ECLI:NL:RBOBR:2022:2951

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
C/01/373663 / FA RK 21-3686
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in het kader van gewijzigde omstandigheden en draagkracht van ouders

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 9 mei 2022, is de wijziging van de kinderalimentatie aan de orde. De man en de vrouw, ouders van twee minderjarigen, hebben in het verleden afspraken gemaakt over de kinderalimentatie, die door de man werd betaald. De man heeft verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie, omdat hij stelt dat zijn financiële situatie is gewijzigd door inkomensverlies als gevolg van verslavingsproblematiek. De vrouw heeft in eerste instantie ingestemd met een wijziging, maar later niet met de voorgestelde verlaging. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de man van 1 september 2021 tot en met 30 juni 2022 een kinderalimentatie van € 37,- per kind per maand moet betalen, en vanaf 1 juli 2022 € 67,- per kind per maand. De rechtbank heeft de alimentatie vastgesteld op basis van de draagkracht van beide ouders en de behoefte van de kinderen, waarbij rekening is gehouden met de gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man en de vrouw ieder hun eigen proceskosten moeten dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie moet worden betaald, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familierecht
Zaaknummer: C/01/373663 / FA RK 21-3686
Kinderalimentatie
Beschikking van 9 mei 2022
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.H. Oosterhuis-Broers,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 21, binnengekomen op 9 augustus 2021;
de referteverklaring van de vrouw van 2 november 2021;
het aanvullend verzoekschrift van de man met bijlagen 22 tot en met 26, binnengekomen op 4 november 2021;
het verweerschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en me 6, binnengekomen op 9 februari 2022;
de brief van de vrouw van 30 maart 2022 met daarin een zelfstandig verzoek (tegenverzoek) en bijlagen 7 en 8, en;
de brief van de man van 1 april 2022 met bijlagen 27 tot en met 43.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 12 april 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door mr. Oosterhuis-Broers, en;
de vrouw, bijgestaan door mr. Van Nuenen-Meulesteen.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] , en;
  • [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
[minderjarige] en [minderjarige] staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.2.
De man woont samen met [partner] . Zij zijn samen de ouders van:
  • [minderjarige II] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] , en;
  • [minderjarige II] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2.3.
Nadat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan hebben zij afspraken met elkaar gemaakt. De afspraken over de kinderen hebben zij vastgelegd in het ouderschapsplan van 27 november 2012. Over de kosten van de kinderen zijn zij daarin overeengekomen dat de man € 500,- per maand op de kindrekening moet storten en de vrouw € 250,- per maand. Deze bijdrage is met ingang van 1 september 2014 gewijzigd naar kinderalimentatie van € 900,- per maand die de man aan de vrouw moet betalen. De kindrekening is toen opgeheven.
2.4.
In eerste instantie wilde de man dat dit bedrag met ingang van 5 augustus 2021 wordt gewijzigd in € 304,- per maand. Volgens de man zijn de omstandigheden gewijzigd en kan hij de bijdrage niet meer betalen. Later heeft de man zijn verzoek aangevuld in die zin dat hij wil dat de kinderalimentatie wordt gewijzigd in € 9,- per kind per maand.
2.5.
De vrouw is het met het oorspronkelijke verzoek van de man eens en heeft daartoe op 2 november 2021 een referteverklaring ondertekend die op dezelfde dag aan de rechtbank is overgelegd. Met de wijziging van het verzoek is de vrouw het niet eens. Zij wil dat het gewijzigd verzoek wordt afgewezen en dat de kinderalimentatie met ingang van 5 augustus 2021 wordt gewijzigd in € 304,- per kind per maand. Zij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de man de kinderalimentatie van € 304,- per kind per maand niet (meer) kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man van 1 september 2021 tot en met 30 juni 2022 een kinderalimentatie van € 37,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen en vanaf 1 juli 2022 € 67,- per kind per maand. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de man en het verzoek van de vrouw afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
relatieve bevoegdheid
3.2.
Partijen hebben op de mondelinge behandeling te kennen gegeven geen verwijzing te wensen naar de relatief bevoegde rechtbank, zodat deze rechtbank bevoegd is de zaak te behandelen en beslissen.
reden voor de wijziging
3.3.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd [1] . Dat is hier het geval, want de man is op 9 mei 2020 opnieuw vader geworden. De rechtbank merkt op dat de man (ook) ontvankelijk is in zijn aanvullend verzoek, omdat hij zijn verzoek tijdig (voordat een beschikking is gewezen) heeft aangevuld. Dat de vrouw tussentijds een referteverklaring heeft ingediend doet hier niets aan af.
ingangsdatum
3.4.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.5.
De rechtbank wijzigt de kinderalimentatie met ingang van 1 september 2021 (de eerste van de maand na indiening van het inleidende verzoekschrift), omdat de vrouw vanaf dat moment in ieder geval rekening kon houden met een wijziging.
3.6.
Naast de onder 3.3 vermelde wijziging van omstandigheden zal het inkomen van de vrouw op korte termijn wijzigen. Vanwege deze wijziging rekent de rechtbank in twee periodes:
 van 1 september 2021 tot en met 30 juni 2022, en;
 vanaf 1 juli 2022.
behoefte [minderjarige] en [minderjarige]
3.7.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. De rechtbank rekent daarbij met de inkomens van partijen in 2011. Uit de berekening die hierna volgt blijkt dat het gezinsinkomen van partijen het gemaximeerde gezinsinkomen overstijgt. Omdat de rechtbank geen bijzondere omstandigheden ziet die maken dat afgeweken moet worden van het maximale tabelbedrag is het voor de berekening van de behoefte niet relevant dat het inkomen van de vrouw in 2011 niet representatief zou zijn voor de periode dat partijen samenwoonden. Het inkomen van de man bedroeg toen € 7.016,- per maand. [3] Dat volgt uit de aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2011 in samenhang met de jaarrekening 2011 van de onderneming van de man. Het inkomen van de vrouw bedroeg toen € 1.658,- per maand. [4] Dat volgt uit de aangifte inkomstenbelasting 2011.
3.8.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van € 5.000,- per maand of meer, gemiddeld € 1.205,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2011, dus per kind € 603,-. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2021 € 714,- per kind per maand en in 2022 € 728,- per kind per maand.
verdeling van de draagkracht
3.9.
Partijen zijn het erover eens dat de draagkracht van de man gelijk kan worden verdeeld over alle vier de kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is, zodat de behoefte van [minderjarige II] en [minderjarige II] en het inkomen van [partner] niet relevant zijn voor de verdere berekening. Overigens lijkt deze verdeling ook redelijk in verhouding tot de behoefte van [minderjarige II] en [minderjarige II] (op basis van de beschikbare gegevens) ten opzichte van de behoefte van [minderjarige] en [minderjarige] .
draagkracht ouders
3.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [5]
3.11.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit:
- voor 2021: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1.000)], en;
- voor 2022: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1.020)].
1 september 2021 tot en met 30 juni 2022
draagkracht man
3.12.
Voor het bepalen van de draagkracht gaat de rechtbank uit van het huidige inkomen van de man als bedrijfsarts. Gelet op de verslavingsproblematiek van de man is het inkomensverlies als gevolg van de keuze van de man om niet langer meer als huisarts te werken niet herstelbaar of verwijtbaar. Daarbij is vooral van belang dat de man bij een eventuele terugval als gevolg van een berisping door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd het risico loopt überhaupt niet meer als arts te mogen werken, met alle waarschijnlijke negatieve financiële gevolgen van dien. Kort en goed: de rechtbank begrijpt de keuze van de man in de gegeven omstandigheden en acht het inkomensverlies om die reden niet verwijtbaar. Voor de langere termijn geeft deze keuze bovendien de grootste kans dat hij, ondanks het inkomensverlies, toch een aanzienlijke bijdrage kan blijven betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
3.13.
Daarnaast is – gelet op de verklaring van de man dat de woning in [woonplaats] (vermeld in de aangifte IB) van [partner] is – niet aannemelijk geworden dat de man inkomsten uit verhuur ontvangt. Ook is niet aannemelijk geworden dat de man voor de overdracht van zijn aandeel in de huisartsenpraktijk per 1 januari 2019 meer dan € 80.000,- heeft ontvangen. Bovendien gaat de rechtbank ervan uit dat de koopsom die de man heeft ontvangen inmiddels feitelijk is verbruikt, omdat hij ondanks de vermindering van zijn inkomen de overeengekomen bijdrage is blijven voldoen.
3.14.
De rechtbank rekent op basis van de overgelegde loonstroken van februari en maart 2022, omdat hieruit het huidige parttimesalaris van de man blijkt. Een compensatieverlof van twee uur per week is in dit geval redelijk, mede omdat ook de vrouw van een vergelijkbare regeling gebruik maakt. Uit voornoemde loonstroken blijkt een inkomen van € 6.778,- bruto per maand staat genoemd. Het NBI is dan € 4.561,-. [6]
De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van het woonforfait, omdat er geen sprake is van een tekort aan gezamenlijke draagkracht en de vrouw geen inzage heeft gegeven in haar werkelijke woonlasten.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 1.535,- per maand. Dat is € 768,- voor [minderjarige] en [minderjarige] .
draagkracht vrouw
3.15.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgaaf 2021 met een belastbaar loon van € 95.276,-. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 758,- per maand. Het NBI is dan € 5.068,-. [7]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 1.784,- per maand.
verdeling kosten
3.16.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.17.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 2.552,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige] en [minderjarige] te betalen, want die zijn € 1.428,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (768 / 2.552 x 1.428 =) € 430,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (1.784 / 2.552 x 1.428 =) € 998,- per maand.
zorgkorting
3.18.
De man maakt op de dagen dat [minderjarige] en [minderjarige] bij de man verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten et cetera: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de [minderjarige] en [minderjarige] met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
3.19.
[minderjarige] en [minderjarige] verblijven op basis van de door de rechtbank vastgestelde zorg- en contactregeling gemiddeld twee dagen per week bij de man. Daarbij past een zorgkorting van 25% van de behoefte, dus € 357,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (430 -/- 357 =) € 73,- per maand moet betalen. Dat is € 37,- per kind per maand.
vanaf 1 juli 2022
draagkracht man
3.20.
Het inkomen van de man is onveranderd, maar rekenend met de tarieven van 2022-1 is het NBI van de man € 4.588,- per maand. [8]
Om dezelfde redenen zoals genoemd onder 3.14 rekent de rechtbank met het woonforfait in plaats van de werkelijke woonlasten van de man.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 1.534,- per maand. Dat is € 767,- voor [minderjarige] en [minderjarige] .
draagkracht vrouw
3.21.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank met het inkomen van de vrouw op basis van een werkweek van 28,8 uur. De vrouw heeft aannemelijk gemaakt dat haar urenuitbreiding naar 34 uur per week van tijdelijke aard is en ze vanaf 1 juli 2022 32 uur per week zal werken, waarvan zij – net als voorheen – 28,8 uur per week krijgt uitbetaald. De overige uren kan zij als compensatieverlof reserveren en inzetten voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en [minderjarige] . Er is dus geen sprake van inkomensverlies, althans niet van verwijtbaar inkomensverlies.
3.22.
Gelet op de salaristabel van de [werkgever] bedraagt het inkomen van de vrouw vanaf 1 juli 2022 € 7.952,- bruto per maand op basis van een 36-urige werkweek. Op parttimebasis bedraagt het inkomen dan € 6.362,- per maand. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 150,- per maand. Het NBI is dan € 4.474,-. [9]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 1.478,- per maand.
verdeling kosten
3.23.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 2.245,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige] en [minderjarige] te betalen, want die zijn € 1.456,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (767 / 2.245 x 1.456 =) € 497,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (1.478 / 2.245 x 1.456 =) € 959,- per maand.
zorgkorting
3.24.
Voor de periode vanaf 1 juli 2022 is het zorgkortingspercentage gelijk. De zorgkorting is dus € 364,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (497 -/- 364 =) € 133,- per maand moet betalen. Dat is dus € 67,- per kind per maand.
alimentatie vooruitbetalen
3.25.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.26.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.27.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn. De vrouw stelt dat de man haar nodeloos in rechte heeft betrokken door zijn verzoek te wijzigen terwijl zij het al eens waren, zodat het in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid om de proceskosten te compenseren. Er kan niet geconcludeerd worden dat de man deze zaak zonder behoorlijke gronden aanhangig heeft gemaakt of dat er sprake is van nodeloos of lichtvaardig (verder) procederen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat partijen nog steeds niet in staat lijken te zijn om (constructief) met elkaar te communiceren. Nu de relatie van partijen al onder spanning staat draagt een proceskostenveroordeling zeker niet bij aan de verbetering van deze verstandhouding en terughoudendheid is daarbij naar het oordeel van de rechtbank dan ook geboden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was door partijen was overeengekomen, en bepaalt dat deze kinderalimentatie van 1 september 2021 tot en met 30 juni 2022 € 37,- per kind per maand bedraagt en vanaf 1 juli 2022 € 67,- per kind per maand;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.C. Sluymer, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Sutorius-van Hees, rechter, op 9 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
netto besteedbaar inkomen van de man voor berekening van de behoefte;
netto besteedbaar inkomen van de vrouw voor berekening van de behoefte;
draagkracht van de man van 1 september 2021 tot en met 30 juni 2022;
draagkracht van de vrouw van 1 september 2021 tot en met 30 juni 2022;
draagkracht van de man vanaf 1 juli 2022, en;
draagkracht van de vrouw vanaf 1 juli 2022.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de man voor berekening van de behoefte
4.Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen van de vrouw voor berekening van de behoefte
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
6.Bijlage 3: draagkracht van de man van 1 september 2021 tot en met 30 juni 2022
7.Bijlage 4: draagkracht van de vrouw van 1 september 2021 tot en met 30 juni 2022
8.Bijlage 5: draagkracht van de man vanaf 1 juli 2022
9.Bijlage 6: draagkracht van de vrouw vanaf 1 juli 2022