ECLI:NL:RBOBR:2022:308

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
WR 21/036
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 18 januari 2022, is het verzoek tot wraking van mr. D.J. de Lange afgewezen. Verzoeker had de wraking aangevraagd omdat de gewraakte rechter hem in twee eerdere bestuursrechtelijke procedures in 2019 ongelijk had gegeven. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de enkele omstandigheid dat de rechter in eerdere zaken nadelige beslissingen heeft genomen, op zichzelf geen gegronde reden voor wraking oplevert. De wrakingskamer benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid opleveren. In dit geval heeft de wrakingskamer geen dergelijke uitzonderlijke omstandigheden kunnen vaststellen. De argumenten van verzoeker, waaronder de eerdere uitspraken van de rechter, zijn niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid of een schijn van partijdigheid. De wrakingskamer heeft daarom het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 21/036
Beschikking van 18 januari 2022
in de zaak van
[verzoeker] ,
verzoeker,
tegen
mr. D.J. de Lange,
in zijn hoedanigheid van rechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de bestuursrechtelijke zaak met zaaknummer: SHE 21/615 WRB V35.
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoeker en de rechter worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift (met bijlagen) van verzoeker van 22 december 2021 met daarin het verzoek tot wraking van de rechter;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 5 januari 2022 op het wrakingsverzoek;
  • het dossier in de hoofdzaak;
  • de e-mail (met bijlagen) van verzoeker van 13 januari 2022, kort voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022. Verzoeker en de rechter zijn voor die zitting uitgenodigd, maar beiden niet verschenen. In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter voorafgaand aan de zitting al aangegeven dat hij niet bij de zitting aanwezig zal zijn. In de schriftelijke reactie heeft de rechter wel zijn standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht. In zijn e-mail van 13 januari 2022 stelt verzoeker dat hij in verband met verkoudheidsklachten en de daarmee samenhangende corona-maatregelen niet bij de zitting aanwezig zal zijn.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de bestuursrechtelijke procedure met zaaknummer SHE 21/615 WRB V35. Verzoeker heeft betoogd dat de rechter niet onbevooroordeeld dat geschil kan beoordelen. Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft verzoeker - kort samengevat - gewezen op het feit dat de rechter hem in twee eerdere bestuursrechtelijke zaken (in 2019) ongelijk heeft gegeven.
2.2.
De rechter stelt dat hij niet in de wraking berust. De rechter heeft daarbij - kort samengevat - aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat hij in eerdere zaken van verzoeker uitspraken heeft gedaan, waartegen overigens de gebruikelijke rechtsmiddelen konden worden aangewend, geen omstandigheid betreft waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hierbij stelt de wrakingskamer voorop dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.2.
Van uitzonderlijke omstandigheden in voormelde zin is naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval geen sprake. De omstandigheid dat de rechter in twee eerdere procedures van verzoeker een voor hem nadelige beslissing heeft genomen, kan in beginsel geen gegronde reden voor wraking van de rechter opleveren. Dat is slechts anders als die beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat voor die beslissingen redelijkerwijze geen andere verklaring kan worden gegeven, dan dat ze voortvloeien uit vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker. Of als die eerdere beslissingen objectief gezien bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees hebben kunnen wekken dat ze zijn ingegeven door vooringenomenheid van de rechter. In de stellingen van verzoeker in zijn wrakingsverzoek en in zijn e-mail van 13 januari 2022, ziet de wrakingskamer geen grond voor het oordeel dat die uitzonderingen zich hier voordoen. Ten slotte is ook in de overige stellingen van verzoeker geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechter een (objectiveerbare) schijn van partijdigheid heeft gewekt.
3.3.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst af het verzoek tot wraking van mr. D.J. de Lange in de zaak met zaaknummer SHE 21/615 WRB V35.
Deze beschikking is gegeven door mr. T. van de Woestijne, voorzitter, mr. M.F.M.T. Franke en mr. C.A. Mandemakers, leden, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
griffier voorzitter