In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen die in 2015 een samenwerking zijn aangegaan om trainingen te geven. De samenwerking is in 2020 door de gedaagde partij opgezegd, wat heeft geleid tot een rechtszaak waarin de eiser schadevergoeding eist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de samenwerkingsovereenkomst voor onbepaalde tijd was gesloten, maar dat de gedaagde partij deze rechtsgeldig heeft opgezegd per 1 oktober 2020. De rechtbank oordeelt dat er geen zwaarwegende grond nodig was voor de opzegging en dat de opzegtermijn van één maand redelijk was. De vorderingen van de eiser tot schadevergoeding worden afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gedaagde niet tekort is geschoten in haar verplichtingen. In reconventie wordt de gedaagde in het gelijk gesteld, en de rechtbank verklaart dat de samenwerking rechtsgeldig is beëindigd. De rechtbank wijst ook de verdeling van de gemeenschappelijke goederen toe aan de eiser, zonder dat hij daardoor is overbedeeld. De proceskosten worden aan de zijde van de gedaagde begroot, en de eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.