[C] hebben, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd.
Er was geen grond voor buitengerechtelijke ontbinding op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet had er geen sluiting van de woning mogen plaatsvinden, omdat er geen sprake was van verkopen, verstrekken etc. van drugs vanuit de onderhavige woning. Zij hebben aannemelijk gemaakt dat voormelde situatie zich niet voor deed. De pillen waren slechts voorhanden, waar ook het Openbaar Ministerie vanuit gaat. De sluiting door de burgemeester was bovendien in strijd met de evenredigheid omdat [C] bijzondere belangen hadden te weten de kinderen met problemen, de Sinti-gemeenschap, de mogelijke ontbinding van de huurovereenkomst en de plaatsing voor 5 jaar op de zogenaamde zwarte lijst.
[C] betwisten verder dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Er waren immers in de onderhavige woning slechts enige drugs voor eigen gebruik en er is vanuit de woning geen handel gedreven. Het vorenstaande blijkt ook uit niets. In artikel 6.11 van de Algemene
Voorwaarden van Thuis is slechts vermeld:
“Het is huurder niet toegestaan om softdrugs, harddrugs of andere verboden middelen te verhandelen, te produceren of in groepsverband te gebruiken of te laten gebruiken in het gehuurde”.[C] hebben zich aan het vorenstaande niet schuldig gemaakt omdat er op geen enkele wijze handel heeft plaatsgevonden en ook niet heeft er groepsgebruik van drugs in het gehuurde plaatsgevonden. In die zin is er geen sprake van een toerekenbare tekortkoming zijdens gedaagden. In deze mag niet worden uitgegaan van het bestuursrechtelijk criterium van
handel. Dit criterium is überhaupt niet juist omdat uit de aanwezigheid van een bepaalde hoeveelheid drugs niet blijkt of er handel heeft plaatsgevonden. Het vorenstaande wordt in het bestuursrecht ten onrechte verondersteld. Wat er ook van te zeggen valt, duidelijk is dat voormeld criterium niet speelt in het civiel recht. In het civiel recht moet daadwerkelijk sprake zijn van handel en deze moet worden bewezen, waarvan in casu geen sprake is.
[C] zijn van mening dat zij het gehuurde steeds als goede huurders hebben gebruikt. Het feit dat [gedaagde sub 1] enige pillen in zijn bezit had of althans in het gehuurde had opgeborgen betekent niet dat zij slechte huurders zijn. [C] betwisten dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. [gedaagde sub 2] heeft überhaupt geen strafbaar feit gepleegd terwijl [gedaagde sub 1] wel een strafbaar feit heeft gepleegd in de vorm van het aanwezig hebben van de onderhavige pillen. Een dergelijk feit is niet als ernstig te betitelen. Het Openbaar Ministerie vond ook geen enkele grond om de voorlopige hechtenis toe te passen. Het is verder van algemene bekendheid dat zeer veel festivalbezoekers en ook vele andere burgers in Nederland drugs gebruiken. De overheid staat ook softdrugs toe en heeft een halfslachtig beleid op het gebied van drugs. Thuis doet het dan ook ten onrechte voorkomen alsof het om een zeer ernstig strafbaar feit zou gaan waarvoor [C] een gevangenisstraf opgelegd zullen gaan krijgen van 6 jaren. Ook de kwestie van de boksbeugel wordt nodeloos opgeblazen. Het Openbaar Ministerie gaat bij het aantreffen van een boksbeugel überhaupt niet tot vervolging over.
In het kader van de belangenafweging heeft Thuis gesteld dat zij geen criminele activiteiten in haar huurwoningen toestaat zoals onder meer de productie en de handel in harddrugs. [C] merken op dat zij zich ook aan het vorenstaande niet schuldig hebben
gemaakt. De openbare orde of veiligheid waren ook totaal niet in het geding. Er is ter plaatse een rustige woonomgeving en er zijn geen problemen en niemand heeft er melding van gemaakt dat er sprake was van gevaar of onveiligheid of van ongure personen etc. De leefomgeving was leefbaar en veilig, prettig en eenieder in de omgeving vond het prettig om met [C] om te gaan en zulks is nog steeds het geval. De huurders aan de [adres] hebben verklaard dat zij [C] als huurders niet kwijt willen en dat zij het heel erg zouden vinden indien [C] niet langer huurders zouden kunnen zijn van de onderhavige woning. Er is door Thuis in deze dan ook van een fictie uitgegaan van onveiligheid en omwonenden die gevaar zouden oplopen en geconfronteerd zouden worden met mensen uit het criminele milieu. Van het vorenstaande is echter totaal geen
sprake. Thuis heeft dan ook geen bijzondere belangen bij de ontbinding van de onderhavige huurovereenkomst. De persoonlijke omstandigheden van [C] zijn in deze zwaarwegend en/of van zeer bijzondere aard zodat zij met recht een beroep doen op noodtoestand en woonbelang. Vooral de kinderen van [C] moeten in de Sinti-gemeenschap te [woonplaats] kunnen blijven wonen. Thuis had dan ook in het kader van de belangenafweging niet tot de ontbinding van het gehuurde had kunnen komen.