ECLI:NL:RBOBR:2022:2987

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
22/269
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen rijgeschiktheidseis en vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) waarin hij rijgeschikt is verklaard voor de duur van een jaar. Eiser had in een e-mail aan het CBR gevraagd of hij een rijexamen moest afleggen, waarop een medewerker van het CBR antwoordde dat dit niet nodig was. Eiser ging ervan uit dat hij op deze toezegging kon vertrouwen en diende bezwaar in tegen het besluit van het CBR. De rechtbank oordeelt dat eiser een gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan de e-mail van het CBR, maar dat het belang van verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van eiser. De rechtbank vernietigt het besluit van het CBR, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat eiser rijgeschikt blijft voor een jaar en een rijexamen moet afleggen voordat hij een rijbewijs kan aanvragen. Eiser krijgt wel een vergoeding voor zijn griffierechten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J.A. van de Laar),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR)

(gemachtigde: Y.M. Wolvekamp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 20 oktober 2021 van het CBR waarin eiser rijgeschikt is verklaard voor de duur van een jaar.
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 december 2021 op het bezwaar van eiser is het CBR bij het besluit van 20 oktober 2021 gebleven.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met aanvullende stukken.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. M.J. van de Laar, waarnemer van de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van het CBR.

Wat aan het bestreden besluit vooraf is gegaan

2. Met een besluit van 17 augustus 2018 is eisers rijbewijs van rechtswege ongeldig verklaard op grond van artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994).
3. Op 3 juni 2021 heeft eiser een Gezondheidsverklaring bij het CBR ingediend. Op 16 september 2021 is eiser onderzocht door een specialist, die op 10 oktober 2021 een rapport heeft opgesteld. Met het besluit van 20 oktober 2021 heeft het CBR naar aanleiding van de uitkomst van dit onderzoek eiser rijgeschikt verklaard voor de duur van een jaar. Verder staat in dit besluit onder het kopje ‘wat betekent dit voor u?’ geschreven dat eiser, als hij dat wil, nu zijn rijexamen kan aanvragen.
4. Op 21 oktober 2021 heeft eiser een e-mail gestuurd naar de klantenservice van het CBR waarin hij aangeeft dat hij het besluit van 20 oktober 2021 heeft gekregen waarin hij rijgeschikt is verklaard, dat eiser niet begrijpt wat hij nu verder moet doen en vraagt of hij nog het rijexamen moet afleggen. In een reactie op deze e-mail heeft een medewerker van de klantenservice van het CBR in een e-mail van 21 oktober 2021 geantwoord dat eiser nu geen examen meer hoeft te doen en dat eiser binnen vier weken een afspraak kan maken bij de gemeente om een nieuw rijbewijs aan te vragen.
5. Nadat eiser van de gemeente Helmond het bericht heeft gekregen dat zij geen nieuw rijbewijs wilde verstrekken of aan de aanvraag geen gevolg wilde geven, heeft eiser op 4 november 2021 bezwaar ingediend tegen het besluit van 20 oktober 2021.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of eiser erop mocht vertrouwen dat hij geen rijexamen hoeft af te leggen voordat hij een rijbewijs kan krijgen, zoals hem dat is medegedeeld door het CBR in de e-mail van 21 oktober 2021. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
7. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is, dat het bestreden besluit wordt vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Eiser voert aan dat hij erop mocht vertrouwen dat hij geen rijexamen meer hoefde te doen voordat aan hem een rijbewijs zou worden verstrekt. Naast de e-mail van 21 oktober 2021 van het CBR, heeft eiser diverse malen telefonisch contact gehad met het CBR waarbij hem ook werd medegedeeld dat hij geen examen meer hoefde te doen.
8.1.
Het CBR stelt zich ten eerste op het standpunt dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Hoewel er in de e-mail van 21 oktober 2021 een toezegging over het afleggen van het rijexamen is gedaan, kan die toezegging niet aan het CBR worden toegerekend. De toezegging in de e-mail van 21 oktober 2021 is namelijk gedaan door een medewerker van de klantenservice die in het algemeen slechts algemene informatie behoort te verstrekken en kan daardoor niet aan het bevoegde orgaan worden toegerekend. Het CBR verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 mei 2019 [1] .
Het CBR stelt zich ten tweede op het standpunt dat in het geval eiser wel een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel, het CBR de gerechtvaardigde verwachting niet hoeft te honoreren. Eiser had namelijk kunnen en moeten beseffen dat de toezegging van de medewerker van de klantenservice in strijd was met toepasselijke rechtsregels. Dit volgt volgens het CBR ook uit de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019.
8.2.
Zoals ook op de zitting is besproken, gaat het bestreden besluit over eisers rijgeschiktheid voor de duur van een jaar. Hiertegen heeft eiser geen beroepsgronden aangevoerd. Eiser wilt met zijn beroep bereiken dat hij geen rijexamen hoeft af te leggen waarmee hij zijn rijvaardigheid aantoont voordat hij zijn een rijbewijs kan aanvragen bij de gemeente. Dit betekent eigenlijk dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil. Om dit wel te kunnen bereiken, zou eiser bij het CBR een aanvraag moeten indienen waarin hij vraagt dat het CBR afziet van de eis dat eiser een rijexamen moet afleggen. De rechtbank vindt het echter in dit geval onredelijk bezwarend om van eiser te vragen om een dergelijke aanvraag in te dienen. Hierbij vindt de rechtbank het mede van belang dat het CBR het bezwaar van eiser inhoudelijk heeft behandeld en tot aan de zitting hierbij is gebleven. Bovendien wilt de rechtbank eiser een rechtsingang bieden waarin zijn beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden getoetst.
8.3.
De rechtbank zal hierna dan ook eisers beroep op het vertrouwensbeginsel toetsen aan de hand van de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019.
8.3.1.
Niet in geschil is dat met de e-mail van 21 oktober 2021 sprake is van een toezegging (stap 1).
8.3.2.
De vervolgvraag is of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan, in dit geval het CBR, kan worden toegerekend (stap 2). Dat is het geval wanneer de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat degene die de toezegging heeft gedaan de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. In dit geval is de toezegging gedaan door een medewerker van de klantenservice van het CBR. De rechtbank wilt niet zo ver gaan dat iedere toezegging door een klantenservicemedewerker van een bestuursorgaan is toe te rekenen aan de desbetreffende bestuursorgaan. Hoewel de rechtbank met het CBR eens is dat de toezegging dat eiser geen rijexamen hoefde te doen om zijn rijbewijs te krijgen, haaks staat op eerdere berichtgevingen die eiser gedurende dit traject heeft gekregen, vindt de rechtbank toch dat in dit specifieke geval de toezegging is toe te rekenen aan het CBR. Die toezegging is namelijk gedaan in reactie op eisers e-mail van 20 oktober 2021 waarin eiser verwijst naar het besluit waarin hij rijgeschikt is verklaard tot 7 november 2022, namelijk het besluit van 20 oktober 2021 én de toezegging is op schrift per e-mail aan eiser gedaan. Indien er bij de klantenservicemedewerker twijfel bestond over de toezegging, lag het op diens weg om navraag te doen bij of eiser door te verwijzen naar een collega.
8.3.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is bij eiser dus een gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat hij geen rijexamen hoefde te doen om zijn rijbewijs te krijgen. Gerechtvaardigde verwachtingen moeten echter niet altijd worden gehonoreerd. Daartoe is vereist dat bij afweging van de betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan. In het bestreden besluit heeft het CBR niet gemotiveerd overwogen dat hiervan sprake is. Pas op de zitting heeft het CBR hierover een standpunt ingenomen.
8.4.
Dat betekent dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
8.5.
In wat het CBR op de zitting heeft gezegd, ziet de rechtbank echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in stand te laten, gelet op het volgende.
8.5.1.
Op de zitting heeft de gemachtigde van het CBR toegelicht dat het belang van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan de belangen van eiser. Dit standpunt volgt de rechtbank. De rechtbank begrijpt dat de toezegging door het CBR verwarring en teleurstelling veroorzaakt bij eiser. Maar de rechtbank stelt vast dat de onjuiste toezegging in de e-mail van 21 oktober 2021, anders dan eiser stelt, niet door het CBR is herhaald en dat die binnen zeer korte tijd is recht gezet. De rechtbank vindt dat bij eiser geen sprake is van een dusdanig zwaarwegend belang waardoor van eiser niet kan worden geëist dat hij een rijexamen aflegt voordat hij een rijbewijs krijgt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond, maar de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit worden in stand gelaten. Dat betekent dat eiser rijgeschikt is voor de duur van een jaar en dat hij een rijexamen moet afleggen voordat hij een rijbewijs kan krijgen.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet het CBR het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en diens waarnemer aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
  • draagt het CBR op om het griffierecht tot een bedrag van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het CBR in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.