[eiser] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Partijen zijn beide eigenaar van de praktijkruimte, er is sprake van een eenvoudige gemeenschap. Hij wenst de splitsing en eigendomsverdeling van de praktijkruimte. Op grond van artikel 3:178 BW in samenhang met artikel 3:185 BW heeft hij als deelgenoot in de gemeenschap het recht te allen tijde verdeling van de praktijkruimte (een gemeenschappelijke zaak) te vorderen.
De relatie tussen partijen is bijzonder slecht. De praktijkruimte kent veel achterstallig onderhoud dat alleen in gezamenlijk overleg kan worden aangepakt. Tussen partijen is al meer dan twintig jaar geen sprake van gezamenlijk overleg. Het verschil van inzicht tussen partijen over een gezamenlijke aanpak van het achterstallig onderhoud van de praktijkruimte is onoverbrugbaar gebleken.
Hij is van plan op niet al te lange termijn zijn praktijk te verkopen. Hij wil de praktijkruimte in goede staat overdragen en een opvolger niet belasten met een onverdeelde eigendom en de daarmee samenhangende discussies.
Bovendien is het bij vervreemding van de praktijkruimte noodzakelijk dat een gedeelte als afzonderlijk te individualiseren zaak kan worden aangewezen. Het deel van de praktijkruimte dat aan hem toebehoort is nu echter niet aan te wijzen. Dat kan alleen als beide partijen hierover overeenstemming bereiken. Partijen zijn verdeeld over de vraag wie van hen welk gedeelte van de praktijkruimte kan gebruiken. Hij is niet gerechtigd om alleen een beschikkingshandeling tot verdeling te verrichten. De medewerking van de gezamenlijke deelgenoten is daartoe vereist (artikel 3:170 lid 3 BW). [gedaagde] is niet bereid zijn medewerking te verlenen.
Hij heeft recht op verdeling van de praktijkruimte. Dat zou slechts anders zijn indien de belangen van [gedaagde] aanmerkelijk groter zouden zijn dan zijn belangen. Dat is niet het geval. Beide partijen hebben belang bij een verdeling zodat er een einde komt aan alle discussies die partijen al meer dan twintig jaar verdeeld houden.
Hij heeft deskundigen ingeschakeld die diverse splitsingstekeningen en voorstellen hebben gemaakt en uitgewerkt. De kosten van die deskundigen bedroegen in totaal € 6.665,59. [gedaagde] dient de helft daarvan te dragen omdat die kosten zijn gemaakt om de mogelijkheden en de kosten van de verdeling en de splitsing te kunnen bepalen.
[gedaagde] dient ook bij te dragen in de kosten die met de splitsing samenhangen, zoals bouwkundige kosten en die van de notaris.
Indien [gedaagde] zijn medewerking aan de splitsing en verdeling, ondanks een veroordelend vonnis, blijft weigeren, vordert hij dat het vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring, medewerking en handtekening van [gedaagde] ten aanzien van de splitsing en verdeling van de praktijkruimte bij de notaris op grond van artikel 3:300 lid 2 BW.
Hij heeft in 2012 voor eigen rekening de buitenkant van de praktijkruimte laten schilderen voor een bedrag van € 5.524,80. Daarnaast heeft hij in september 2021, tijdens de vakantie van [gedaagde] , een noodreparatie laten uitvoeren. Daarmee was een bedrag van € 2.359,50 gemoeid. Deze bedragen hebben ook ten gunste van [gedaagde] gestrekt, zodat hij de helft daarvan dient te betalen.