ECLI:NL:RBOBR:2022:310

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
01/125290-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting van kwetsbare slachtoffers in de prostitutie

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte heeft in verschillende periodes in 2020 en 2021 twee kwetsbare vrouwen, aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gedwongen tot prostitutie en webcamwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van deze vrouwen door hen te mishandelen, te bedreigen en te misleiden. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht, klinische opname en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, die bestaan uit immateriële en materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ' s -Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.125290.21
Datum uitspraak: 01 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar 1] 1995,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, loc. Ter Peel, HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 oktober 2021, 14 december 2021 en 18 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 september 2021. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 18 januari 2022 gewijzigd. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 mei 2020 te Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 1] , (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
-heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of
-heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele en/of criminele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele en/of criminele aard) (sub 4), en/of
-heeft gedwongen of bewogen haar, verdachte, en/of haar mededader te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (sub 9), en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6), waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
-het mishandelen van die [slachtoffer 1] (onder andere door die [slachtoffer 1] te slaan, te schoppen, en/of haar keel dicht knijpen en/of sigaretten op de arm van die [slachtoffer 1] uit te drukken) en/of
-het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] ;
-het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij afhankelijk van verdachte en/of haar mededader was voor het hebben van onderdak en/of
-het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over haar inkomsten kon beschikken en/of
-het zeggen tegen die [slachtoffer 1] dat zij haar schuld bij haar, verdachte, en/of haar mededader moest aflossen en daarvoor arbeid moest verrichten van seksuele aard en/of
-het dwingen van die [slachtoffer 1] om de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden aan haar, verdachte, en/of haar mededader af te dragen en/of
-het onder controle houden van die [slachtoffer 1] , waardoor het voor die [slachtoffer 1] werd bemoeilijkt zich aan die controle te onttrekken en/of
-het innemen en/of bij zich houden van de bankpas van die [slachtoffer 1] , waardoor die [slachtoffer 1] hier zelf niet over kon beschikken;
en/of waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
-het aangaan en/of onderhouden van een liefdesrelatie en/of seksuele relatie met die [slachtoffer 1] en/of
-het laten verblijven van die [slachtoffer 1] in de woning van haar, verdachte, en haar mededader en/of
-het voorstellen aan die [slachtoffer 1] om via een site te gaan werken, waarbij die [slachtoffer 1] berichten van seksuele aard diende te sturen aan klanten tegen betaling en/of
-het voorstellen aan die [slachtoffer 1] om prostitutiewerk te gaan doen en/of
-het maken van foto' s voor advertenties op één of meer website( s ) waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
-het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 1] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
-het bepalen met welke klanten die [slachtoffer 1] af moest spreken, ook wanneer die [slachtoffer 1] dat niet wilde en/of
-het bepalen of die [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten en/of
-het bepalen dat die [slachtoffer 1] een bepaald minimum bedrag per dag en/of week moest verdienen en/of
-het ter beschikking stellen van een of meer bankrekening(en) (toebehorend aan haar, verdachte en/of haar mededader) waar prostitutieklanten geld naar over moesten maken (wanneer zij niet contant wilden of konden betalen) en/of
-het bepalen dat die [slachtoffer 1] goederen (onder andere boodschappen) moest gaan stelen;
T.a.v. feit 2:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 te Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer 2] , (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
-heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of
-heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele en/of criminele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele en/of criminele aard) (sub 4), en/of
-heeft gedwongen of bewogen haar, verdachte, en/of haar mededader te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] met of voor een derde tegen betaling (sub 9), en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 6), waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
-het mishandelen van die [slachtoffer 2] (onder andere door die [slachtoffer 2] te slaan) en/of
-het bedreigen van die [slachtoffer 2] , dat als zij niet zou werken voor de webcam en/of niet voldoende geld zou verdienen, zij, verdachte, aangifte (van verkrachting) tegen [slachtoffer 2] zou doen en/of
-het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 2] ;
-het bepalen dat die [slachtoffer 2] geen eten en/of drinken en/of sigaretten zou krijgen, wanneer die [slachtoffer 2] niet voldoende geld zou verdienen en/of
-het brengen en/of houden van die [slachtoffer 2] in een positie waar zij afhankelijk van verdachte en/of haar mededader was voor het hebben van onderdak en/of
-het brengen en/of houden van die [slachtoffer 2] in een positie waar zij niet over haar inkomsten kon beschikken en/of
-het dwingen van die [slachtoffer 2] om de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden en/of alle overige inkomsten van die [slachtoffer 2] (waaronder Wajong uitkering en DUO financiering) aan haar, verdachte, en/of haar mededader af te dragen en/of
-het onder controle houden van die [slachtoffer 2] , waardoor het voor die [slachtoffer 2] werd bemoeilijkt zich aan die controle te onttrekken en/of
-te dreigen foto’ s en/of afbeeldingen van de seksuele handelingen (op de webcam) van die [slachtoffer 2] te verspreiden (aan de vader van die [slachtoffer 2] ), wanneer die [slachtoffer 2] niet mee zou werken en/of
-onder bedreiging die [slachtoffer 2] spraakopnames te laten opnemen en/of stukken te laten ondertekenen door die [slachtoffer 2] ;
en/of waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
-het aangaan en/of onderhouden van een liefdesrelatie en/of seksuele relatie met die [slachtoffer 2] en/of
-het laten verblijven van die [slachtoffer 2] in de woning van haar, verdachte, en haar mededader en/of
-het voorstellen aan die [slachtoffer 2] om via een site te gaan werken, waarbij die [slachtoffer 2] berichten van seksuele aard diende te sturen aan klanten tegen betaling en/of
-het voorstellen aan die [slachtoffer 2] om te gaan werken via een website waarbij die [slachtoffer 2] webcamseks moest aanbieden aan klanten tegen betaling en/of
-het bepalen dat die [slachtoffer 2] alle dagen van de week (van 08:30 tot 04:00 uur) beschikbaar moest zijn voor hebben van webcamseks tegen betaling en/of het sturen van berichten van seksuele aard tegen betaling en/of
-het bepalen dat die [slachtoffer 2] een bepaald minimum bedrag per dag en/of week moest verdienen en/of
-het ter beschikking stellen van een of meer bankrekening(en) (toebehorend aan haar, verdachte en/of haar mededader) waar die inkomsten (verdiend met het hebben van webcamseks en het sturen van berichten van seksuele aard) van die [slachtoffer 2] op overgemaakt werd(en) en/of
het bepalen dat die [slachtoffer 2] goederen (onder andere boodschappen) moest gaan stelen;
T.a.v. feit 3:
zij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 december 2019 te Eindhoven en/of elders in Nederland, een ander, genaamd [slachtoffer 1] , (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
-heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of
-heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (sub 4), en/of
-heeft gedwongen of bewogen haar, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (sub 9), en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6), waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
-het mishandelen van die [slachtoffer 1] (onder andere door die [slachtoffer 1] te slaan) en/of
-het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] ;
-het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij afhankelijk van verdachte was voor het hebben van onderdak en/of
-het bedreigen van die [slachtoffer 1] dat zij op straat zou komen te staan, wanneer die [slachtoffer 1] zou weigeren om arbeid van seksuele aard te verrichten en/of
-het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over haar inkomsten kon beschikken en/of
-het zeggen tegen die [slachtoffer 1] dat zij haar schuld bij haar, verdachte, moest aflossen en daarvoor arbeid moest verrichten van seksuele aard en/of
-het dwingen van die [slachtoffer 1] om de opbrengsten uit het verrichten van arbeid van seksuele aard aan haar, verdachte, af te dragen en/of
-het innemen en/of bij zich houden van de bankpas van die [slachtoffer 1] , waardoor die [slachtoffer 1] hier zelf niet over kon beschikken;
en/of waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
-het aangaan en/of onderhouden van een liefdesrelatie en/of seksuele relatie met die [slachtoffer 1] en/of
-het laten verblijven van die [slachtoffer 1] in de woning van een vriend van verdachte (zijnde [persoon 1] ) en/of
-het voorstellen aan die [slachtoffer 1] om via een site te gaan werken, waarbij die [slachtoffer 1] berichten van seksuele aard diende te sturen aan klanten tegen betaling en/of
-het aanmaken van een profiel, waar vanuit die [slachtoffer 1] berichten van seksuele aard diende te sturen aan klanten tegen betaling en/of
-te bepalen op welke tijdstippen en voor hoe lang die [slachtoffer 1] moest werken.
Voor zover in de tenlastelegging andere taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor evenmin in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op de verdachte rust – kort gezegd – de verdenking dat zij zich in de perioden van 1 juli 2019 tot en met 30 december 2019 en/of 1 februari tot en met 31 mei 2020 en/of 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 te Eindhoven en/of elders in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte), schuldig heeft gemaakt aan seksuele en/of criminele uitbuiting (mensenhandel) van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ).
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij verwijst naar de verklaringen van slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , waaruit volgt dat zij werden gedwongen tot het versturen van berichten van seksuele aard naar klanten en tot het verrichten van webcamseks dan wel prostitutiewerkzaamheden.. De verdiensten moesten zij vrijwel geheel afdragen aan verdachte en haar medeverdachte. Op grond van die verklaringen, in combinatie met de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] . [getuige 3] , [persoon 1] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] , de tapgesprekken, het financiële onderzoek en de gegevens die zijn voortgekomen uit tactisch onderzoek naar de in beslag genomen goederen, is de officier van justitie van mening dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot voornoemde werkzaamheden. De verdachte heeft het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde tezamen en in vereniging begaan met haar medeverdachte. Er is sprake van meerdere dwangmiddelen en verdachten hadden het oogmerk van uitbuiting.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 betoogd dat het dossier onvoldoende steun bevat voor de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De raadsvrouw acht de verklaringen van [slachtoffer 1] in ieder geval onvoldoende geloofwaardig en betrouwbaar. Verdachte heeft ten aanzien van beide slachtoffers geen oogmerk van uitbuiting gehad noch enig dwangmiddel aangewend. Bovendien is er geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Ten aanzien van feit 3 is bepleit dat [slachtoffer 1] over de ten laste gelegde periode niet heeft verklaard dat zij op enige wijze is gedwongen of werkzaamheden tegen haar wil heeft verricht.
Het oordeel van de rechtbank.

Juridisch kader.

Onder bepaalde voorwaarden is prostitutie in Nederland legaal. Dit is anders als (daarnaast) sprake is van mensenhandel. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Het te beschermen belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in dit artikel opgenomen verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat die leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen van artikel 273f Sr, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als ze zijn begaan onder omstandigheden waarbij (het oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld.
Het oogmerk van uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van voornoemd artikel door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er – gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer – in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer gebruik is gemaakt van enig dwangmiddel, is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant. Evenmin is de omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan de uitbuitingssituatie reeds werkzaam was als prostituee een beletsel voor een bewezenverklaring. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen. Er hoeft geen sprake te zijn van zodanige dwang of druk dat voor de betrokkene geen andere keuze meer mogelijk was.
De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of de verdachte (al dan niet samen met een ander) zich ten opzichte van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 van lid 1. Blijkens de wettekst is ten aanzien van sub 1 en 6 (het oogmerk van) uitbuiting een bestanddeel en ten aanzien van sub 4 en 9 is dit volgens vaste rechtspraak een impliciet bestanddeel.

Vrijspraak feit 3 (slachtoffer [slachtoffer 1] ).

Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden opgemaakt dat [slachtoffer 1] in de tenlastegelegde periode, toen zij met verdachte in Eindhoven bij [persoon 1] woonde, zich in ieder geval heeft bezig gehouden met het versturen van seksueel getinte berichten naar mannen (sekschatten). Zij is door verdachte geïntroduceerd in deze werkzaamheden. [slachtoffer 1] heeft uit deze werkzaamheden inkomsten gegenereerd, waarvan verdachte (mede) heeft geprofiteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat in deze periode sprake is geweest van (een van) de dwangmiddelen, genoemd in de op artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht toegesneden tenlastelegging en evenmin dat op dat moment sprake is geweest van het oogmerk van uitbuiting, zoals voor bewezenverklaring van het tenlastegelegde is vereist.
[slachtoffer 1] heeft in haar verklaringen steeds aangegeven dat het geweld, de bedreigingen en de vernederingen pas zijn aangevangen op het moment dat zij samen met verdachte is ingetrokken in de woning van medeverdachte [medeverdachte] . De eerste zes maanden van hun relatie bestempelde zij als ‘stabiel en fijn’. [slachtoffer 1] heeft niets verklaard over de wijze waarop de verdiensten van haar werkzaamheden in deze periode werden verdeeld. De rechtbank merkt op dat uit de verklaring van getuige [persoon 1] , de ex-partner van verdachte en tevens eigenaar van de woning, bij wie [slachtoffer 1] met verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit 3 verbleef, zou kunnen worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer 1] in die periode mishandelde en misbruik maakte van haar kwetsbare positie. Echter, dit wordt niet door de verklaringen van [slachtoffer 1] of door enig ander bewijsmiddel in het dossier ondersteund.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen feit 1 (slachtoffer [slachtoffer 1] ).

Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , afgelegd op 10 september 2020, 14 september 2020 en 12 juli 2021, volgt onder meer dat zij, vanaf medio februari 2020, seksueel getinte berichten via een website heeft gestuurd en in de prostitutie heeft gewerkt. Verdachte had haar met deze werkzaamheden geïntroduceerd, maar zij voelde zich aanvankelijk niet gedwongen. Pas toen aan haar werd verteld dat zij bij verdachte een schuld van € 6.000,00 had opgebouwd, werd het dwingender. Ze werd door verdachten voor de keuze gesteld om deze schuld terug te verdienen door ofwel drugs/medicijnenhandel ofwel door het verrichten van prostitutiewerk. Zij koos voor het laatste omdat ze geen andere keuze had. Door verdachte werden naaktfoto’ s ten behoeve van een seksadvertentie gemaakt. Verdachte maakte zo nu en dan afspraken met de klanten van [slachtoffer 1] via WhatsApp. [slachtoffer 1] werkte zeven dagen in de week en haar verdiensten bedroegen aanvankelijk duizenden euro’ s per week, maar na de eerste maand waren er minder klanten en kwam er minder geld binnen. Het verdiende geld werd door verdachte in een kluis gedeponeerd. Als er niet voldoende geld was verdiend, dan werd [slachtoffer 1] geslagen en geschopt, er werden sigaretten op haar arm uitgedrukt en haar keel werd dichtgeknepen.
De verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie een deel van wat [slachtoffer 1] heeft verklaard, erkend. Zij verklaart dat zij [slachtoffer 1] heeft leren kennen via Skype. Een tijd later, medio juni/juli 2019 is [slachtoffer 1] bij verdachte, haar zus en/of getuige [persoon 1] ingetrokken, en ze zijn volgens haar vanaf maart 2020 samen ingetrokken bij medeverdachte. In deze periode heeft [slachtoffer 1] onder meer prostitutiewerkzaamheden verricht.
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte vast dat [slachtoffer 1] in de tenlastegelegde periode prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van mensenhandel moet beantwoorden, is of er sprake is geweest van dwang door de verdachte op [slachtoffer 1] tot het verrichten van die werkzaamheden en of verdachte daarmee het oogmerk tot uitbuiting heeft gehad. Op dat punt lopen de verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte uiteen. Volgens verdachte zou [slachtoffer 1] op eigen initiatief zijn begonnen met prostitutiewerkzaamheden. Verdachte zou haar op geen enkele wijze hebben mishandeld en haar niet onder druk hebben gezet om targets te halen. Ook heeft zij geen bankpas, ID-kaart of geld van haar ontnomen.
De rechtbank neemt in haar oordeel, naast de hiervoor genoemde verklaringen, de volgende bewijsmiddelen in overweging.
Getuige [getuige 2] heeft op 22 juli 2021 verklaard dat zij bij [slachtoffer 1] littekens van krassen in het gezicht gezien. Ze verklaart ook getuige te zijn geweest van een telefoongesprek tussen [slachtoffer 1] en verdachte dat plaatsvond in de periode nadat [slachtoffer 1] bij verdachte was vertrokken. [slachtoffer 1] had de telefoon op de speaker gezet en getuige kon horen dat verdachte aangaf dat zij [slachtoffer 1] graag weer terug naar Eindhoven wilde halen, zodat zij weer voor hen kon gaan werken.
Uit financieel onderzoek van de politie is gebleken dat, in lijn met wat [slachtoffer 1] heeft verklaard, in de tenlastegelegde periode bijschrijvingen zijn gedaan afkomstig van tikkies met opvallende omschrijvingen, overschrijvingen zijn geweest naar de rekening van verdachte en forse contante opnamen zijn gedaan. Kort voorafgaand aan deze periode ontvangt zij betalingen op haar rekening van het bedrijf [internetsite 1] . Dit betreft een bedrijf dat erotische chatoperators faciliteert door bijvoorbeeld vanuit huis chatberichten te laten sturen naar betalende klanten, die willen chatten.
Schakelbewijs.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (11 januari 2000, NJ 2000, 194) is het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van dat andere feit dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van een verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat uit de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen volgt dat er grote overeenkomsten bestaan in de modus operandi ten aanzien van de tenlastegelegde strafbare feiten.
Verdachte heeft zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] leren kennen via een Skype-groep en is met beiden een liefdesrelatie begonnen, eerst met [slachtoffer 1] en daarna – toen [slachtoffer 1] weg was - met [slachtoffer 2] . Beide jonge vrouwen hadden een belaste voorgeschiedenis, psychische problematiek, een problematische verhouding met hun ouders en ze hadden weinig sociale contacten. Ook heeft zij steeds de slachtoffers ondergebracht in de woningen waarin zij destijds verbleef. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] waren verliefd op verdachte en verdachte was zich daarvan bewust. Verdachte onderhield gedurende (een deel van) deze relaties een relatie met medeverdachte. Al snel in de relatie werd bij de slachtoffers de druk opgevoerd om geld binnen te brengen en werden zij voor de keuze gesteld: of tegen betaling werkzaamheden van seksuele aard uitvoeren in opdracht van verdachte, of drugspakketjes rondbrengen voor medeverdachte. Aan hen werden targets gesteld en hun bankpassen werden ingenomen. Hun gangen en contacten werden gecontroleerd. Ze werden mishandeld, vernederd en hen werd ingeprent dat zij nergens anders terecht konden. Daarnaast werden ze ook regelmatig bedreigd. Ook werden zij gedwongen spullen te verkopen en diefstallen te plegen.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar over en weer ondersteunen, omdat de wijze waarop de strafbare feiten zijn uitgevoerd, op specifieke en essentiële punten met elkaar overeenkomt. Dat niet is gebleken dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar kenden of contact hadden met elkaar ten tijde van hun aangiften, maakt de overeenkomsten extra opvallend en daarmee het schakelbewijs sterk. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] ook expliciet verklaard dat zij geen contact heeft gehad met [slachtoffer 1] gedurende de tenlastegelegde periode. Daarnaast neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat [slachtoffer 1] al op 16 september 2020 aangifte heeft gedaan, ruim voordat de uitbuiting van [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden. Bovendien acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer 2] vervolgens op 25 juni 2021 op het politiebureau verschijnt op aandringen van haar bewindvoerder [getuige 5] en dat ze op het politiebureau een angstige indruk maakte en erg verdrietig was.
De rechtbank zal de weergegeven bewijsmiddelen over en weer gebruiken als steunbewijs voor de ten laste gelegde feiten.
Partiële vrijspraak medeplegen.
Bij de beantwoording van de vraag of de samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken, moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van “in vereniging” – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Bij de vorming van haar oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Toegepast op de onderhavige zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling. De rechtbank leidt uit het dossier af dat medeverdachte heeft geweten van de kwetsbare positie en de uitbuitingssituatie waarin [slachtoffer 1] verkeerde. Uit het dossier blijkt echter niet van een andere meeromvattende bijdrage van medeverdachte aan de uitbuiting van [slachtoffer 1] dan het voorstel om [slachtoffer 1] ‘dit werk’ te laten doen, het in beheer houden van het geld in de periode dat [verdachte] in het ziekenhuis lag en het af en toe meeprofiteren van de verdiensten van [slachtoffer 1] . Deze handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om medeverdachte als (mede)pleger aan te merken. De rechtbank betrekt daarbij mede in haar oordeel het feit dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat medeverdachte geen geweld heeft toegepast en dat medeverdachte zelfs heeft ingegrepen toen verdachte ruzie had met [slachtoffer 1] , waarbij medeverdachte zou hebben gezegd dat verdachte blij moest zijn dat [slachtoffer 1] überhaupt werk voor verdachte wilde verrichten. Van een materiële dan wel intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan de uitbuiting is aldus geen sprake.
Conclusie.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande, dat de verklaringen van [slachtoffer 1] door andere bewijsmiddelen in het dossier op essentiële punten worden ondersteund. De rechtbank zal, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, deze verklaringen bij de bewezenverklaring aldus tot uitgangspunt nemen.
Op grond van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door dwang, geweld, een andere feitelijkheid, dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, misleiding, door misbruik te maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik te maken van haar kwetsbare positie: is geworven en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] , gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele en criminele aard en gedwongen of bewogen verdachte en haar medeverdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde en dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit voornoemde uitbuiting.

Bewijsoverwegingen feit 2 (slachtoffer [slachtoffer 2] ).

Op 25 juni 2021 meldde een vrouw genaamd [slachtoffer 2] zich bij de balie van het politiebureau in Eindhoven. Dienstdoende verbalisanten zagen dat [slachtoffer 2] geëmotioneerd en bang was. De tranen liepen over haar wangen en zij kwam moeilijk uit haar woorden. [slachtoffer 2] verklaarde dat zij van [verdachte] en [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte en medeverdachte) werk moest doen dat zij niet leuk vond, namelijk achter de webcam werken. Als zij haar werk niet goed deed of niet genoeg verdiende werd zij regelmatig mishandeld en kreeg zij geen eten, drinken en sigaretten. [slachtoffer 2] moest onder druk spraakopnames maken, stukken ondertekenen en er werd gedreigd met het verspreiden van haar webcamfoto’ s naar haar vader als zij niet zou meewerken. Tijdens het informatief gesprek van 28 juni 2021 verklaarde [slachtoffer 2] dat zij eind 2020 via een Skype-groep in contact is gekomen met verdachte. Zij werd verliefd op haar en trok 1 januari 2021 bij haar in. Om in de woning te mogen verblijven moest zij aan verdachte en medeverdachte haar inkomsten van DUO en haar Wajong-uitkering afgeven, het huishouden doen en, vanaf medio maart 2021, seksueel getinte berichten naar mannen versturen en seksuele handelingen voor de webcam verrichten. [slachtoffer 2] moest zeven dagen per week werken en had een target van € 50,00 per dag. Haar telefoon was door verdachte kapot gegooid en zij mocht niet op social media. Zij kreeg van verdachte en medeverdachte een Alcatel-telefoon die zij alleen voor werk mocht gebruiken. Via een app genaamd [app] konden zij via de telefoon van medeverdachte alles controleren wat zij met deze werktelefoon deed. Zij kon nergens anders terecht, omdat zij geen contact meer had met haar familie. Op 5 juli 2021 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van mensenhandel. Zij verklaarde onder meer dat verdachte en medeverdachte op de hoogte waren van haar kwetsbare positie. Zij moest al haar verdiensten, haar portemonnee en haar ID-kaart inleveren. [slachtoffer 2] sliep op de grond en werd geslagen, bedreigd en gedwongen diefstallen te plegen. Zij moest na verloop van tijd, omdat er te weinig geld binnenkwam, overstappen op webcamwerk. Het chatten met mannen verliep via ‘ [internetsite 1] ’ en het werken achter de webcam was via ‘ [internetsite 2] ’.
De verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie een deel van wat [slachtoffer 2] heeft verklaard, erkend. Zij verklaarde dat zij, toen zij relatieproblemen had met medeverdachte, een leuk weekend heeft gehad met [slachtoffer 2] en dat zij vanaf januari 2021 tot en met juni 2021 bij haar en medeverdachte is komen wonen. [slachtoffer 2] is in deze periode begonnen met webcamseks. Verder blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen dat op een onder [slachtoffer 2] aangetroffen laptop gegevens zijn aangetroffen die erop duiden dat [slachtoffer 2] vanaf 10 januari 2021 tot en met 25 maart 2021 berichten van seksuele aard verstuurde via de site [internetsite 3] en vanaf 18 maart 2021 tot en met 9 april 2021 aan webcamseks deed op de site www. [internetsite 2] .nl.
De rechtbank stelt op grond van het voornoemde proces-verbaal van bevindingen en de verklaringen van [slachtoffer 2] en de verdachte vast dat [slachtoffer 2] in de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 tegen betaling webcamseks deed en berichten van seksuele aard verstuurde. De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van mensenhandel moet beantwoorden, is of verdachte [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het verrichten van die werkzaamheden en of verdachte daarmee het oogmerk tot uitbuiting heeft gehad. Op dat punt lopen de verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte uiteen. Volgens verdachte zou [slachtoffer 2] uit vrije wil zijn begonnen met deze werkzaamheden en zou zij, omdat verdachte voor zichzelf een target van € 50,00 had gesteld, datzelfde target hanteren. Verdachte zou haar nimmer hebben mishandeld, gedwongen diefstallen te plegen of op enig andere wijze onder druk hebben gezet. Het verdiende geld werd in een kistje gestopt en als leefgeld voor hun drieën gebruikt.
De rechtbank neemt in haar oordeel, naast de hiervoor genoemde verklaringen en het proces-verbaal van bevindingen, de volgende bewijsmiddelen in overweging.
De getuige [getuige 5] , toenmalig bewindvoerder van [slachtoffer 2] , heeft op 29 juni 2021 verklaard dat [slachtoffer 2] op stel en sprong haar woning heeft verlaten, zodat zij in kon trekken bij haar ‘tante’ [medeverdachte] en haar ‘nichtje’ [verdachte] . Elke keer als [getuige 5] naar [slachtoffer 2] belde, was haar tante ook aanwezig. De telefoon werd vaak overgenomen door die tante en zij eiste dan steeds geld. Zij zag op de rekening van [slachtoffer 2] dat het geld dat zij verdiende met webcamwerk, telkens werd overgeboekt naar de rekeningen van verdachte en medeverdachte. Getuige gaf [slachtoffer 2] op haar verzoek geld voor de aanschaf van een laptop en zag later op de factuur dat die laptop op naam van verdachte was besteld. Op een later moment zou [slachtoffer 2] tegen [getuige 5] hebben verklaard dat deze ‘tante’ niet haar echte tante was en dat zij niet naar de politie durfde te gaan. In haar verklaring bij de rechter-commissaris op 22 december 2021 heeft zij verduidelijkt dat zij heeft aangenomen dat zij met ‘tante’ heeft gesproken omdat [slachtoffer 2] daar (de rechtbank begrijpt: bij verdachte en medeverdachte) zat en het was uitgelegd als zijnde tante. De rechtbank gaat er gelet op de verklaringen van [getuige 5] en van [slachtoffer 2] van uit dat verdachte dan wel medeverdachte degene was die door [getuige 5] wordt benoemd als ‘tante’.
Uit financieel onderzoek van de politie is gebleken dat, in lijn met wat [slachtoffer 2] heeft verklaard, in de periode van 18 januari 2021 tot en met 30 maart 2021 betalingen op de rekening van [slachtoffer 2] zijn verricht door het bedrijf [internetsite 1] . Vervolgens werden tussen 23 maart 2021 en 4 mei 2021 meerdere overboekingen gedaan naar de rekeningen van [slachtoffer 2] vanuit het bedrijf [bedrijf] . Dit betreft een bedrijf dat zowel webcamseks als erotische telefoongesprekken faciliteert.
Verder heeft de politie, op grond van een daartoe verkregen bevel, telecommunicatie van verdachte en medeverdachte afgeluisterd. Op 8 juni 2021 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 2] , waarin onder andere het volgende is gezegd:
[verdachte] : Op het moment dat je dan elke keer je target niet gaat halen, dan kunnen we niet anders als zeggen het is klaar houdoe.
Op 10 juni 2021 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen medeverdachte en [getuige 3] , waarin onder andere het volgende is gezegd:
NN [medeverdachte] : Nee, maar zonder gein maar.. Ik zit., wij zitten met een probleem. Uuh wij hebben hier zeg maar een [slachtoffer 1] 2.0 zitten, daar heb je vast wel van gehoord.
NN [getuige 3] : Jah
NN [medeverdachte] : Ja, nou is het zo uuuhh... Wij hebben... [verdachte] en ik hebben allebei een uitkering en nou heeft uuh.. Ja die andere.. [slachtoffer 1] 2.0 heet ook [verdachte] , maar uuhm.. De uuuh... uitkering zeg maar van [verdachte] is erachter gekomen dat er dingen niet kloppen op haar bankrekening.
NN [getuige 3] : Ja
NN [medeverdachte] : En nu is het zo zeg maar dat er bedragen over zijn gemaakt vanuit [slachtoffer 1] 2.0 naar [verdachte] en uuhm... doordat dat is gebeurd zijn er zeg maar een paar dingen die niet 1,2, 3 te verklaren zijn. En nu verwachten ze vanuit de gemeente., verwachten ze nu zeg maar een verklaring van [slachtoffer 1] 2.0 met betrekking tot alle beschrijvingen en overmakingen die gemaakt zijn van [slachtoffer 1] 2.0 rekening naar [verdachte] .
NN [medeverdachte] : [slachtoffer 1] 2.0 doet eigenlijk hetzelfde als wat [slachtoffer 1] 1.0 deed alleen dan via de webcam.
NN [getuige 3] : Dus dat werd op de bankrekening uitbetaald?
NN [medeverdachte] : Ja, maar zij heeft dus ook een account aangemaakt op [verdachte] d'r naam, die was er al maar die heeft zij gebruikt in de veronderstelling van., oké laat me dat 2 keer doen want [slachtoffer 1] 2.0 zeg maar haar bewindvoering was erachter gekomen dat ze dat werk deed en nu is zeg maar het punt dat er ook uuhh.. geld op [verdachte] d'r rekening is gestort
uuuhhm.. wekelijks... vanuit uuuhhh dat bedrijf.
NN [medeverdachte] : Maar nu is het zo dat er ook nog extra geld is gekomen op [verdachte] haar rekening vanuit de leefgeld rekening van [slachtoffer 1] 2.0 en het enigste wat de gemeente eigenlijk vraagt is een goeie verklaring waarom dat het allemaal zo is gelopen zoals het is gelopen. Maar het moet wel een waterdichte verklaring zijn want anders draait [verdachte] d'r voor op. Snap je wat ik bedoel?
[slachtoffer 2] heeft op 15 juni 2021 met verdachte een gesprek gevoerd, waarin onder andere het volgende is gezegd:
[verdachte] : het lukt zeker niet om hem mee te skoepen (fon) zeker?
[slachtoffer 2] : nee, dat zijn vrij grote pakketjes, niet met de winkelwagen, soms heb je geluk, maar niet met de winkelwagen in ieder geval
[verdachte] : pak hem dan maar gewoon mee, dan kijken we wel hoe ik het ga doen
[verdachte] : als je er nou voor zorgt dat voordat [naam] komt he, daar heb je dadelijk nog ongeveer 3 kwartier voor, dat de waskamer netjes is. Datje me een filmpje laat zien dat de waskamer netjes is, dan ga je gewoon boven liggen op de waskamer
[slachtoffer 2] : ok
[verdachte] : maar dan ga je naderhand wel de laptop aanpluggen
[slachtoffer 2] : ja maar anders moet ik de laptop mee naar boven nemen en het is jouw laptop. Ik vind dat wel een beetje gevaarlijk, moet ik zeggen, want als er iets mee gebeurd, dan...ik heb geen bodycam dus, snap je dat?
[verdachte] : doen maar niet, als die flikkert, dan denk ik dat ik je afmaak
[slachtoffer 2] : dan doe ik dat beneden vanavond liever een uurtje langer.
Op 16 juni 2021 heeft [slachtoffer 2] meerdere gesprekken met verdachte en medeverdachte gevoerd, waarin onder andere het volgende is gezegd:
[verdachte] : dat als je deze niet haalt, dan kan je naar Helmond fietsen he
[slachtoffer 2] : Oke
14:00: [verdachte] en [medeverdachte] achtergrond vragen wat [slachtoffer 2] aan het doen is. Ze geeft aan dat ze naar de kassa loopt. [medeverdachte] op de achtergrond vraagt aan [slachtoffer 2] waarom ze gaat betalen. [slachtoffer 2] geeft aan dat ze het niet uit de verpakking kan halen. [medeverdachte] zegt dat het ook niet hoeft en het met de verpakking meegenomen kan worden.
[medeverdachte] : Als je slim bent, ga je eerst kijken voor de goede, die stop je in je zak
[slachtoffer 2] : Ja
[medeverdachte] : En dan ga je kijken of de exacte zelfde is als die je bij je hebt
[slachtoffer 2] : Oke, dus eerst die van boven
[medeverdachte] : Je moet hem sowieso, moetje hem uit de verpakking trekken. Eerst kijken of dat het de goede is. Dan pakje een nieuwe, van dezelfde die je uit de verpakking hebt getrokken. Dan stop je die in je broekzak en dan ga je iemand zoeken en dan ga je vragen of dat ze exact dezelfde hebben als die je bij hebt met het juiste bovenkantje. Waarom, omdat het dan minder opvalt dat je weer de winkel uitloopt zonder iets te kopen.
[medeverdachte] : Oke is goed.
De rechtbank leidt uit de voornoemde tapgesprekken en de na te melden bewijsmiddelen af dat, in tegenstelling tot hetgeen verdachten daarover hebben verklaard, [slachtoffer 2] wel degelijk is aangezet tot het plegen van winkeldiefstallen, dat aan haar targets werden gesteld en haar verdiensten zijn afgenomen door verdachte en medeverdachte.
Tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] in Eindhoven, werden onder meer een agenda met handgeschreven notities en een telefoon, welke was gekoppeld aan de Google Drive Account van [mailadres] en in gebruik was bij medeverdachte. In de agenda stonden teksten als ‘Minimale targets € 50,-’ en ‘Bij halen van alle targets voldaan zondag uitslapen’ en ‘om de week ook maandag de andere week iets uitzoeken ter waarde van € 10’.
In de telefoon werd de applicatie ‘ [app] ’ aangetroffen. Met [app] kan op afstand het apparaat van een ander worden beheerd, inclusief zaken als schermtijdlimieten, apparaat locatie en installatierechten. Uit het proces-verbaal van bevindingen is gebleken dat [slachtoffer 2] meermalen met haar Alcatel-telefoon verzoekt aan medeverdachte of zij toegang mag krijgen tot bepaalde websites of bepaalde apps op haar telefoon mag installeren.
Verder is uit onderzoek gebleken dat [slachtoffer 2] , in lijn met haar verklaring, niet alleen geld verdiende op haar eigen accounts, maar ook op het account van verdachte en medeverdachte. Zo blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen dat vanuit het account en het e-mailadres van medeverdachte een mail is gestuurd naar [internetsite 2] , om het telefoonnummer gekoppeld aan dat account, voortaan te koppelen aan het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat blijkens het taponderzoek in gebruik is bij [slachtoffer 2] . En uit voornoemd tapgesprek met [getuige 3] blijkt dat [slachtoffer 2] ook heeft gewerkt op het account van verdachte.
Medeplegen.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor (onder feit 1) heeft overwogen met betrekking tot het juridisch kader van medeplegen.
Toegepast op de onderhavige zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat zowel verdachte als medeverdachte geweld op [slachtoffer 2] hebben toegepast, haar hebben bedreigd en gezamenlijk van de inkomsten van [slachtoffer 2] hebben geprofiteerd.
Met enige regelmaat werden bedragen van de rekeningen van [slachtoffer 2] overgeboekt op de rekeningen van verdachte en medeverdachte. Beide verdachten waren uit op het afhandig maken van geld van [slachtoffer 2] . Zo blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en de bewindvoerder [getuige 5] dat verdachte en/of medeverdachte geregeld dwingend om geld vroeg(en) en verdachte de uitkering en het geld van DUO, toebehorende aan [slachtoffer 2] , op haar rekening gestort kreeg. Zowel verdachte als medeverdachte hebben [slachtoffer 2] ertoe aangezet diefstallen te plegen. Uit tapgesprekken en het onderzoek naar digitale gegevensdragers, is gebleken dat beide verdachten de gangen en contacten van [slachtoffer 2] controleerden.
De hiervoor beschreven handelingen waren er allemaal op gericht [slachtoffer 2] in een kwetsbare positie te brengen en te houden en haar arbeid van criminele en seksuele aard te doen laten verrichten. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte en medeverdachte een gezamenlijk plan hadden [slachtoffer 2] deze werkzaamheden te laten verrichten en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen.
Verdachte en medeverdachte vervulden beiden een eigen, elkaar over en weer aanvullende – en naar het oordeel van de rechtbank essentiële – rol bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 2] . Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten, en met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor in dit kader heeft overwogen, komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte en medeverdachte in een zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.
Conclusie.
Op grond van het voorgaande en hetgeen is vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen concludeert de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, dat de verklaringen van [slachtoffer 2] inhoudelijk consistent zijn en op essentiële punten door andere bewijsmiddelen in het dossier worden ondersteund. De verklaringen komen, mede gelet op de waarnemingen van de verbalisanten die [slachtoffer 2] voor het eerst te woord staan op het politiebureau, oprecht en authentiek over. Bovendien wordt haar verklaring op diverse punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal deze verklaringen bij de bewezenverklaring aldus tot uitgangspunt nemen.
Op grond van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte telkens door dwang, geweld, een andere feitelijkheid, dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, misleiding, door misbruik te maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik te maken van haar kwetsbare positie, [slachtoffer 2] heeft geworven en gehuisvest met het oogmerk van uitbuitingen haar heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele en criminele aard en gedwongen of bewogen verdachte en haar medeverdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen voor een derde en dat verdachten opzettelijk voordeel hebben getrokken uit voornoemde uitbuiting.

De bewezenverklaring.

Resumerend komt de rechtbank, op grond van het vorenoverwogene en de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen - in onderling verband en in samenhang bezien - tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Ten aanzien van feit 1:
zij in de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 mei 2020 te Eindhoven, een ander, genaamd [slachtoffer 1] , met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en geweld en een andere feitelijkheid en dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
-heeft geworven en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en
-heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele en criminele aard (sub 4), en
-heeft gedwongen of bewogen haar, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (sub 9),
en
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
-het mishandelen van die [slachtoffer 1] (onder andere door die [slachtoffer 1] te slaan, te schoppen, en/of haar keel dicht knijpen en/of sigaretten op de arm van die [slachtoffer 1] uit te drukken) en
-het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] ; en
-het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij afhankelijk van verdachte was voor het hebben van onderdak en
-het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over haar inkomsten kon beschikken en
-het zeggen tegen die [slachtoffer 1] dat zij haar schuld bij haar, verdachte, moest aflossen en daarvoor arbeid moest verrichten van seksuele aard en
-het dwingen van die [slachtoffer 1] om de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden aan haar, verdachte, af te dragen en
-het onder controle houden van die [slachtoffer 1] , waardoor het voor die [slachtoffer 1] werd bemoeilijkt zich aan die controle te onttrekken en
-het innemen van de bankpas van die [slachtoffer 1] , waardoor die [slachtoffer 1] hier zelf niet over kon beschikken;
En waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
-het aangaan en onderhouden van een liefdesrelatie en/of seksuele relatie met die [slachtoffer 1] en
-het laten verblijven van die [slachtoffer 1] in de woning van haar, verdachte, en
-het voorstellen aan die [slachtoffer 1] om prostitutiewerk te gaan doen en
-het maken van foto' s voor advertenties op één of meer website( s ) waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
-het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 1] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en
-het bepalen met welke klanten die [slachtoffer 1] af moest spreken, ook wanneer die [slachtoffer 1] dat niet wilde en
-het bepalen of die [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten en
-het bepalen dat die [slachtoffer 1] een bepaald minimum bedrag per dag en/of week moest verdienen en
-het bepalen dat die [slachtoffer 1] goederen moest gaan stelen;
Ten aanzien van feit 2:
zij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, genaamd [slachtoffer 2] , met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en geweld en een andere feitelijkheid en dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
-heeft geworven en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en
-heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele en criminele aard (sub 4) en
-heeft gedwongen of bewogen haar, verdachte, en haar mededader te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] met of voor een derde tegen betaling (sub 9), en
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
-het mishandelen van die [slachtoffer 2] (onder andere door die [slachtoffer 2] te slaan) en
-het bedreigen van die [slachtoffer 2] , dat als zij niet zou werken voor de webcam en niet voldoende geld zou verdienen, zij, verdachte, aangifte (van verkrachting) tegen [slachtoffer 2] zou doen en
-het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 2] en
-het bepalen dat die [slachtoffer 2] geen eten en drinken en sigaretten zou krijgen, wanneer die [slachtoffer 2] niet voldoende geld zou verdienen en
-het brengen en houden van die [slachtoffer 2] in een positie waar zij afhankelijk van verdachte en/of haar mededader was voor het hebben van onderdak en
-het brengen en houden van die [slachtoffer 2] in een positie waar zij niet over haar inkomsten kon beschikken en
-het dwingen van die [slachtoffer 2] om de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden en/of alle overige inkomsten van die [slachtoffer 2] (waaronder Wajong uitkering en DUO financiering) aan haar, verdachte, en/of haar mededader af te dragen en
-het onder controle houden van die [slachtoffer 2] , waardoor het voor die [slachtoffer 2] werd bemoeilijkt zich aan die controle te onttrekken en
-te dreigen foto’ s en/of afbeeldingen van de seksuele handelingen op de webcam van die [slachtoffer 2] te verspreiden aan de vader van die [slachtoffer 2] , wanneer die [slachtoffer 2] niet mee zou werken en
-onder bedreiging die [slachtoffer 2] spraakopnames te laten opnemen en stukken te laten ondertekenen door die [slachtoffer 2] ;
En waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
-het aangaan en onderhouden van een liefdesrelatie en/of seksuele relatie met die [slachtoffer 2] en
-het laten verblijven van die [slachtoffer 2] in de woning van haar, verdachte, en haar mededader en
-het voorstellen aan die [slachtoffer 2] om via een site te gaan werken, waarbij die [slachtoffer 2] berichten van seksuele aard diende te sturen aan klanten tegen betaling en
-het voorstellen aan die [slachtoffer 2] om te gaan werken via een website waarbij die [slachtoffer 2] webcamseks moest aanbieden aan klanten tegen betaling en
-het bepalen dat die [slachtoffer 2] alle dagen van de week beschikbaar moest zijn voor hebben van webcamseks tegen betaling en/of het sturen van berichten van seksuele aard tegen betaling en
-het bepalen dat die [slachtoffer 2] een bepaald minimum bedrag per dag en/of week moest verdienen en
-het ter beschikking stellen van bankrekeningen (toebehorend aan haar, verdachte en haar mededader) waar die inkomsten verdiend met het hebben van webcamseks van die [slachtoffer 2] op overgemaakt werd(en) en
- het bepalen dat die [slachtoffer 2] goederen (onder andere boodschappen) moest gaan stelen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 6 jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien en voor zover de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, dient te worden volstaan met het opleggen van een straf gelijk aan het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel en daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft daarbij de rechtbank in overweging gegeven dat verdachte ook zelf een belaste voorgeschiedenis heeft en te kampen heeft met ernstige psychische problematiek waardoor zij verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, al dan niet tezamen en in vereniging met haar medeverdachte, schuldig gemaakt aan mensenhandel in verschillende periodes in 2020 en 2021 waarbij [slachtoffer 1] gedwongen in de prostitutie is gebracht en gehouden en [slachtoffer 2] tegen betaling seksueel getinte berichten moest versturen en webcamwerk moest verrichten. Daarnaast moesten zij diefstallen voor verdachte plegen. De verdachte heeft niet alleen misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van deze vrouwen, maar hen (onder meer) mishandeld, bedreigd met geweld en misleid.
De slachtoffers zijn kwetsbare personen. Ze werden verliefd op verdachte, wilden een relatie met haar en verkeerden in een afhankelijke positie ten opzichte van haar. Als zij geen werkzaamheden voor verdachte zouden verrichten, hadden zij feitelijk geen onderdak. Zij (samen met de medeverdachte) heeft de slachtoffers nagenoeg dagelijks laten werken. Hun werkzaamheden en verdiensten werden gecontroleerd en er werd hiervan geprofiteerd. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de slachtoffers, van het feit dat de slachtoffers verliefd op haar waren en een relatie met haar wilden, alsmede het overwicht dat zij op hen had vanwege hun kwetsbaarheid. Zij liet aan de slachtoffers merken dat als zij niet genoeg klanten zouden hebben, zij op straat zouden komen te staan of mishandeld zouden worden. De slachtoffers konden niet of voelden zich niet vrij over het door hen verdiende geld uit hun (prostitutie)werkzaamheden beschikken. Alles werd door de verdachte en de medeverdachte bijgehouden. Uiteindelijk verdwenen de opbrengsten van de (prostitutie)werkzaamheden grotendeels in de zakken van de verdachte en haar medeverdachte. Verdachte (en haar medeverdachte) liet(en) het/de slachtoffer( s ) voor haar/hen werken.
De rechtbank betrekt in strafverzwarende zin nog de lange werkdagen van de slachtoffers en de mate van controle die verdachte en/of haar medeverdachte op hen hebben uitgeoefend. Treffend is de dreigende sfeer die volgt uit de door de politie afgeluisterde telefoongesprekken en de [app] applicatie die op de telefoon van medeverdachte werd aangetroffen, waardoor alle handelingen van [slachtoffer 2] konden worden nagegaan.
De rechtbank rekent het voorgaande verdachte zwaar aan. Zij heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssferen en de lichamelijke integriteit van haar slachtoffers. Verdachte heeft gehandeld uit puur winstbejag en heeft op geen enkel moment laten blijken dat zij het laakbare van haar handelen inziet.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank zal voor beide slachtoffers uitgaan van de in categorie II benoemde situatie. Voor de uitbuiting van [slachtoffer 1] geldt dat daarnaast een aantal, zoals hierboven genoemd (en gedeeltelijk vervat in categorie III), strafverzwarende omstandigheden spelen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.
Over de persoon van verdachte is door GZ-psycholoog [persoon 2] op 5 oktober 2021 een psychologisch rapport opgemaakt. Uit dit rapport volgt onder meer dat verdachte lijdt aan een licht verstandelijke beperking, een borderline persoonlijkheidsstoornis, een posttraumatische stress-stoornis en een paniekstoornis. Door de borderline persoonlijkheidsstoornis is verdachte geneigd grenzen van zichzelf en anderen onvoldoende aan te voelen en te respecteren. Ze gedraagt zich opportunistisch en heeft weinig empathie. Haar licht verstandelijke beperking maakt dat ze anderen en sociale situaties nog minder goed aanvoelt en de gevolgen van haar gedrag niet goed overziet. Indien de tenlastegelegde feiten bewezen worden verklaard, is geen scenario denkbaar waarin de borderline persoonlijkheidsstoornis en de licht verstandelijke beperking, door de daaruit voortkomende problemen, zoals hierboven beschreven, verdachte niet zouden hebben belemmerd. Het gebrek aan empathie, de gebrekkige emotieregulatievaardigheden en de gebrekkige gewetensfunctie zouden een aandeel gehad hebben in de wijze waarop verdachte handelde naar aangeefsters. Er wordt derhalve geadviseerd verdachte de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte zou gebaat zijn bij een behandeling voor haar stoornissen. Daar verdachte door haar persoonlijkheidsstoornis en door haar lichte verstandelijke beperking niet stabiel is, wordt geadviseerd haar aanvankelijk klinisch te laten behandelen. Om te voorkomen dat verdachte zich (impulsief) onttrekt aan de behandeling, is het wenselijk haar in een instelling met gemiddeld tot hoog beveiligingsniveau op te nemen. Daarbij wordt gedacht aan een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA). Aansluitend aan de klinische behandeling zal verdachte begeleid moeten wonen en zal de psychologische behandeling ambulant vervolgd moeten worden.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het adviesrapport van de reclassering van 14 januari 2022. Uit dit rapport volgt dat verdachte een belaste voorgeschiedenis heeft. Zij is al vanaf jongs af aan in beeld bij hulpverlening. Er is sprake van complexe psychische problematiek. Het risico op recidive wordt thans ingeschat als hoog. Voor behandeling van de in het psychologisch rapport genoemde stoornissen, adviseert de reclassering eveneens een klinische behandeling met aansluitend begeleid wonen en ambulante zorg.
De rechtbank maakt de conclusies van de deskundige tot de hare. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten een stoornis van de geestvermogens bestond en dat deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloedde ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van het aan haar onder feit 3 tenlastegelegde vrijspreekt en voor het onder feit 1 tenlastegelegde medeplegen, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte zwaarder laat meewegen en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte effectief te bewegen om geen nieuwe strafbare feiten te plegen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend. De rechtbank zal bepalen dat een deel daarvan, groot 6 maanden, voorwaardelijk zal worden opgelegd. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank, mede gelet op de voorgaande adviezen van de deskundige en de reclassering, een drietal bijzondere voorwaarden koppelen, te weten een meldplicht, een klinische opname (met aansluitend begeleid wonen en ambulante behandeling) en een contactverbod ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , zoals hierna nader te melden. De rechtbank zal gelet op de aard en ernst van al het bewezenverklaarde, de proeftijd bepalen op drie jaar.
De motivering met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De vorderingen.
Benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van
€ 36.689,00, bestaande uit € 21.689,00 voor materiële schade (verlies aan verdienvermogen), en € 15.000,00 voor immateriële schade (smartengeld), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 25.896,77, bestaande uit € 10.896,77 voor materiële schade en € 15.000,00 voor immateriële schade (smartengeld), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Zij heeft de volgende materiële posten gevorderd:
Afgedragen bedragen € 8.571,77
Ontruiming woning € 970,00
Medische kosten € 1.155,00
Reiskosten € 200,00
Door mr. [raadsvrouw 1] (namens [slachtoffer 1] ) en mr. [raadsvrouw 2] (namens [slachtoffer 2] ) zijn deze vorderingen ter zitting nader toegelicht. [raadsvrouw 1] heeft ter terechtzitting gevorderd de schadevergoedingsmaatregel te verhogen met een bedrag van € 1.648,12. Dit zou het verlies aan verdienvermogen zijn in de periode voorafgaand aan het intrekken in de woning van medeverdachte. [raadsvrouw 2] heeft ter terechtzitting gevorderd slechts éénmaal eigen risico onder de post ‘medische kosten’ toe te wijzen, nu het overige gaat om toekomstige schade. De vordering kan voor de resterende € 770,00 niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus [raadsvrouw 2] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de civiele vordering van [slachtoffer 1] geconcludeerd tot gehele toewijzing van het gevorderde bedrag.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de civiele vordering van [slachtoffer 2] geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van € 7.920,37 voor materiële schade en
€ 10.000,00 voor immateriële schade. De gevorderde bedragen voor ontruiming, verlies aan verdienvermogen en reiskosten zijn zonder meer toewijsbaar. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in het deel van de vordering dat toeziet op een eventueel toekomstige betaling van het eigen risico. Ook het gevorderde smartengeld dient, gelet op toegewezen bedragen in vergelijkbare zaken, te worden gematigd tot voornoemd bedrag.
De toewijzingen en de schadevergoedingsmaatregelen aangaande de civiele vorderingen dienen hoofdelijk te worden opgelegd aan zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] .
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de civiele vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat het genoegzaam vaststellen van het werkelijke bedrag van verlies aan verdienvermogen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarnaast is deze post onvoldoende onderbouwd. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat onaannemelijk is dat de benadeelde, zoals gesteld in de vordering (en het ontnemingsrapport), iedere dag heeft gewerkt en daarmee € 200,00 heeft verdiend. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met het feit dat het aantal klantcontacten na verloop van tijd afnam en benadeelde een schuld open had staan bij de verdachte.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat deze post eveneens onvoldoende onderbouwd is. Door de benadeelde partij is niet onderbouwd dat sprake is geweest van enig door een arts vastgesteld lichamelijk en/of psychisch letsel.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de civiele vordering van [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat de kosten voor de ontruiming van de woning en het eigen risico geen rechtstreekse schade betreft. De benadeelde heeft immers zelf die woning opgezegd en niet leeggemaakt. Voor wat betreft het eigen risico zijn geen stukken bijgevoegd die onderbouwen dat die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Verder betwist de raadsvrouw de hoogte van het gevorderde verlies aan verdienvermogen.
Beoordeling.
Verlies aan verdienvermogen/afgedragen bedragen.
[slachtoffer 1]vordert voor de periode waarin zij onder verdachte gedwongen prostitutiewerkzaamheden moest verrichten een totaalbedrag van € 21.689,00 aan gederfde inkomsten. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in de bewijsbijlage vervatte bewijsmiddelen en hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, genoegzaam is komen vast te staan dat de benadeelde in de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 mei 2020 is uitgebuit door verdachte. Omdat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld welke bedragen exact zijn verdiend, is de politie uitgegaan van een gemiddelde van € 200,00 per dag. De rechtbank ziet in het kader van de schadebegroting aanleiding aan te knopen bij de in het rapport gehanteerde (gemiddelde) dagomzet, nu die voor een prostituee geenszins ongebruikelijk is. Vervolgens moet worden bepaald hoeveel dagen werk bij de berekening van de schade in aanmerking moeten worden genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van de benadeelde en zal derhalve uitgaan van een werkweek van zeven dagen per week. Dat betekent dat de schade wordt begroot, uitgaande van een dagopbrengst van € 200,00, bij een werkweek van zeven dagen, gedurende 121 dagen. De rechtbank wijst aldus toe het (gevorderde) bedrag van € 21.689,00.
[slachtoffer 2]vordert voor de periode waarin zij door verdachte is uitgebuit een totaalbedrag van
€ 8.571,77. Daarbij is aangesloten bij de bedragen die zijn genoemd in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 13 augustus 2021. Door de politie is onderzoek gedaan naar de verdiensten van [slachtoffer 2] in opdracht van verdachten. De rechtbank ziet, anders dan het standpunt van de officier van justitie en de benadeelde, aanleiding het bedrag te verlagen. Uit het dossier is immers gebleken dat zowel verdachte als medeverdachte, in de periode waarin de overboekingen door [internetsite 2] werden gedaan, de eerste twee weken zelf op hun eigen accounts hebben gewerkt. Pas daarna heeft [slachtoffer 2] zes weken op die accounts gewerkt. Dit betekent dat de gevorderde bedragen van respectievelijk € 1.782,64 en
€ 961,39 met 25 procent dienen te worden verlaagd. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank aldus om de volgende bedragen € 1.782,64 x 0,75 = € 1.336,98 en € 961,39 x 0,75 = € 721,04.
Verder kunnen de bedragen van € 3.550,00 contante geldopnamen en de gelden die vanaf de rekening van [slachtoffer 2] op de bankrekeningen van verdachte en medeverdachte zijn gestort, te weten € 1.511,38 en € 766,36 worden toegewezen. In totaal zal de rechtbank toewijzen een bedrag van € 1.336,98 + € 721,04 + € 3.550,00 + € 1.511,38 + € 766,36 – 10 procent (schatting van de loonheffing) = € 7.097,18. Het is gelet op het bewezenverklaarde aannemelijk dat deze bedragen ten gunste zijn gekomen van verdachte en haar medeverdachte. Nu niets duidelijk is geworden over de verdeling van het geld en verdachte en medeverdachte door de rechtbank zijn aangemerkt als medeplegers, wordt deze verplichting tot vergoeding van schade hoofdelijk opgelegd.
Medische kosten.
De rechtbank zal, in lijn met het standpunt van de raadslieden, de medische kosten, voor zover die zien op toekomstige kosten, te weten € 770,00, niet-ontvankelijk verklaren. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden dat deze kosten in de toekomst met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zullen worden gemaakt. De rechtbank wijst toe een bedrag van € 385,00, nu uit de aangeleverde stukken genoegzaam is gebleken dat de benadeelde behandelingen heeft ondergaan in 2021.
Ontruimingskosten.
Door [slachtoffer 2] zijn verder nog ontruimingskosten gevorderd. De rechtbank zal, nu deze kosten niet als rechtstreekse schade zijn te beschouwen, de benadeelde ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Reiskosten.
De door [slachtoffer 2] gevorderde reiskosten zijn onvoldoende onderbouwd. Door de benadeelde zijn geen stukken ingediend die duidelijkheid verschaffen over haar reisbewegingen. De rechtbank verklaart aldus de benadeelde ten aanzien van deze post eveneens niet-ontvankelijk in de vordering.
Immateriële schade.
Beide benadeelde partijen vorderen een bedrag van € 15.000,00 als immateriële schadevergoeding. Ter onderbouwing van deze vorderingen wordt namens de benadeelden, onder meer, verwezen naar soortgelijke uitspraken in de smartengeldgids.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid luidt, voor zover hier relevant:
‘Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van de bewezen verklaarde feiten nadeel van niet-vermogensrechtelijke aard hebben ondervonden. Het nadeel bestond aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de slachtoffers zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Bovendien blijkt uit de onderbouwing van de schadevorderingen en de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen, dat het geweld dat op hen is toegepast, de bedreigingen met geweld en het misbruik dat van hen is gemaakt, nadelige en belastende effecten hebben gehad (en nog hebben) op het dagelijks leven en functioneren van de benadeelde partijen.
Deze schade valt naar zijn aard niet exact vast te stellen en dient derhalve te worden begroot. De rechtbank ziet, gelet op de feiten zoals die in deze zaak zijn komen vast te staan en de door de benadeelde partijen verschafte toelichting en onderbouwing, aanknopingspunten om bij deze begroting onderscheid te maken tussen de benadeelde partijen. Daarbij merkt de rechtbank op dat benadeelde [slachtoffer 1] verdergaande seksuele handelingen heeft moeten verrichten, doordat zij is gedwongen in de prostitutie te werken. De rechtbank heeft bij de begroting acht geslagen op de bedragen die, gelet op de gepubliceerde rechtspraak, door rechtbanken en gerechtshoven plegen te worden toegekend in min of meer vergelijkbare gevallen. De rechtbank begroot de immateriële schade voor [slachtoffer 1] op € 10.000,00 en voor [slachtoffer 2] op € 5.000,00. Ten aanzien van het meer gevorderde is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partijen zullen ten aanzien van dit gedeelte van hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De toegewezen schadevergoedingen worden telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 ( [slachtoffer 1] ) en 25 juni 2021 ( [slachtoffer 2] ) tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte is ten aanzien van de vordering van benadeelde [slachtoffer 2] niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door medeverdachte [medeverdachte] is betaald.
Verder wordt verdachte telkens veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen telkens tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 en 25 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de gevorderde verhoging van de schadevergoedingsmaatregel met
€ 1.648,12 aangezien de rechtbank van oordeel is dat dit onvoldoende is onderbouwd.
Aangezien aldus aan verdachte telkens meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelden telkens is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen in het overige deel van de vorderingen telkens niet-ontvankelijk zijn en dat die delen van de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.

De motivering met betrekking tot het beslag.

De rechtbank stelt vast dat er thans nog beslag rust op een telefoon en twee laptops.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder verdachte in beslag genomen telefoon toebehoort aan benadeelde [slachtoffer 2] en derhalve aan haar retour moet worden gegeven. Indien en voor zover de rechtbank beslist dat op grond van het dossier niet aannemelijk is geworden dat deze telefoon aan [slachtoffer 2] toebehoort, dan dient de telefoon verbeurd te worden verklaard, nu deze is gebruikt bij het bewezen verklaarde feit. De twee inbeslaggenomen laptops dienen verbeurd te worden verklaard, nu deze eveneens zijn gebruikt bij het bewezen verklaarde feit.
De raadsvrouw heeft zich verzet tegen het retourneren van de telefoon naar [slachtoffer 2] en tegen verbeurdverklaring van de laptops.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie, van oordeel dat de in beslag genomen Samsung telefoon dient te worden teruggegeven aan [slachtoffer 2] . Zij heeft immers verklaard dat deze telefoon haar eigendom is en dat zij onder dwang een verklaring heeft moeten tekenen waarin staat dat zij deze telefoon aan verdachte cadeau heeft gegeven. Uit onderzoek van de politie is voorts gebleken dat aan deze telefoon diverse accounts waren gekoppeld van [slachtoffer 2] , onder meer Facebook, Microsoft Outlook en Google (Drive). Gelet op deze omstandigheden kan [slachtoffer 2] redelijkerwijs als rechthebbende van de telefoon worden aangemerkt. De rechtbank acht het volstrekt ongeloofwaardig dat deze telefoon, mede gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de waarde van het toestel, aan verdachte cadeau is gegeven voor haar verjaardag, zoals de in het dossier bevindende handgeschreven verklaring doet vermoeden. Temeer aangezien verdachte pas enkele maanden later jarig is.
De rechtbank zal de in beslag genomen laptops verbeurd verklaren. Deze behoren toe aan de verdachte en het bewezen verklaarde feit, te weten mensenhandel, is met behulp van deze voorwerpen begaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak.

De rechtbank:
spreekt de verdachte vrijvan hetgeen aan haar onder
feit 3ten laste is gelegd;
verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 en feit 2 bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
feit 1:
mensenhandel;
feit 2:
medeplegen van mensenhandel;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 3 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
en stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op
het adres Slachthuisstraat 31, 6041 CB Roermond, 088-8041501. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat opnemen in FPA Stevig of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Indien er bij Stevig geen plek voor verdachte beschikbaar is op het moment dat zij in aanmerking komt voor plaatsing, werkt zij mee aan overbruggingszorg. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Verdachte werkt na beëindiging van de klinische behandeling mee aan begeleid wonen en ambulante behandeling bij een forensisch polikliniek, indien dit t.z.t. door de reclassering noodzakelijk wordt geacht;
- op geen enkele wijze contact heeft of zoekt - direct of indirect – met [slachtoffer 1] (geboren [geboortejaar 2] 1998) en [slachtoffer 2] (geboren [geboortejaar 3] 1995), zolang de reclassering dit verbod nodigt vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod;
geeft aan de reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
beslag:
gelast de teruggavevan het inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 1 STK GSM - Samsung Galaxy Note 10 met witte tissue m.nr. [nummer] erop, aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: [slachtoffer 2] .
verklaart verbeurdhet inbeslaggenomen goed, te weten: 1 STK Computer + HDD-laptop incl. zwarte oplader merk ACER. In witte plastic hoes.
vorderingen benadeelde partij:
maatregel van schadevergoeding van € 12.482,18, te vervangen door 97 dagen gijzeling
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 12.482,18, bestaande uit € 7.482,18 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 97 dagen;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende gijzeling de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door medeverdachte [medeverdachte] is betaald;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 12.482,18, bestaande uit € 7.482,18 materiële schade (afgedragen bedragen en eigen risico) en € 5.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover het bedrag door medeverdachte [medeverdachte] is betaald;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de verdachte van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
wijst gedeeltelijk af de vordering met betrekking tot de post 'afgedragen bedragen', te weten € 1.474,59 (eigen verdiensten verdachten via [internetsite 2] en schatting loonheffing);
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
maatregel van schadevergoeding van € 31.689,00, te vervangen door 193 dagen gijzeling
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 31.689,00, bestaande uit € 21.689,00 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 193 dagen;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende gijzeling de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 31.689,00, bestaande uit € 21.689,00 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de verdachte van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. J .H.P. G . Wielders en mr. S .F. Dijkman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. T.F.M. Eijkhout, griffier,
en is uitgesproken op 01 februari 2022.