ECLI:NL:RBOBR:2022:3043

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
21/2766
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht korten van verevend ouderdomspensioen op ZW-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, op 28 juli 2022, is het beroep van eiseres tegen het korten van haar ouderdomspensioen op de Ziektewet (ZW) uitkering beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.E.E. Vollebregt, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat op 6 oktober 2021 had besloten haar ZW-uitkering te korten op basis van de ontvangen pensioenuitkering van het Pensioenfonds Vervoer. Het UWV stelde dat de pensioenuitkering, die voortkwam uit de echtscheiding van eiseres, als inkomen in verband met arbeid moest worden aangemerkt, en dat deze dus in mindering moest worden gebracht op de ZW-uitkering.

De rechtbank oordeelde echter dat het UWV ten onrechte had gehandeld. De pensioenuitkering van eiseres was geen inkomen in verband met arbeid in de zin van artikel 3:5, vierde lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). De rechtbank stelde vast dat de pensioenuitkering niet voortvloeide uit een dienstbetrekking van eiseres, maar uit de verevening na haar echtscheiding. Dit betekende dat eiseres geen zelfstandig recht had op het ouderdomspensioen, en dat de uitkering niet als inkomen in de zin van de ZW kon worden aangemerkt.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.518,- bedroegen. De rechtbank concludeerde dat de ZW-uitkering van eiseres onterecht was gekort en dat zij recht had op nabetaling, inclusief wettelijke rente over het bedrag dat zal worden nabetaald.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.E.E. Vollebregt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: mr. H.J.J. Verhoeven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het korten van ouderdomspensioen op de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij het korten van de ZW-uitkering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2022 op de zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV het ouderdomspensioen dat eiseres ontvangt van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg (Pensioenfonds Vervoer) terecht heeft gekort op haar ZW-uitkering.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De standpunten van partijen
3. Het UWV stelt zich op het standpunt dat het terecht is dat zij de pensioenuitkering van Pensioenfonds Vervoer korten, omdat het pensioen tot uitkering is gekomen na de startdatum van het dienstverband waaruit eiseres werkloos is geworden. In dit geval is artikel 3:5, vierde en zevende lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) toegepast. Dat het pensioen is opgebouwd door de ex-partner van eiseres, leidt er niet toe dat de pensioenuitkering niet gekort moet worden op de ZW-uitkering. Eiseres is namelijk begunstigde van de pensioenuitkering. Zij is rechthebbende op de uitkering en de inkomsten worden ook daadwerkelijk aan haar betaald.
3.1.
Eiseres voert aan dat de pensioenuitkering van Pensioenfonds Vervoer niet als inkomen in de zin van de ZW moet worden aangemerkt. Dit pensioen is namelijk door haar ex-partner opgebouwd en zij ontvangt een deel daarvan vanwege verevening na echtscheiding. Het pensioen vloeit niet voort uit arbeid door eiseres verricht in welke fase dan ook.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de pensioenuitkering van Pensioenfonds Vervoer ten onrechte heeft gekort op de ZW-uitkering van eiseres. Deze pensioenuitkering is namelijk geen inkomen in verband met arbeid in de zin van artikel 3:5, vierde lid, van het AIB, want het is geen pensioenuitkering die voortvloeit uit een dienstbetrekking van eiseres. In de brief van 25 oktober 2018 van het Pensioenfonds Vervoer staat immers dat dit een verevend ouderdomspensioen is. Dat ouderdomspensioen is opgebouwd door de ex-partner van eiseres. Dat eiseres een deel van het door haar ex-partner opgebouwde ouderdomspensioen ontvangt, vloeit voort uit haar echtscheiding. Vanwege die echtscheiding wordt het pensioen verevend. Eiseres heeft geen zelfstandig recht op het ouderdomspensioen dat haar ex-partner opbouwde. Zij heeft op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding wel recht op rechtstreekse uitbetaling van een deel van het opgebouwde pensioen. Het is voor eiseres ook een voorwaardelijk ouderdomspensioen. Als haar ex-partner overlijdt, vervalt het ouderdomspensioen van Pensioenfonds Vervoer voor eiseres en ontvangt zij mogelijk partnerpensioen. Als eiseres partnerpensioen ontvangt in plaats van het voorwaardelijke ouderdomspensioen, dan zijn dat ook geen inkomsten die in mindering komen op haar ZW-uitkering. Ten slotte merkt de rechtbank op dat het zou leiden tot een ongelijke behandeling als het verevend ouderdomspensioen wel als inkomen in verband met arbeid van eiseres zou worden beschouwd. Als eiseres nog gehuwd was geweest met haar ex-partner, zou zij immers ook genoten hebben van zijn pensioenuitkering, terwijl die uitkering dan niet gekort zou worden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond, omdat het UWV de ZW-uitkering van eiseres onterecht heeft gekort. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het bezwaar te nemen, omdat het oordeel van de rechtbank tot een herberekening van de ZW-uitkering van eiseres leidt. Deze herberekening zal leiden tot een nabetaling aan eiseres en zij heeft dan op grond van artikel 4:102, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht recht op vergoeding van de wettelijke rente over het bedrag dat zal worden nabetaald.
5.1.
De rechtbank bepaalt dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal het UWV ook moeten beslissen op het verzoek tot vergoeding van wettelijke rente over het na te betalen bedrag. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en daarbij ook te beslissen op het verzoek tot vergoeding van wettelijke rente;
- bepaalt dat het UWV griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Wettelijk kader

Artikel 29, zevende lid, tweede volzin, van de ZW bepaalt dat het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, onder 1, wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 47, eerste lid, onderdeel b, en 47a van de Werkloosheidswet, hierbij zijn de bepalingen met betrekking tot dagloon, maandloon en inkomen van artikel 1b van de Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing.
Artikel 47 WW
de uitkering op grond van deze wet bedraagt per kalendermaand:
a.0,75 x (A – B x C/D) – E over de eerste twee maanden waarin recht op een uitkering bestaat; en
b.0,7 x (A – B x C/D) – E vanaf de derde maand waarin recht op een uitkering bestaat.
Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen in een kalendermaand;
C voor het dagloon;
D voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag; en
E voor het inkomen in verband met arbeid.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.
Op grond van artikel 1:1, vierde lid, van het AIB wordt, indien een uitkeringsgerechtigde recht heeft op een uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel d, van de Ziektewet, die uitkering als een reguliere WW-uitkering beschouwd.
In artikel 3:5, vierde lid, onder a, van het AIB is bepaald dat een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet voor de WW als inkomen in verband met arbeid wordt beschouwd.