Beoordeling door de voorzieningenrechter
11. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal
treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Zij beoordeelt dit aan de hand van de gronden die verzoekster heeft aangevoerd.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit
hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
13. De voor de beoordeling van deze zaak belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de
bijlage bij deze uitspraak.
14. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat sprake is van
overtreding van artikel 2:28 van de APV. Met ingang van 1 januari 2022 wordt onder het begrip ‘openbare inrichting’ als bedoeld in artikel 2:27 van de APV ook verstaan een afhaalzaak. Voor de exploitatie van een afhaalzaak is dus ook een vergunning vereist.
Is sprake van een onredelijk korte zienswijzetermijn?
15. Verzoekster voert aan dat sprake is geweest van een onredelijk korte zienswijzetermijn
waardoor zij niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze op een goede wijze kenbaar te maken.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door de burgemeester gestelde termijn
van drie dagen in dit geval onredelijk kort is. Op donderdag 21 april 2022 heeft de burgemeester het voornemen aan verzoekster kenbaar gemaakt om haar een last onder dwangsom op te leggen. Hierbij is verzoekster een termijn van drie dagen gegeven om een reactie te geven. Dit betekent dat verzoekster uiterlijk op zondag 24 april 2022 haar zienswijze kenbaar moest maken. De voorzieningenrechter vindt die termijn, die grotendeels in het weekend valt, te kort om van de gemachtigde van verzoekster te kunnen verwachten dat hij overleg voert met zijn cliënte en tijdig inhoudelijk op het voornemen reageert. Bovendien heeft de burgemeester vervolgens tot 27 juni 2022 gewacht om een besluit te nemen. Gelet op het lange tijd uitblijven van een besluit na het voornemen van 21 april 2022 kan niet worden gezegd dat sprake is van een dusdanig spoedeisend belang dat dit zo’n korte zienswijzetermijn rechtvaardigde.
17. Voor de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft dit geen
gevolgen omdat dit gebrek in de bezwaarprocedure kan worden hersteld. Verzoekster heeft tijdens de bezwaarprocedure voldoende gelegenheid om inhoudelijk haar bezwaren tegen de last onder dwangsom naar voren te brengen en de burgemeester dient deze bezwaren te beoordelen.
Kan verzoekster een geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
18. Verzoekster doet een beroep op het vertrouwensbeginsel en de rechtszekerheid,
nu eerder bij het ontbreken van een exploitatievergunning niet werd gehandhaafd. Verder heeft een ambtenaar van de gemeente nadrukkelijk aan haar meegedeeld dat haar horecabedrijf gewoon open mocht op basis van de eerdere vergunning voor de eenmanszaak. Dat de gedane toezegging slechts een beperkte reikwijdte zou hebben, kan verzoekster niet volgen. Zij heeft haar vervolgacties namelijk mede gebaseerd op de gedane toezeggingen.
19. Verzoekster stelt ten onrechte dat eerder bij het ontbreken van een
exploitatievergunning niet werd gehandhaafd. De burgemeester heeft op 16 december 2019 en op 1 oktober 2021 lasten onder dwangsom aan verzoekster opgelegd omdat zij een openbare inrichting exploiteerde zonder exploitatievergunning.
20. Bij de beoordeling van het beroep van verzoekster op het vertrouwensbeginsel moeten drie vragen worden beantwoord.De eerste vraag is of de uitlating waarop zij zich beroept kan worden gekwalificeerd als een toezegging. De tweede vraag is of die toezegging aan de burgemeester kan worden toegerekend. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord volgt de derde vraag: moet het gewekte vertrouwen worden nagekomen en, zo ja, wat is de betekenis daarvan voor de uitoefening van de bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen.
21. Tussen partijen is niet in geschil dat de vragen 1 en 2 bevestigend kunnen worden
beantwoord. Het e-mailbericht van 1 oktober 2021 en de telefonische mededeling van 29 september 2021 van de betrokken gemeenteambtenaar bevatten een toezegging om het horecabedrijf open te houden op basis van de oude Alcholwetvergunninguit 2012. De toezegging is gedaan door een medewerker van de afdeling die verantwoordelijk is voor de beoordeling van vergunningaanvragen op grond van onder andere de Alcoholwet.
22. De beantwoording van de derde vraag valt niet positief uit voor verzoekster.
22.1.De toezegging die de gemeenteambtenaar deed staat niet op zichzelf. In de betreffende e-mail van 1 oktober 2021 wordt eerst meegedeeld dat de aanvraag van de exploitatievergunning nog niet volledig is en dat, als een bepaald stuk op 5 oktober 2021 niet in het bezit van de gemeente is, tot buiten behandeling stelling van die aanvraag wordt overgegaan.
In de e-mail staat verder onder meer:
“
U heeft gevraagd of u met uw verleende alcoholwetvergunning met zaaknr. 12/2138 op [adres] mag exploiteren. Indien de vergunning niet is ingetrokken blijft de alcoholwetvergunning geldig totdat er een nieuwe vergunning is verleend.”
Gelet hierop heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat de toezegging alleen ziet op de vraag of verzoekster haar horecabedrijf in afwachting van een nieuwe exploitatievergunning mocht blijven exploiteren.
22.2.Verder is van belang dat de burgemeester op 1 oktober 2021 ook een last onder dwangsom heeft opgelegd aan verzoekster. Dat is in strijd met de toezegging omdat de last juist tot beëindiging van de exploitatie van het horecabedrijf strekte. De betrokken gemeenteambtenaar heeft verzoekster vervolgens bij emailbericht van 12 oktober 2021 laten weten dat haar eerdere mededeling in de e-mail van 1 oktober 2021 onjuist was en dat zij zich achter het standpunt van de afdeling handhaving schaarde zoals dat was uiteengezet in de last onder dwangsom van 1 oktober 2021. Gelet op het voorgaande kon verzoekster er naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet op vertrouwen dat de burgemeester na de weigering van de exploitatievergunning niet tot handhaving zou overgaan.
22.3.Verzoekster stelt terecht dat de dwangsommen die op basis van de last van 1 oktober 2021 zijn verbeurd niet zijn ingevorderd. Dat neemt echter niet weg dat de burgemeester na de weigering van de exploitatievergunning opnieuw een last onder dwangsom heeft mogen opleggen. Verzoekster kon aan het niet invorderen van de dwangsommen die op grond van de last van 1 oktober 2021 zijn verbeurd redelijkerwijs niet het vertrouwen ontlenen dat de burgemeester na de weigering van de exploitatievergunning niet tot handhaving zou overgaan.
22.4.Verzoekster heeft de stelling dat zij haar vervolgacties mede heeft gebaseerd op de gedane toezeggingen niet onderbouwd. Alleen daarom al slaagt deze stelling niet. De omstandigheden wijzen er juist op dat de toezegging niet tot relevante wijzigingen heeft geleid in de acties van verzoekster. Zij was al geruime tijd vóór de toezegging open zonder over de vereiste vergunning te beschikken. De toezegging heeft daarin niets veranderd.
23. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van verzoekster op het vertrouwensbeginsel dan wel rechtszekerheidsbeginsel niet.