ECLI:NL:RBOBR:2022:3416

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
21/809 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake herziening kinderopvangtoeslag en hoorplicht

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiseres tegen de herziening van de kinderopvangtoeslag beoordeeld. Eiseres, die arbeidsongeschikt is, heeft bezwaar gemaakt tegen de stopzetting van haar kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft gesteld dat eiseres niet deelneemt aan een re-integratietraject, wat volgens hen de reden is voor de stopzetting van de toeslag. Eiseres betwist dit en stelt dat zij wel degelijk deelneemt aan een re-integratietraject. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte eiseres niet heeft gehoord in de bezwaarfase, wat een schending van de hoorplicht inhoudt. Hierdoor heeft de Belastingdienst/Toeslagen geen volledige heroverweging van het bezwaar kunnen maken. De rechtbank geeft eiseres de gelegenheid om aanvullende informatie over haar re-integratieactiviteiten te verstrekken, waarna de Belastingdienst/Toeslagen een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/809 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: S. Di Vincenzo en mr. A. Galstian).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening van het voorschot van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2020.
1.2
Met het bestreden besluit van 15 februari 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen deze herziening ongegrond verklaard.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Op 27 december 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag verleend voor het jaar 2020. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot vastgesteld op een bedrag van € 5.061,00.
2.2
Op 23 april 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, na enkele eerdere herzieningen, het voorschotbedrag herzien naar een bedrag van € 17.106,00.
2.3
Op 19 oktober 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen met terugwerkende kracht vanaf 20 maart 2020 het recht op de kinderopvangtoeslag beëindigd en, met dagtekening
23 november 2020, het voorschot herzien naar een bedrag van € 3.712,00. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft eiseres vanaf 20 maart 2020 geen recht meer op kinderopvangtoeslag, omdat zij vanwege arbeidsongeschiktheid sinds 19 december 2019 niet meer werkt en niet deelneemt aan een re-integratietraject. Eiseres is het met die beslissing niet eens en maakt bezwaar.
2.4
Met het bestreden besluit van 15 februari 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen deze herziening ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden die eiseres tegen dit besluit heeft aangevoerd.
3.2
De rechtbank doet een tussenuitspraak. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze tussenuitspraak komt en welke gevolgen dit heeft.
4.1
Eiseres voert in beroep aan dat zij deelneemt aan een re-integratietraject en daarom wel recht zou hebben op de toeslag. Daarnaast meent zij, ook als zij niet in aanmerking zou komen voor de toeslag, dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen daar wel recht op te hebben vanwege de informatie die op de website van de Belastingdienst/Toeslagen staat. Tot slot stelt eiseres dat zij ten onrechte in bezwaar niet is gehoord.
4.2
De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat eiseres niet deelneemt aan een re-integratietraject, omdat zij enkel een brief heeft overgelegd van het UWV waaruit blijkt dat er een plan van aanpak is opgesteld en uit niets blijkt wat er daadwerkelijk is ondernomen. De Belastingdienst/Toeslagen is daarnaast van mening dat eiseres er niet gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat zij recht had op de toeslag. Op het vermeend schenden van de hoorplicht gaat de Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift niet in.
4.3
De rechtbank stelt allereerst vast dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard, omdat eiseres gehoord had moeten worden. Het gaat in deze zaak om de vraag of eiseres een re-integratietraject heeft doorlopen en wat zij in dat kader kan aantonen. Het antwoord op de vraag of eiseres recht had op de toeslag, is dus afhankelijk van informatie die eiseres eventueel nog kon aanleveren. Daarmee stond (op voorhand) niet vast dat er rechtens maar één mogelijke uitkomst is. De bezwaarfase biedt verweerder de mogelijkheid voor een volledige heroverweging en daarmee ook de mogelijkheid om meer informatie in te zamelen en daarover vragen te stellen. Om die reden had de Belastingdienst/Toeslagen eiseres moeten horen en dat heeft hij niet gedaan. Het beroep op het schenden van de hoorplicht slaagt daarom.
4.4
De rechtbank kan op basis van wat er is aangevoerd en wat er in artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet op de Kinderopvangtoeslag (Wko) niet beoordelen of er sprake is van een re-integratietraject. De rechtbank vindt het (ook na de aanvullende in de beroepsfase verschafte schriftelijke informatie) onvoldoende duidelijk welke re-integratieactiviteiten daadwerkelijk zijn verricht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het wettelijke toetsingskader ook niet in duidelijkheid uitblinkt. Zo verwijst artikel 1.6, eerste lid onder i van de Wko naar werkzaamheden die worden genoemd in artikel 30a, achtste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen maar is het niet direct duidelijk welke werkzaamheden in artikel 30a, vierde tot en met zevende lid van deze wet worden bedoeld.
4.5
De rechtbank kan wel al een oordeel geven over het beroep op het vertrouwensbeginsel en doet dat dan ook. Op de website van de Belastingdienst/Toeslagen staat:
“Bent u (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt of werkloos en volgt u een traject naar werk? Dan kunt u waarschijnlijk kinderopvangtoeslag krijgen…Volgt u een traject naar werk? U kunt toeslag krijgen als u een van de volgende uitkeringen hebt: Een Ziektewetuitkering…”
De rechtbank oordeelt dat de op de website vermelde informatie niet aan te merken is als een ondubbelzinnige toezegging waaruit eiseres de gerechtvaardigde verwachting kon ontlenen dat zij recht heeft op de toeslag. De tekst geeft immers aan dat er in bepaalde gevallen waarschijnlijk een recht op toeslag bestaat. Omdat met het gebruik van het woord ‘waarschijnlijk’ een voorbehoud wordt gemaakt, is er geen sprake van een ondubbelzinnige toezegging. Hetzelfde geldt voor de vermelding dat een aanvrager toeslag kan krijgen als hij of zij een Ziektewetuitkering ontvangt. Het woord ‘kunnen’ duidt in die context op een mogelijkheid en niet op een vaststaand gegeven. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

5.1
Het beroep van eiseres slaagt, omdat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in de bezwaarfase en daardoor geen volledige heroverweging heeft verricht naar aanleiding van de bezwaren van eiseres.
5.2
De rechtbank doet een tussenuitspraak om verweerder in de gelegenheid te stellen een volledige heroverweging te verrichten. Hiervoor krijgt eiseres eerst de gelegenheid om haar re-integratieactiviteiten in het jaar 2020 nader toe te lichten. Partijen hebben ter zitting met deze gang van zaken ingestemd. De rechtbank geeft volledigheidshalve de volgende aanwijzingen:
 Eiseres krijgt twee maanden de tijd om alle stukken met betrekking tot haar re-integratietraject te delen en nader toe te lichten hoe dit traject is verlopen en wat zij allemaal heeft gedaan. Hierbij kan eiseres ook een chronologisch overzicht geven.
 Verweerder krijgt drie maanden na verzending van de tussenuitspraak de gelegenheid om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen op basis van de stukken onder intrekking van het bestreden besluit. Hierbij moet verweerder de toelichting van eiseres betrekken. Als eiseres geen toelichting heeft gegeven of niet tijdig een toelichting geeft, kan verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar nemen op basis van de stukken die hij thans in bezit heeft.
 Eiseres krijgt vervolgens vier weken de tijd om te reageren op de nieuwe beslissing op bezwaar.
 Daarna doet de rechtbank, in beginsel zonder tweede zitting, uitspraak op het beroep van eiseres.
5.3
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
5.4
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen drie maanden na verzending van de tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Oosterveer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.