ECLI:NL:RBOBR:2022:3402

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
21/1032
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake kindgebonden budget door termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor het kindgebonden budget voor het jaar 2012. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingesteld. Eiseres had op 4 november 2020 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag, maar heeft pas op 6 april 2021 beroep ingesteld, ruimschoots na de termijn van zes weken die geldt volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres voerde aan dat haar termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij door de afwijzing ontmoedigd was en later, mede door de Kinderopvangtoeslagaffaire, besloot om toch beroep in te stellen. De rechtbank oordeelt echter dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de werking van het aanvraagsysteem van de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres stelde dat het systeem niet goed functioneerde, waardoor zij haar aanvraag niet elektronisch kon indienen. De rechtbank spoort de Belastingdienst aan om het systeem te controleren en aan te passen indien nodig. Ondanks de problemen met het systeem, oordeelt de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1032

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen (Belastingdienst)

(gemachtigden: [naam] en [naam] ).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 5 augustus 2022 ter zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: eiseres en gemachtigden van de Belastingdienst.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor het kindgebonden budget voor het jaar 2012.
1.2
Met het besluit van 14 december 2020 (het bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiseres heeft op 4 november 2020 bezwaar gemaakt bij de Belastingdienst, omdat zij van mening is ten onrechte geen kindgebonden budget te hebben ontvangen over het jaar 2012. Zij voert daartoe aan dat haar moeder, ten onrechte, door het systeem als toeslagpartner werd aangemerkt, waardoor er destijds geen aanvraag ingediend kon worden.
2.2
De Belastingdienst heeft het bezwaar met het besluit van 19 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard, met als motivering dat er geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een niet genomen besluit. Eiseres had de aanvraag namelijk nog niet eerder ingediend.
2.3
De Belastingdienst heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een aanvraag voor het kindgebonden budget voor het jaar 2012. Deze aanvraag heeft de Belastingdienst met het besluit van 19 november 2020 afgewezen, met als motivering dat eiseres deze aanvraag uiterlijk 1 september 2013 had moeten doen.
2.4
Met het bestreden besluit van 14 december 2020 heeft de Belastingdienst het door eiseres gemaakte bezwaar tegen de afwijzing kennelijk ongegrond verklaard.
2.5
Op 6 april 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. De Belastingdienst heeft dit bezwaar op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgestuurd naar de rechtbank ter verdere behandeling als beroepschrift.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling toekomt, moet worden beoordeeld of het beroep ontvankelijk is. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit niet het geval is, zodat het beroep niet-ontvankelijk is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3.2
De rechtbank oordeelt dat eiseres te laat is met het instellen van beroep. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de beroepstermijn zes weken bedraagt, gerekend vanaf de dag nadat het bestreden besluit kenbaar is gemaakt. Dat betekent dat de termijn voor het instellen van beroep in dit geval tot 26 januari 2021 liep. Eiseres heeft ruimschoots na het verstrijken van die termijn, namelijk op 6 april 2021, beroep ingesteld. Als verklaring voor de termijn-overschrijding geeft eiseres aan dat bij het ontvangen van het bestreden besluit de moed in haar schoenen zakte en zij het gevoel kreeg geen gelijk te krijgen. Later is eiseres daar, mede doordat zij betrokken is bij de Kinderopvangtoeslagaffaire, op teruggekomen en heeft zij toch beroep ingesteld. Artikel 6:11 van de Awb biedt de mogelijkheid een beroep wel ontvankelijk te achten als de indiener van het beroep redelijkerwijs niet in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar. De rechtbank oordeelt dat er in dit geval geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het is niet aan een bijzondere omstandigheid te wijten dat eiseres te laat beroep heeft ingesteld. Eiseres heeft zich simpelweg (te laat) bedacht.
3.3
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het aanvraagsysteem van de Belastingdienst niet naar behoren functioneert. Omdat de moeder van eiseres (ten onrechte) automatisch als haar toeslagpartner werd beschouwd, kon zij haar aanvraag niet elektronisch (via de website) indienen. Zij heeft aangegeven dat de website het simpelweg niet mogelijk maakte om de aanvraag in te dienen. De rechtbank spoort de Belastingdienst aan om het (online) aanvraagsysteem op dit punt te controleren en zo nodig aan te passen. Ook zou de Belastingdienst moeten nagaan of het systeem in het verleden in soortgelijke gevallen het indienen van een aanvraag mogelijk maakte of juist niet mogelijk maakte. Als het systeem door de jaren heen inderdaad niet correct heeft gefunctioneerd, is het de vraag of de termijn van artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (het indienen van een aanvraag over het voorgaande toeslagjaar tot 1 september) streng kan worden gehanteerd. Weliswaar kan een aanvraag altijd op de ouderwetse schriftelijke manier worden ingediend, maar het toeslagensysteem is juist helemaal ingericht om aanvragen via de website in te dienen (“leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker”).

Conclusie en gevolgen

4.1
Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiseres krijgt vanwege de niet-ontvankelijkverklaring het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
4.2
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2022 door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Oosterveer, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.