ECLI:NL:RBOBR:2022:3369

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
SHE 22/1364
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in handhavingszaak met betrekking tot opslag van schroot door Auto Verschrotings Industrie 'A.V.I.' Den Bosch B.V.

Op 4 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen Auto Verschrotings Industrie 'A.V.I.' Den Bosch B.V. (verzoekster) en Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (verweerder) over een voorlopige voorziening in een handhavingszaak. De zaak betreft een besluit van 26 november 2021 waarin A.V.I. werd gelast om de overtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te beëindigen. A.V.I. had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 4 augustus 2022 het verzoek behandeld en besloten dat A.V.I. onder bepaalde voorwaarden meer schroot mag opslaan dan eerder was toegestaan, mits veiligheidsvoorzieningen zijn getroffen. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en bepaalde dat de schorsing vervalt op 1 november 2022. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan A.V.I. van €1.518,00 en het griffierecht van €365,00. De voorzieningenrechter heeft geen (voorlopig) oordeel gegeven over de inhoudelijke beroepsgronden van A.V.I. en heeft aangegeven dat de zaak op 1 november 2022 door een meervoudige kamer zal worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1364
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Auto Verschrotings Industrie ''A.V.I.'' Den Bosch B.V., uit [plaats] , verder: AVI,

(gemachtigde: mr. W.J.W. van Eijk),
en

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, verweerder,

(gemachtigden: mr. M. de Laat en mr. T. Verstappen)

Procesverloop

In het besluit van 26 november 2021 heeft verweerder AVI gelast om binnen een maand na het in werking treden van dit besluit de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te beëindigen en beëindigd te houden. Indien niet tijdig aan de last wordt voldaan is verzoekster een dwangsom verschuldigd van € 105.000,00 per constatering per week dat artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo niet wordt nageleefd met een maximum van € 1.050.000,00. Om de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden moet verzoekster de opslag van bewerkt en onbewerkt schroot binnen haar inrichting aan de [adres] tot een maximum van 1.250 ton hebben beperkt en beperkt houden.
AVI heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 31 januari 2022 (zaaknummer SHE 21/3136) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
In het bestreden besluit van 13 mei 2022 heeft verweerder het bezwaar van AVI ongegrond verklaard. AVI heeft hiertegen beroep ingesteld (zaaknummer SHE 22/1365) en een verzoek om voorlopige voorziening (zaaknummer SHE 22/1364) ingediend.
Bij besluit van 20 juni 2022 heeft verweerder besloten over te gaan tot invordering van een dwangsom van € 105.000,-. Gelet op het bepaalde in artikel 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). zijn het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van rechtswege (automatisch) gericht tegen dit invorderingsbesluit.
Bij schrijven van 1 juli 2022 heeft verzoekster stukken naar de rechtbank gestuurd met het verzoek om geheimhouding.
Bij beslissing van 12 juli 2022 heeft de rechtbank, gelet op artikel 8:29 van de Awb bepaald, dat de beperking van de kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter heeft de stukken ingezien. Verweerder heeft de stukken niet gezien.
Verweerder heeft een verweerschrift overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 augustus 2022 op zitting behandeld. Namens Avi zijn [naam] gekomen, de gemachtigde en ing. H.J. Schuurman (deskundige). Namens verweerder zijn de gemachtigden en toezichthouder [toezichthouder] gekomen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 schorst het bestreden besluit en het primaire besluit onder de volgende voorwaarden:
de inrichting moet in werking zijn in overeenstemming met het besluit tot ambtshalve wijziging van de omgevingsvergunning van verweerder van 25 mei 2022
binnen de inrichting mag, als aan de eerste voorwaarde is voldaan, in afwijking van het bestreden besluit 1.250 ton bewerkt schroot en 1.250 ton onbewerkt schroot worden opgeslagen;
 wijst het verzoek om het voorlopige voorziening voor het overige af;
 bepaalt dat de schorsing vervalt op 1 november 2022;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,00 aan verzoekster moet vergoeden;
 veroordeelt verweerder tot betaling van €1.518,00 aan proceskosten aan verzoekster.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om meteen in de beroepszaak uitspraak te doen. Er staat nogal wat op het spel voor AVI. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat er ook veel op het spel staat voor Den Bosch en dat de gemeente Den Bosch ook belang heeft bij de uitkomst. De gemeente Den Bosch is echter niet uitgenodigd voor de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening. Bovendien is een ander beroep van AVI recent behandeld door een meervoudige kamer. Daarom zal ook deze zaak worden behandeld door een meervoudige kamer (drie rechters en een griffier) op 1 november 2022.
1.2
De voorzieningenrechter heeft daarom vooral gekeken of er tot 1 november 2022 tussentijds maatregelen moeten worden getroffen. De voorzieningenrechter geeft dus geen (voorlopig) oordeel over de inhoudelijke beroepsgronden die AVI heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit.
1.3
De voorzieningenrechter zal in deze uitspraak eerst de belangrijkste feiten op een rij zetten. Daarna geeft de voorzieningenrechter een overzicht van de omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de beslissing en legt de voorzieningenrechter uit wat de beslissing voor partijen betekent.
Feiten
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
 Op het perceel aan de [adres] exploiteert AVI sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw een schrootverwerker.
 Verweerder heeft op 31 juli 2001 aan AVI een revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een bestaande inrichting voor de handel in, op- en overslag van, en het be- en verwerken van ferro- en non ferrometalen alsmede het shredderen van autowrakken, witgoed en welvaartsschroot, met een totale bewerkingscapaciteit van 193.000 ton per jaar. Deze vergunning is daarna nog enkele malen gewijzigd. In de aanvraag staat vermeld dat AVI een opslagcapaciteit voor schroot (bewerkt en onbewerkt) heeft op het terrein (met een vloeistofdichte vloer) van 1.250 ton.
 Op het terrein van AVI hebben in 2021 twee grote branden gewoed.
 Verweerder heeft ook een andere last onder dwangsom opgelegd aan AVI in verband met de opslag van shreddder afval en vervolgens ook een invorderingsbesluit genomen.
 Aan het besluit tot opleggen van de last onder dwangsom heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit de administratie van AVI is gebleken dat er fors meer dan 1.250 ton schroot werd opgeslagen.
 Bij besluit van 25 mei 2022 heeft verweerder de omgevingsvergunning milieu ambtshalve (zonder dat AVI hier om had gevraagd) gewijzigd. De wijziging verplicht AVI onder meer om haar acceptatiebeleid te actualiseren en om keerwanden te bouwen voor de opslag van welvaartsschroot en shredder input materiaal binnen drie maanden na inwerkingtreding van de wijziging. Dit besluit is onherroepelijk en de wijziging is inmiddels in werking getreden. De termijn van drie maanden is inmiddels gaan lopen. AVI heeft nog geen omgevingsvergunningen bouwen aangevraagd.
 Bij besluit van 20 juni 2022 heeft verweerder besloten over te gaan tot invordering van
 een verbeurde dwangsom van € 105.000,-. Verzoekster wordt gesommeerd om binnen 2 weken na de verzenddatum van dit besluit het bedrag te voldoen.
 Op 28 juni 2022 heeft een zitting van de meervoudige kamer plaatsgevonden. In deze zaak is in beroep (SHE 21/3249) de invordering aan de orde van een (andere) dwangsom van
€ 150.000,- wegens het opslaan van meer dan 300 ton shredderafval op het terrein van AVI.
Omstandigheden
3. De voorzieningenrechter houdt rekening met de volgende omstandigheden.
 In de eerste plaats hecht de voorzieningenrechter veel waarde aan de ambtshalve wijziging van 25 mei 2022. Hierin heeft verweerder AVI verplicht om extra (veiligheids) voorzieningen te treffen. AVI heeft hiertegen geen beroep ingesteld en daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat AVI de noodzaak voor het treffen van extra maatregelen niet bestrijdt. Het besluit is pas net genomen. De voorzieningenrechter gaat er ook van uit dat verweerder denkt dat met deze extra veiligheidsvoorzieningen de veiligheid van de omgeving voldoende is gewaarborgd. Verweerder heeft niets gewijzigd ten aanzien van de maximale hoeveelheid schroot die wordt opgeslagen bij AVI. Ter zitting is met partijen besproken of het opslaan van grotere hoeveelheden schroot kan leiden tot grotere risico’s. De voorzieningenrechter kan niet uitsluiten dat, als er meer wordt opgeslagen, ook de brandlast (de hoeveelheid brandbaar materiaal) toeneemt wat kan leiden tot een grotere brand als het materiaal gaat branden.
 AVI stelt dat zij sinds begin 2022 de last onder dwangsom nakomt. Zij heeft toegelicht dat haar bedrijfsvoering hierdoor wel wordt beperkt ten opzichte van de bedrijfsvoering vóór de last onder dwangsom. Door de beperking moet AVI er voor zorgen dat er minder onbewerkt schroot wordt opgeslagen en dat bewerkt schroot zo snel mogelijk wordt afgevoerd. AVI heeft hierdoor minder tijd om schroot te verwerken. Dit brengt veel logistieke problemen met zich mee en AVI kan hierdoor noodgedwongen minder schroot innemen. AVI stelt dat zij hierdoor een omzetverlies heeft van 40% tot 50% ten opzichte van de situatie voor het opleggen van de last onder dwangsom. Zij heeft ook gesteld dat zij hierdoor voor 1 november 2022 dreigt failliet te gaan. Verweerder kan hierop niet reageren (en kan er dus ook geen rekening mee houden) omdat verweerder geen inzage heeft in de door AVI overgelegde financiële gegevens.
 Verweerder stelt dat AVI één keer een dwangsom heeft verbeurd en heeft daarom het invorderingsbesluit genomen. Na het invorderingsbesluit heeft verweerder conservatoir beslag gelegd onder de eigendommen van AVI. AVI heeft bevestigd dat haar bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door dit conservatoir beslag.
 AVI heeft verweerder verzocht om te gedogen dat er meer schroot wordt opgeslagen. Dit heeft verweerder geweigerd. AVI verzoekt ook om bij wijze van voorlopige voorziening meer schroot op te slaan. Verweerder is hier geen voorstander van.
 AVI is bezig met de voorbereiding van een nieuwe aanvraag om de omgevingsvergunning milieu te wijzigen en (zo nodig) uit te breiden. Zij heeft hiervoor een aanmeldnotitie milieueffectrapportage ingediend bij verweerder. Verweerder heeft al aangegeven dat hij van AVI verlangt dat zij een revisievergunning aanvraagt (een vergunning die alle eerdere omgevingsvergunningen vervangt en actualiseert). AVI heeft nog geen aanvraag ingediend.
belangenafweging
4.1
De voorzieningenrechter wil niet het risico nemen dat door de opslag van grotere hoeveelheden schroot een derde grote brand bij AVI ontstaat. De voorzieningenrechter kan echter niet op voorhand uitsluiten dat AVI failliet gaat voor 1 november 2022 als zij een omzetverlies blijft houden van 40% tot 50%. In dat geval zou de rechtbank moeten gaan oordelen over een dood kalf. Ook stelt de voorzieningenrechter vast dat de situatie rond AVI volop in ontwikkeling is met de ambtshalve wijziging van 25 mei 2022 en de aanvraag om revisievergunning die in voorbereiding is. Dit zijn allemaal omstandigheden die (als de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden) een rol zouden kunnen spelen bij de beoordeling van de evenredigheid van de last onder dwangsom.
4.2
Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een ordemaatregel te treffen, zoals hierboven aangegeven. In gewoon Nederlands komt het er op neer dat de voorzieningenrechter in ieder geval wil dat alle veiligheidsvoorzieningen in de ambtshalve wijziging van 25 mei 2022 zo snel mogelijk worden getroffen. De keerwanden moeten dus eerst worden geplaatst. Pas daarna mag AVI meer gaan opslaan (feitelijk het dubbele van de hoeveelheid die wordt genoemd in de last onder dwangsom) en krijgt AVI daarmee wat meer ruimte. Als aan deze voorwaarden niet wordt voldaan (dus als AVI meer opslaat maar de keerwanden niet volledig zijn geplaatst of als AVI na het plaatsen meer schroot opslaat dan is bepaald), dan verbeurt AVI dus een dwangsom op basis van het primaire besluit.
4.3
Op 1 november 2022 zal de zaak door de meervoudige kamer van de rechtbank worden behandeld. Dan zal ook worden gekeken wat er in de tussentijd is gebeurd. Dat kan aanleiding geven voor een ander oordeel van de meervoudige kamer en daarom bepaalt de voorzieningenrechter dat de voorziening vervalt per 1 november 2022.
4.4
De voorlopige voorziening wordt voor het overige afgewezen. Dat betekent onder andere dat het invorderingsbesluit niet wordt geschorst. AVI heeft hier op dit moment ook geen last van.
5. Omdat het verzoek gedeeltelijk wordt toegewezen, moet verweerder het door AVI betaalde griffierecht terugbetalen en krijgt verzoekster van verweerder ook een vergoeding voor haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,00 omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
6. Partijen zijn er op gewezen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep openstaat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2022.
Griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt
uitgevoerd.
Artikel 5:37
1. Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij
beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
Artikel 5:39
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede
betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de
belanghebbende deze beschikking betwist.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat
geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. + b. (..),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (..),
d.(..);
e. 1°.het oprichten,
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk
f. t/m i. (..).
Artikel 2.3
Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat
betrekking heeft op:
a. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e;
b. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, d, f, g, h of i;
c. activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.