In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 juli 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding naar aanleiding van een te late indiening van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging door de officier van justitie. Het verzoekschrift was tien dagen te laat ingediend, wat in strijd was met de termijn zoals gesteld in artikel 5:16 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De verzoeker, een 21-jarige student, heeft hierdoor immateriële schade geleden door de ervaren stress en onzekerheid over de zorgmachtiging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op schadevergoeding op basis van artikel 10:12 lid 3 Wvggz. De verzoeker had aanvankelijk een schadevergoeding van €20 per dag gevraagd, maar de rechtbank oordeelde dat een schadevergoeding van €15 per dag billijker was, gezien de omstandigheden van de zaak en de jurisprudentie. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van €150,00 aan de verzoeker, te voldoen binnen 14 dagen na de beschikking, met wettelijke rente indien de Staat in gebreke blijft.
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen en heeft aangegeven dat tegen deze beschikking het rechtsmiddel van cassatie openstaat. Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van wettelijke termijnen in zaken die betrekking hebben op de geestelijke gezondheidszorg, en de gevolgen van termijnoverschrijding voor betrokkenen.