de zwarte auto en de terugkeer naar de auto zaten hooguit twee tot drie minuten. Dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, via een omweg naar de [straat 2] is gelopen, daar een handgemeen heeft gehad met [persoon 2] en toch binnen zo’n tijdsbestek al weer bij de auto terug was, is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. Bovendien volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte een vuurwapen in zijn hand had toen hij de auto verliet en dat hij dit heeft doorgeladen. Ook dat weerspreekt het alternatief scenario.
Kan de poging tot moord, doodslag of het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel worden bewezen?
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of verdachte - al dan niet in voorwaardelijke vorm - opzet heeft gehad op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de bewoners van de woning aan de [adres 2] .
Met de officier en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte vol opzet had op het doden van de bewoners of het hen toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood of zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Evenals de officier van justitie vindt de rechtbank het van belang dat de beschieting even na 21.30 uur heeft plaatsgevonden en dat met het vuurwapen is geschoten in de richting van de woonkamer. Op een dergelijk tijdstip zijn bewoners doorgaans thuis en bovendien gold op 5 februari 2021 een avondklok.
Toch is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Van belang is hierbij ten eerste dat het is gebleven bij één schot en dat de kogel is ingeslagen op een hoogte van 218 cm, dus boven manshoogte.
Verder heeft het NFI uitgebreid onderzoek gedaan naar de kans op ernstig of dodelijk letsel door de situatie bij het NFI na te bootsen. Dankzij het aangetroffen balletje en de huls is bekend met wat voor kogel is geschoten. Het vuurwapen is echter niet gevonden. Dat betekent dat er een belangrijke onzekere factor is bij het inschatten van de kans op ernstig of dodelijk letsel. Het NFI schrijft dat de lopen van de vuurwapens waarmee de proefschoten werden verricht moesten worden aangepast voor het formaat van de kogellagerballetjes. Bij het aanpassen is ervoor gekozen om het inwendige van de lopen zo goed mogelijk rond en op maat te maken. Hierdoor worden de kogellagerballetjes met maximale snelheid verschoten. Bij alle 12 geloste proefschoten werden kogellagerballetjes van 7 mm door het betreffende rolluik en door dubbel glas heen geschoten. Bij de beschieting op 5 februari 2021 is echter de binnenste ruit juist intact gebleven. In de NFI rapportage van 18 mei 2022 wordt opgemerkt dat de kans op gevaar voor personen in de beschoten woning ten tijde van het schietincident afhangt van de staat van de loop van het gebruikte wapen. Als de staat van deze loop vergelijkbaar was met die van de pistolen die bij de proeven zijn gebruikt, dan bestond er aanzienlijk gevaar voor personen die zich ten tijde van het schot achter de ruit bevonden. Als de loop minder goed afsloot en/of beschadigd was, dan is de
kans op ernstig tot dodelijk verlopend letsel tijdens het schietincident volgens het NFI echter kleiner geweest. Over de staat van de loop van het gebruikte wapen is niets bekend, maar het feit dat, anders dan bij alle schietproeven, het kogellagerballetje niet door beide ruiten is gedrongen is naar het oordeel van de rechtbank een sterke indicatie dat de gebruikte loop minder goed rond en op maat was dan bij de proefschoten. Dat betekent dat de kans op ernstig tot dodelijk verlopend letsel kleiner is geweest, maar er kan niet worden beoordeeld hoeveel kleiner de kans daarop is geweest.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend bewezen dat de beschieting de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen.
Conclusie ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde
De conclusie is dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Heeft verdachte de bewoners bedreigd?
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met de beschieting de bewoners van de woning aan de [adres 2] heeft bedreigd zoals onder 1 meer subsidiair ten laste is gelegd. Het met een vuurwapen afschieten van een kogel op een woning is zonder meer bedreigend. Door die beschieting moet worden aangenomen dat het opzet van verdachte was gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bewoners als op het bij die personen redelijkerwijs doen ontstaan van de vrees dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
Heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad?
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde. Hoewel vast staat dat verdachte een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad, is er geen wettig bewijsmiddel voorhanden waaruit blijkt dat dit een wapen categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie is geweest. De rechtbank kan niet uitsluiten dat het een wapen van een andere categorie was, nu het niet is aangetroffen en onderzocht.

De bewezenverklaring.

Op grond van het voorgaande en gelet de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 5 februari 2021 te Oss, bewoners van de woning aan de [adres 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen op een rolluik en een raam van die woning te schieten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkwamen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 wordt opgelegd:
  • terbeschikkingstelling met dwangverpleging;
  • gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, te weten een locatieverbod voor de [straat 2] te [gemeente 1] voor de duur van 2 jaren met 1 week hechtenis per overtreding.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Oplegging van de tbs-maatregel is volgens de raadsman niet wenselijk. [persoon 5] , psychiater en [persoon 6] , forensisch psycholoog, stelden beiden in 2015 dat verdachte behandelbaar en veranderbaar is en dat een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling contraproductief en niet passend is. Volgens de adviezen die voornoemde deskundigen begin 2022 hebben uitgebracht is sprake van een zorgwekkend risicoprofiel maar is verdachte niet primair agressief en schatten de deskundigen het recidiverisico op een geweldsdelict in als vrij laag. De raadsman betwist dat bij deze stand van zaken is voldaan aan het vereiste gevaarscriterium. Een terbeschikkingstelling is niet opportuun. Mocht de rechtbank daar anders over denken, dan verzoekt de raadsman om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde beide deskundigen ter terechtzitting hieromtrent te doen horen.
Bij een bewezenverklaring verzoekt de raadsman om oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest met daarbij bijzondere voorwaarden waarbij de opgelegde voorwaarden voor schorsing van de voorlopige hechtenis als uitgangspunt kunnen gelden.
Tenslotte heeft de raadsman verzocht om niet een locatieverbod voor heel [gemeente 1] op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde feit
Verdachte heeft op 5 februari 2021 omstreeks 21.37 uur te [gemeente 1] met een vuurwapen éénmaal op het rolluik van de woonkamer van een woning geschoten. Daarmee heeft verdachte de bewoners van de woning ernstig bedreigd.
Verdachte heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners van de woning. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. De eigen woning is een plaats waar iemand zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Bovendien brengen dergelijke feiten veelal gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij in een woonwijk, met een potentieel dodelijk wapen, een verwerpelijke boodschap heeft afgegeven. In een maatschappelijk klimaat waar het gebruik van vuurwapens op straat voor afrekeningen en intimidatie ogenschijnlijk is toegenomen, heeft verdachte bijgedragen aan het aantasten van het gevoel van veiligheid voor de bewoners van de wijk in [gemeente 1] en de samenleving in het algemeen.
Ten aanzien van verdachte
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 september 2021 volgt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld. Dit heeft bovendien in 2003 tot een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege geleid, die, na een eerdere voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, pas in 2020 is beëindigd.
Verdachte verkeerde tijdens het plegen van het feit - naar eigen zeggen - onder invloed van verdovende middelen waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen.
Het baart de rechtbank verder zorgen dat verdachte zo snel (vijf maanden) na het beëindigen van zijn tbs-maatregel is hervallen in gewelddadig gedrag, te meer nu verdachte door zijn ontkennende houding, geen enkel inzicht in zijn beweegredenen geeft.
Begin 2022 is ter zake verdachte een pro Justitia rapportage opgemaakt door voornoemde deskundigen. Uit het rapport van psychiater [persoon 5] volgt - kort gezegd – dat sprake is van een zorgwekkend risicoprofiel. De belangrijkste risicofactoren zijn verdachtes middelengebruik, gebrekkige responsiviteit, marginalisering in de richting van het criminele milieu en gebrek aan maatschappelijke inbedding. Er zijn nauwelijks of geen beschermende factoren. Verdachte is niet of nauwelijks in staat zelfstandig sturing te geven aan zijn leven en is gebaat bij externe structuur.
Uit het rapport van IRISzorg d.d. 27 juli 2022 volgt echter dat verdachte zijn leven sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis d.d. 16 mei 2022 goed op de rit lijkt te hebben. Verdachte werkt 24 uur per week, gebruikt geen middelen, woont zelfstandig in [gemeente 2] en heeft afstand genomen van zijn sociale netwerk in [gemeente 1] . Hij wil zich richten op de toekomst en een delictvrij bestaan opbouwen. Verder heeft hij zich gehouden aan de voorwaarden die bij de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgelegd. Vorenstaande vindt bevestiging in de e-mail van verdachtes werkgever [bedrijf] d.d. 9 augustus 2022. Uit die e-mail volgt dat zijn werkgever zeer tevreden is over verdachte en van plan is om het traject voort te zetten waarbij de woning en het werk beschikbaar voor hem blijven. Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat het contact met zijn familie grotendeels is hersteld en hij veel plezier heeft in en voldoening haalt uit zijn werk. De rechtbank ziet geen reden hieraan te twijfelen.
Welke straf of maatregel?
De maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden, dan wel met dwangverpleging, is een maatregel die kan worden opgelegd, indien aan bepaalde wettelijke eisen is voldaan. Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht somt deze voorwaarden op. Een van de voorwaarden is dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van die maatregel eist. In deze voorwaarde komt tot uitdrukking dat de terbeschikkingstelling een ultimum remedium moet zijn: indien een minder ingrijpende afdoening van de zaak mogelijk is en voldoende bescherming biedt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, kan een terbeschikkingstelling niet aan de orde zijn.
Vorenstaande in acht nemend, stelt de rechtbank vast dat gelet op het rapport van IRISzorg de hiervoor genoemde risicofactoren op dit moment voldoende zijn afgedekt. De rechtbank verwacht dat een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij stevige bijzondere voorwaarden worden gesteld, voldoende bescherming biedt voor de veiligheid van anderen. Alles overwegend maakt dit dat de rechtbank van oordeel is dat oplegging van een tbs-maatregel - gezien de huidige omstandigheden - niet opportuun is.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van langere duur. De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 24. Maanden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, te weten 13 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om zich te houden aan alle bijzondere voorwaarden die aan hem worden opgelegd.
Gelet op de inhoud van de bijzondere voorwaarden acht de rechtbank het niet opportuun om daarnaast de maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van feit 1 primair en feit 1 subsidiair en feit 2 zal vrijspreken en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Gelet op de op te leggen straf zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft verzocht om vergoeding van de volgende schadeposten:
-€ 15,00 aan reiskosten vanwege de behandeling door een psychologenpraktijk in de periode van juli tot en met oktober 2021;
-€ 2.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft verder verzocht om vergoeding van de wettelijke rente.
Zij heeft de rechtbank ook verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ten slotte heeft zij verzocht om conform het liquidatietarief in kantonzaken een proceskostenvergoeding van € 360,00 toe te wijzen (twee punten, waarde per punt € 180,00), vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 4] integraal toe te wijzen, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente. Gelet op de sterke samenhang tussen de proceshandelingen namens alle benadeelde partijen verzoekt de officier van justitie om de proceskostenvergoeding te matigen tot het totaal van twee punten voor alle vorderingen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt om de vordering te matigen. De gevorderde immateriële schade is fors, afgezet tegen toegekende vergoedingen in vergelijkbare zaken.. Wat de reiskosten betreft ontbreekt een onderbouwing van de gemaakte reizen. Verder verzoekt de raadsman om de proceskosten te matigen tot het totaal van twee punten voor alle vorderingen.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van psychisch letsel. Door met een vuurwapen op de woonkamer van de woning te schieten, waar bovendien op dat moment benadeelde aanwezig was, heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 4] en haar daarmee in haar persoon aangetast. De immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verder is naar het oordeel van de rechtbank de materiële schade, namelijk de gemaakte reiskosten, toewijsbaar tot een bedrag van € 15,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 374,00 (2 punten, waarde per punt € 187,00 conform het liquidatietarief in kantonzaken). De rechtbank ziet geen aanleiding om de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente en wijst dat verzoek af.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor vermeld.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft verzocht om vergoeding van de volgende schadeposten:
-€ 15,00 aan reiskosten vanwege de behandeling door een psychologenpraktijk in de periode van juli tot en met oktober 2021;
-€ 2.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft verder verzocht om vergoeding van de wettelijke rente.
Hij heeft de rechtbank ook verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ten slotte heeft hij verzocht om conform het liquidatietarief in kantonzaken een proceskostenvergoeding van € 360,00 toe te wijzen (twee punten, waarde per punt
€ 180,00), vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] integraal toe te wijzen, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente. Gelet op de sterke samenhang tussen de proceshandelingen namens alle benadeelde partijen verzoekt de officier van justitie om de proceskostenvergoeding te matigen tot het totaal van twee punten voor alle vorderingen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt om de vordering te matigen. De gevorderde immateriële schade is fors, afgezet tegen toegekende vergoedingen in vergelijkbare zaken. Bovendien moet onderscheid worden gemaakt tussen de benadeelde partijen: [slachtoffer 3] was ten tijde van de beschieting niet in de woning. Wat de reiskosten betreft ontbreekt een onderbouwing van de gemaakte reizen. Verder verzoekt de raadsman om de proceskosten te matigen tot het totaal van twee punten voor alle vorderingen.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van psychisch letsel. Door met een vuurwapen op de woonkamer van de woning te schieten, heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de m persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3] en hem daarmee in zijn persoon aangetast. De immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verder is naar het oordeel van de rechtbank de materiële schade, namelijk de gemaakte reiskosten, toewijsbaar tot een bedrag van € 15,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal het verzoek om proceskosten afwijzen, gelet op de samenhang tussen de proceshandelingen in alle vorderingen. De proceskostenvergoeding wordt enkel toegekend aan benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor vermeld.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] .
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft verzocht om vergoeding van de volgende schadeposten:
-€ 2,70 aan reiskosten in verband met aanvullende verhoren door de politie;
-€ 2.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft verder verzocht om vergoeding van de wettelijke rente.
Hij heeft de rechtbank ook verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ten slotte heeft hij verzocht om conform het liquidatietarief in kantonzaken een proceskostenvergoeding van € 360,00 toe te wijzen (twee punten, waarde per punt
€ 180,00), vermeerderd met de wettelijk rente.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 6] integraal toe te wijzen, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente. Gelet op de sterke samenhang tussen de proceshandelingen namens alle benadeelde partijen verzoekt de officier van justitie om de proceskostenvergoeding te matigen tot het totaal van twee punten voor alle vorderingen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt om de vordering te matigen. De gevorderde immateriële schade is fors, afgezet tegen toegekende vergoedingen in vergelijkbare zaken. Bovendien moet onderscheid worden gemaakt tussen de benadeelde partijen: [slachtoffer 6] was ten tijde van de beschieting niet in de woonkamer. Wat de reiskosten betreft ontbreekt een onderbouwing van de gemaakte reizen. Verder verzoekt de raadsman om de proceskosten te matigen tot het totaal van twee punten voor alle vorderingen.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van psychisch letsel. Door met een vuurwapen op de woonkamer van de woning te schieten, heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 6] en hem daarmee in zijn persoon aangetast. De immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,00– vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank wijst af het verzoek om reiskosten. Het gaat namelijk niet om schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal het verzoek om proceskosten afwijzen, gelet op de samenhang tussen de proceshandelingen in alle vorderingen. De proceskostenvergoeding wordt enkel toegekend aan benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor vermeld.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .

De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft verzocht om vergoeding van de volgende schadeposten:
-€ 1,35 aan reiskosten in verband met aanvullende verhoren door de politie;
-€ 2.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft verder verzocht om vergoeding van de wettelijke rente.
Hij heeft de rechtbank ook verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ten slotte heeft hij verzocht om conform het liquidatietarief in kantonzaken een proceskostenvergoeding van € 360,00 toe te wijzen (twee punten, waarde per punt € 180,00), vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 5] integraal toe te wijzen, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente. Gelet op de sterke samenhang tussen de proceshandelingen namens alle benadeelde partijen verzoekt de officier van justitie om de proceskostenvergoeding te matigen tot het totaal van twee punten voor alle vorderingen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt om de vordering te matigen. De gevorderde immateriële schade is fors, afgezet tegen toegekende vergoedingen in vergelijkbare zaken. Bovendien moet onderscheid worden gemaakt tussen de benadeelde partijen: [slachtoffer 5] was ten tijde van de beschieting niet in de woonkamer. Wat de reiskosten betreft ontbreekt een onderbouwing van de gemaakte reizen. Verder verzoekt de raadsman om de proceskosten te matigen tot twee punten voor alle vorderingen.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van psychisch letsel. Door met een vuurwapen op de woonkamer van de woning te schieten, heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 5] en hem daarmee in zijn persoon aangetast. De immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank wijst af het verzoek om reiskosten. Het gaat namelijk niet om schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal het verzoek om proceskosten afwijzen, gelet op de samenhang tussen de proceshandelingen in alle vorderingen. De proceskostenvergoeding wordt enkel toegekend aan benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor vermeld.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 60a, 63, 285 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
feit 1 meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
13 maandenvoorwaardelijk en een proeftijd van
3jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
o zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij [reclassering] of telefonisch op het nummer [telefoonnummer] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
o gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben -in welke vorm dan ook, ook niet via derden- met [medeverdachte] geboren [geboortejaar 2] 1988 te [gemeente 1] en [getuige 3] geboren [geboortejaar 3] 1973 te [gemeente 3] , tenzij dit contact plaatsvindt met uitdrukkelijke toestemming van de reclassering en daarbij de aanwijzingen van de reclassering worden opgevolgd;
o zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [straat 2] te [gemeente 1] , tenzij deze aanwezigheid plaatsvindt met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de reclassering en daarbij de aanwijzingen van de reclassering worden opgevolgd, zolang de reclassering dit locatieverbod noodzakelijk acht;
o gedurende de proeftijd meewerkt aan (urine)controles op middelengebruik, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van € 1.515,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 15,00 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van € 1.515,00, bestaande uit € 15,00 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op € 374,00.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 1.015,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 15,00 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 1.015,00, bestaande uit € 15,00 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] .
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 6] , van een bedrag van € 1.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 6] , van een bedrag van € 1.000,00, bestaande uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst het deel van de vordering dat ziet op het verzoek om vergoeding van reis- en proceskosten af.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 5] , van een bedrag van € 1.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 5] , van een bedrag van € 1.000,00, bestaande uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst het deel van de vordering dat ziet op het verzoek om vergoeding van reis- en proceskosten af.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Voorlopige hechtenis
Heft op het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Woestenburg, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. C.M Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 24 augustus 2022.