ECLI:NL:RBOBR:2022:3023

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
01/017363-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie opgelegd aan minderjarige verdachte voor gewapende overval op tankstation met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een tankstation in Deurne op 18 januari 2022. De verdachte, die samen met een medeverdachte handelde, heeft de winkelbediende bedreigd met een mes en gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen geoordeeld dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing.

De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie opgelegd van 180 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder meldplicht bij de jeugdreclassering en verblijf in een instelling voor begeleid wonen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van materiële en immateriële schadevergoeding aan het tankstation. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de voorwaarden voor de jeugddetentie dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien het risico op recidive.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het delict, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een reactieve hechtingsstoornis. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte weloverwogen heeft gehandeld en dat er een hoog risico op recidive bestaat zonder adequate begeleiding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.017363.22
Datum uitspraak: 28 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding 9 maart 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 14 juli 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 januari 2022 te Deurne, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (in een tankstation aan de [locatie] aldaar) [slachtoffer 1] (medewerkster bij genoemd tankstation) heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) door een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 1] te houden en/of daarbij of vervolgens tegen die [slachtoffer 1] te roepen: "geld, geld, ik wil geld, pak het geld", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of achter de balie van dat tankstation naar genoemde [slachtoffer 1] te lopen en een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in haar richting te houden en daarbij of vervolgens van haar geld te eisen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het ten laste gelegde

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van het ten laste gelegde feit een bekennende verklaring afgelegd. De raadsvrouwe heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 juli 2022;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] op 18 januari 2022 opgenomen door verbalisant [verbalisant 1] [pag. 44-49].
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 18 januari 2022 te Deurne tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld (in een tankstation aan de [locatie] aldaar) [slachtoffer 1] (medewerkster bij genoemd tankstation) heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld die aan [bedrijf] , toebehoorde, door een mes, in de richting van die [slachtoffer 1] te houden en daarbij tegen die [slachtoffer 1] te roepen: "geld, geld, ik wil geld, pak het geld", en achter de balie van dat tankstation naar genoemde [slachtoffer 1] te lopen en een mes, in haar richting te houden en daarbij van haar geld te eisen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft jeugddetentie gevorderd voor de duur van 180 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden worden verbonden, namelijk het meewerken aan verblijf in Zetten of een andere instelling en meewerken aan begeleiding of behandeling of trainingen indien dit nodig wordt geacht door de jeugdreclassering, met daarbij toezicht door de jeugdreclassering van het Leger des Heils. De officier van justitie heeft de dadelijke tenuitvoerlegging van de bijzondere voorwaarden gevorderd. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met medeverdachte schuldig gemaakt aan een overval van een tankstation. Verdachte heeft hierbij de winkelbediende bedreigd met een mes. Verdachten hebben hierbij ongeveer € 235,- buitgemaakt.
Door het handelen van verdachte heeft hij het slachtoffer veel angst ingeboezemd. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting uitgesproken slachtofferverklaring van het slachtoffer, waarin zij spreekt over de enorme impact die dit voorval heeft gehad op haar. Haar gevoel van onveiligheid op haar werk is niet meer verdwenen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het geld heeft gebruikt om zijn groepsgenoten te laten zwijgen over het voorval en heeft er snoep van gekocht. Verdachte heeft puur uit winstbejag een volstrekt verkeerde belangenafweging gemaakt en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van het slachtoffer. Bovendien leiden overvallen tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot samen met medeverdachte een tankstation te overvallen. De rechtbank neemt hem dit zeer kwalijk.
Op grond van het procesdossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat geen sprake is geweest van een impulsieve daad. De messen zijn van tevoren aangeschaft en verdachte heeft voorafgaand filmpjes van Opsporing Verzocht bekeken om te weten te komen hoe een overval uitgevoerd wordt. Weloverwogen heeft verdachte een capuchon opgedaan en een mondkapje voor, om eventuele herkenning te bemoeilijken.
Kijkend naar de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de rapportage van het psychologisch onderzoek van 3 juni 2022, opgesteld door GZ-psycholoog mw. [GZ-psycholoog] . In deze rapportage adviseert de psycholoog het ten laste gelegde licht verminderd aan hem toe te rekenen. Verdachte heeft een reactieve hechtingsstoornis en wordt in algemene zin minder geremd in zijn handelen door zijn geweten. In de rapportage wordt eveneens geconcludeerd dat de kans op recidive, zonder interventies, hoog wordt geacht. Bij verminderd toezicht is het voorstelbaar dat verdachte kan recidiveren in de vorm van gewelddadig gedrag.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 6 juli 2022, opgesteld door raadsonderzoeker mevrouw [raadsonderzoeker] . Uit deze rapportage blijkt dat verdachte over onvoldoende vaardigheden beschikt om te voorkomen dat hij opnieuw in de problemen komt. Dit vormt een groot risico voor de kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde, veelal lagere oriëntatiepunten voor het jeugdstrafrecht. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank sluit in deze zaak aan bij het oriëntatiepunt voor een overval op een winkel. Dat is een onvoorwaardelijke jeugddetentie van ten minste vier maanden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen. De rechtbank zal deze jeugddetentie voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Op grond van het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding naast de gevorderde bijzondere voorwaarden tevens een meldplicht bij de jeugdreclassering op te leggen en de verplichting voor verdachte om de aanwijzingen en voorschriften van de jeugdreclassering op te volgen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten afpersing, waarbij gebruik is gemaakt van messen. Gelet op de bovengenoemde rapportages en de omstandigheden waaronder het delict is begaan, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte - zonder aanvullende hulp - wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Tevens acht de rechtbank het in het belang van verdachte dat de bijzondere voorwaarden per omgaande worden uitgevoerd. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de rechtmatige eigenaar - het tankstation - van de onder verdachte in beslag genomen € 75,-.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij heeft gevorderd een bedrag van € 64,20 aan materiële schade en een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij vindt dat verdachte en medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn.
De raadsvrouwe van verdachte heeft voorgesteld om voor de hoogte van de immateriële schadevergoeding aansluiting te zoeken bij de door de benadeelde partij ontvangen uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding van € 1.500,- en materiële schadevergoeding van de reiskosten naar de therapie van € 64,20, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de immateriële schade voor zover deze het bedrag van € 1.500,- te boven gaat. In dat verband is de rechtbank - zonder afbreuk te willen doen aan de ernst van de gevolgen die het voorval voor het slachtoffer heeft gehad - van oordeel dat de uitspraken die namens het slachtoffer naar voren zijn gebracht veel bandbreedte bieden voor de vaststelling van de toe te kennen immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft kunnen vaststellen dat sprake is van psychische gevolgen en een daartoe benodigde EMDR-behandeling. De rechtbank wijst daarvoor gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegekend een bedrag van € 1.500,- toe.
De benadeelde partij kan haar vordering tot immateriële schadevergoeding voor zover deze het bedrag van € 1.500,- te boven gaat slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2022 tot de dag der algehele voldoening. Omdat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten minderjarig was, stelt de rechtbank het aantal dagen gijzeling op 0.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77za, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf:

een
jeugddetentievoor de duur van
180 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
60 dagen voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren
voorwaardeis, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit

en stelt als bijzondere voorwaarden dat:

  • veroordeelde zich gedurende een door de jeugdreclassering van het Leger des Heils te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en de aanwijzingen van de jeugdreclassering zal volgen;
  • veroordeelde gedurende de proeftijd van 2 jaren, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten [instelling] in Zetten, of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
  • veroordeelde gedurende de proeftijd van 2 jaren meewerkt aan begeleiding en/of behandeling en/of trainingen indien dit nodig wordt geacht door de jeugdreclassering.
Geeft aan Leger des Heils, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.

legt op de volgende maatregel:

legt aan de verdachte op de
verplichting tot betalingaan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van €1.564,20, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 0 dagen;
Voormeld bedrag bestaat uit € 64,20 materiële schadevergoeding en € 1.500,- immateriële schadevergoeding, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 1.564,20, bestaande uit € 64,20 materiële schadevergoeding en € 1.500,- immateriële schadevergoeding, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Indien de verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

ten aanzien van het beslag

gelast
teruggavevan het inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen: € 75,-, in beslag genomen op 20 januari 2022,
aande redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: [bedrijf] [locatie] te Deurne.

ten aanzien van de voorlopige hechtenis

opheffingvan het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Flikkenschild, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. A.A.M. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.C. Merkx, griffier,
en is uitgesproken op 28 juli 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van politie districtsrecherche Helmond met onderzoeksnummer OB3R022007 met onderzoeksnaam Orbita, opgesteld door verbalisant [verbalisant 2] , gesloten op 16 maart 2022 met in totaal aantal doorgenummerde pagina’s: 224.