ECLI:NL:RBOBR:2022:2878

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
21/997
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van de VOS-boekhouding en emissiegrenswaarden in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 13 juli 2022, in de zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk, staat de handhaving van de VOS-boekhouding van Veco Industriële Lakspuiterij BV centraal. Eisers hebben verzocht om controle van de boekhouding met betrekking tot vluchtige organische stoffen (VOS) in het kader van het Activiteitenbesluit. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of de emissiegrenswaarde voor totaal organisch koolstof wordt overschreden. De rechtbank concludeert dat de drempelwaarde in artikel 2.28 van het Abm voor het totale VOS-verbruik niet wordt overschreden, maar dat de bewijsvoering van de verweerder tekortschiet. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de rechtsgevolgen niet in stand kan laten. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/997

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juli 2022 in de zaak tussen

[eisers]uit [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. drs. I.T.F. van den Heuvel)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk, verweerder,
(gemachtigden: de heer J.F.H.M. van der Velden en E.L.A. Kramer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Veco Industriële Lakspuiterij BVuit Westerhoven (Veco)
(gemachtigde: mr. P.L.M.F. Roosendaal).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 11 augustus 2020 afgewezen. In het bestreden besluit van 9 maart 2021 op het bezwaar van eisers heeft verweerder het verzoek om handhaving gedeeltelijk toegewezen voor wat betreft de overtreding van artikel 4.64 van de Activiteitenregeling milieubeheer (Arm) en voor het overige nog steeds afgewezen.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Bij brief van 5 augustus 2021 heeft de rechtbank een advies gevraagd aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB). De StAB heeft op 29 november 2021 advies uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben de volgende personen deelgenomen:
 een deel van de eisers van wie [naam] en de gemachtigde van eisers het woord hebben gevoerd,
 de deskundige van de eisers, [naam] ,
 de gemachtigden van verweerder met de toezichthoudend ambtenaar [naam] ,
 de directeur van Veco [naam] en de gemachtigde van Veco,
 de deskundige van Veco, [naam] en
 [naam] en ing. [naam] van de StAB.
Na de zitting is de StAB in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de zienswijzen van eisers. Partijen hebben gereageerd op deze reactie. Geen van partijen heeft aangegeven prijs te stellen op een tweede zitting. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten om uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank zal in deze zaak eerst de feiten op een rij zetten en daarna zal de rechtbank het geschil afbakenen. Vervolgens beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
Feiten en omstandigheden
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
 Veco heeft een lakspuiterij op het bedrijventerrein [adres] te Westerhoven (gemeente Bergeijk). Het bedrijf ligt aan [adres] en wordt aan de noord- en westzijde omringd door andere bedrijven. In het verleden was het bedrijf mede gevestigd op een ander adres aan de [adres] , maar die activiteiten zijn daar beëindigd.
 De werkzaamheden bij Veco bestaan hoofdzakelijk uit het coaten van relatief kleine onderdelen, met name metalen maar ook kunststoffen en houten onderdelen, door deze te spuiten.
 Het bedrijf is een B-inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). Dat betekent dat Veco zich moet houden aan de algemene regels in het Abm en niet hoeft te beschikken over een eigen omgevingsvergunning (milieu). De activiteiten van Veco vallen onder “Afdeling 2.11 Oplosmiddelen” van het Activiteitenbesluit. Het bedrijf behoort tot categorie 8 (Andere coatingsprocessen, waaronder metaal-,
kunststof-, textiel-, film en papiercoating) ingevolge tabel 2.28a van het Abm. Veco is verplicht een boekhouding bij te houden van oplosmiddelen en Vluchtige organische stoffen (VOS) op basis van artikel 2.32 van het Abm. Doel van een oplosmiddelenboekhouding is inzicht geven in de massabalans van de gebruikte oplosmiddelen gedurende een jaar. De eisen voor de VOS-boekhouding staan in de artikelen 2.14 en 2.15 van de Arm.
 Eisers wonen allemaal binnen een straal van 300 meter van het bedrijf.
 Op 17 april 2019 heeft Tauw bij Veco een geuronderzoek uitgevoerd. De metingen zijn uitgevoerd aan een deelstroom van de aflakcabine van Veco op 20 maart 2019.
 Op 10 februari 2020 hebben eisers bij verweerder een verzoek tot handhaving ingediend met betrekking tot geur-/stankoverlast betreffende overtredingen door Veco.
 Bij brief van 3 april 2020 heeft verweerder de beslistermijn inzake het verzoek om handhaving verlengd.
 De VOS-boekhouding 2019 van Veco is opgesteld door Ploum Engineering. Op 30 maart 2020 is deze boekhouding toegezonden aan de gemeente en de Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (ODZOB). Op 1 mei 2020 is door de ODZOB een beoordeling uitgevoerd in de vorm van een administratieve controle en verwerkt in een verslag. Het verslag is op 19 mei 2020 definitief opgesteld. Bij brief van 20 mei 2020 heeft de ODZOB aan Veco aangegeven dat de voorliggende oplosmiddelenboekhouding nog een aantal onduidelijkheden bevat.
 Op 12 oktober 2020 heeft de ODZOB een hernieuwde controle uitgevoerd waarbij is geconstateerd dat niet alle emissiepunten 2 meter boven de hoogste daklijn uitkomen en dat dus niet wordt voldaan aan artikel 4.64, lid 4 van de Arm.
 Op 17 juni 2021 heeft de ODZOB in opdracht van verweerder een rapport inzake een geuremissie-onderzoek uitgebracht. Het doel van dit onderzoek is het meten van mogelijke emissie van geur naar de lucht vanuit de diverse schoorstenen tijdens normale bedrijfsvoering onder representatieve productieomstandigheden. Uit de verspreidings-berekeningen blijkt dat de spuitcabines de grootste bronbijdrage leveren aan de geurbelasting naar de omgeving.
Afbakening geschil
3.1
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd aan Veco vanwege de overtreding van artikel 4.64 van de Arm. De overige bezwaren van eisers zijn ongegrond verklaard.
3.2
Het oorspronkelijke handhavingsverzoek van eisers zag niet alleen op overtreding van artikel 4.64 van de Arm maar er werd onder andere ook verzocht om een uitgebreid geuronderzoek te laten verrichten. Het beroep concentreert zich op (de vaststelling en het onderzoek naar) overtredingen van artikel 2.28 van het Abm en artikel 2.32 van het Abm. Het beroep is niet gericht op de mogelijke overtreding van artikelen 2.7a (geurhinder) en 2.30 (emissiegrenswaarde VOS met gevarenaanduiding) van het Abm. Eisers hebben dit desgevraagd ter zitting bevestigd. Dat betekent dat de rechtbank hier ook geen oordeel over zal vellen. Er is dan ook geen aanleiding voor de rechtbank om het geuronderzoek van 17 juni 2021 te bespreken.
3.3
Verweerder heeft zich naar aanleiding van dit standpunt ter zitting afgevraagd of alle eisers dan nog wel belang hebben bij het ingestelde beroep. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle eisers belanghebbende omdat zij gevolgen van enige betekenis (kunnen) ondervinden van de bedrijfsvoering van Veco. De omstandigheid dat zij geen beroep hebben ingesteld tegen de weigering om een geuronderzoek te verrichten, wil niet zeggen dat zij erkennen dat zij geen geurhinder van enige betekenis ervaren. Bovendien hebben zij beroep ingesteld tegen de (mogelijke) overtreding van artikelen 2,28 en 2.32 van het Abm en hebben zij een rechtstreeks betrokken belang indien zij enig gevolg van enige betekenis ondervinden van het gebruik van VOS door Veco. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep om deze reden (gedeeltelijk) niet-ontvankelijk te verklaren.
Bespreking beroepsgronden
4.1
Eisers voeren aan dat verweerder het besluit op het handhavingsverzoek onterecht met 18 weken heeft uitgesteld omdat verweerder van mening was dat hij pas een beslissing kan nemen op het handhavingsverzoek als het uit te voeren geuronderzoek is verricht. Het handhavingsverzoek kon zonder het geuronderzoek van de gemeente worden beoordeeld.
4.2
Verweerder stelt de beslistermijn te hebben verlengd omdat hij een geuronderzoek wilde uitvoeren om vast te stellen of sprake is van een overtreding in het kader van de ervaren geurhinder (op basis van artikel 2.7a van het Abm). Bovendien was er nog geen gemeentelijk geurbeleid vastgesteld.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat het eisers vrij staat een bezwaargrond te herhalen omdat zij het simpelweg niet eens zijn met de weerlegging in een bestreden besluit. Daar valt verder weinig aan te motiveren. Dat neemt niet weg dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat de enkele overschrijding van de beslistermijn van 8 weken geen reden is om reeds daarom het primaire besluit onrechtmatig te achten. De rechtbank vindt het niet onredelijk dat verweerder in één besluit op alle onderdelen ingaat van het handhavingsverzoek (in plaats van het nemen van afzonderlijke besluiten). Het is niet alleen efficiënter, verweerder kan hierdoor ook de evenredigheid van het handhavend optreden beter beoordelen. De rechtbank acht het evenmin onredelijk dat verweerder eerst zijn geurbeleid bepaalt, voordat hij gaat handhaven. Dit betoog slaagt daarom niet.
5.1
Voorts stellen eisers dat verweerder Veco een veel te lange begunstigingstermijn heeft gegeven, namelijk acht maanden, terwijl in dit soort gevallen normaliter een begunstigingstermijn van 1 tot 3 maanden wordt geboden.
5.2
Verweerder stelt dat met de beslissing op bezwaar aan Veco een last onder dwangsom is opgelegd. De in deze last opgenomen hersteltermijn voor de geconstateerde overtreding bedraagt 1 tot 3 maanden. In het verweerschrift voegt verweerder daaraan toe dat rekening is gehouden met een reeds door Veco gemaakte planning.
5.3
Daargelaten dat de overtreding zelf binnen drie maanden is beëindigd, is de rechtbank is van oordeel dat de geboden begunstigingstermijn niet onredelijk is. Verweerder zal in dit geval een begunstigingstermijn moeten bieden, ook al is aan het handhavingsbesluit een voorbereidend traject vooraf gegaan. Verweerder heeft hierbij gehandeld volgens zijn beleid. Verweerder mocht de reeds opgestelde planning van Veco hierbij betrekken. Dit betoog slaagt niet.
6.1
Ten aanzien van de VOS-boekhouding stellen eisers dat het aan hen overgelegde bestand niet geschikt is om een gedegen beoordeling te doen over de VOS-boekhouding van 2019. De inkoop is niet weergegeven en daarmee is het jaarverbruik niet verifieerbaar. De boekhouding bevat vermeldingen in liters en in kilogrammen en dit kan niet worden omgerekend zonder gegevens over de soortelijke massa van het product. Er was reden om nauwgezet te controleren omdat het totale VOS-verbruik in 2019 maar 164 kilogram onder de veel strengere grenswaarde voor 15 ton VOS-gebruik per jaar lag. Verder verwijzen eisers naar een rapportage van hun deskundige. Hierin wordt onder meer aangegeven dat deze niet de beschikking heeft over de gecorrigeerde VOS-boekhouding maar slechts over de oorspronkelijke VOS-boekhouding en een memo van de deskundige van Veco.
6.2
In het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie staat dat in de bezwaarfase na de hoorzitting de berekeningen van eisers zijn voorgelegd aan de ODZOB en dat de OBZOB voldoende heeft toegelicht dat de uitkomsten van de VOS-boekhouding voldoende aannemelijk zijn. In het advies wordt eisers tegengeworpen dat de ODZOB een deskundige is en dat verweerder (als dit deskundigenadvies wordt bestreden) moet motiveren waarom het deskundigenadvies wordt gevolgd (al dan niet met een nadere reactie van de deskundige van verweerder). In het verweerschrift voegt verweerder daar aan toe dat, als bij een controle is vastgesteld welke stoffen er in de opslagkluizen liggen, afvoer-bewijzen en inkoopfacturen kunnen worden getoond, alle veiligheidsinformatiebladen worden overgelegd, de administratieve organisatie op orde is, er een goede basis ligt voor de aannemelijkheid van de informatie.
6.3
De rechtbank stelt, in navolging van de StAB, vast dat eisers in de bezwaarfase niet de beschikking hebben gehad over de volledige VOS-boekhouding die is gecorrigeerd naar aanleiding van de vragen van verweerder. In de bezwaarfase lijken eisers slechts de beschikking te hebben gehad over de oorspronkelijk door Veco ingediende VOS- boekhouding zonder de inkoopgegevens. Dit blijkt ook uit het deskundigenrapport bij het bezwaarschrift waarin wordt aangegeven dat de deskundige niet bekend is met een beoordeling door het bevoegd gezag van de gecorrigeerde VOS-boekhouding. Het blijkt ook uit verweerders reactie op de volgende beroepsgrond van eisers.
6.4
De rechtbank constateert dat partijen langs elkaar heen hebben geprocedeerd: eisers hebben kritiek geleverd op de oorspronkelijke VOS-boekhouding en verweerder verwijst naar een beoordeling van de gecorrigeerde VOS-boekhouding. Het had volgens de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om de gecorrigeerde VOS-boekhouding ter inzage te leggen op basis van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorafgaand aan de hoorzitting. Desgevraagd kon verweerder niet aangeven of dit is gebeurd. Verweerder kon ook niet aangeven of de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie heeft beschikt over de gecorrigeerde VOS-boekhouding. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:4 van de Awb.
6.5
De vervolgvraag is wie wat moet bewijzen in deze zaak. De rechtbank merkt in dit verband in de eerste plaats op dat (anders dan verweerder en de bezwaarschriftencommissie veronderstellen) de ODZOB geen onafhankelijke deskundige is die verweerder adviseert maar dat de ODZOB verweerder vertegenwoordigt. De ODZOB is niet een deskundige zoals de monumentencommissie in de (in het bestreden besluit genoemde) uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 april 2018. [1]
6.6
Ingevolge artikel 2.14 van de Arm moet de drijver van de inrichting met een oplosmiddeleninstallatie met een VOS boekhouding aantonen dat wordt voldaan aan de in dit artikel genoemde grenswaarden en eisen. Het gebruik van de term ‘aantonen’ impliceert volgens de rechtbank dat de VOS boekhouding moet kloppen. Als verweerder wordt verzocht om handhaving, kan verweerder niet volstaan met de beoordeling dat de VOS Boekhouding voldoende aannemelijk is. Dat betekent echter niet dat verweerder alle gegevens van de VOS boekhouding moet controleren. Verweerder kan bijvoorbeeld ook steekproefsgewijs controleren. Verweerder heeft in handhavingszaken wel de bewijslast.
6.7
In het advies van de StAB concludeert de StAB dat de gecorrigeerde VOS- boekhouding van Veco voldoende inzicht biedt in het totale VOS-verbruik zodat toetsing kan plaatsvinden aan de drempelwaarde als genoemd in artikel 2.28 van het Abm.
6.8
In reactie op het StAB-advies hebben eisers nog gewezen op enkele specifieke onderdelen van de VOS-boekhouding waardoor specifieke hoeveelheden volgens hen onduidelijk zijn. De rechtbank begrijpt deze kritiek aldus dat eisers stellen dat onvoldoende duidelijk is of de drempelwaarde in artikel 2.28 van het Abm voor het totale VOS-verbruik wordt overschreden.
6.9
De StAB heeft na zitting een verduidelijking gegeven op het advies. De StAB snapt dat de berekening van de totale hoeveelheid verfmassa niet duidelijk is, maar heeft toegelicht dat de hoeveelheid verfmassa per item wordt berekend en die hoeveelheden vervolgens worden opgeteld. In de berekening van vergunninghouder is wel bij één leverancier van verf een fout gemaakt maar de StAB acht de berekende verfmassa wel aannemelijk. Verder geeft de StAB aan dat de berekende hoeveelheden VOS van diverse stoffen wel correct is maar dat een verduidelijking op verschillende punten op zijn plaats was geweest.
6.1
Naar aanleiding van deze reactie lijkt het eisers niet aannemelijk dat verweerder zonder inzichtelijke exacte berekeningen de VOS-boekhouding goed heeft kunnen keuren, als de StAB al zoveel rekenwerk heeft moeten verrichten.
6.11
Zoals hierboven is aangegeven, komt op verweerder een diepgaandere onderzoeksplicht te rusten naarmate eisers de juistheid van de aanvankelijke aanname van verweerder meer gedetailleerd betwisten. In dit geval heeft verweerder de aanvankelijke aanname niet nader onderbouwd maar heeft de StAB dat gedaan. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd, want daarin had verweerder moeten ingaan op de kritiek van eisers. De rechtbank concludeert echter op basis van de bevindingen van de StAB dat de drempelwaarde in artikel 2.28 van het Abm voor het totale VOS-verbruik niet wordt overschreden. Dit zou normaliter voor de rechtbank aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, maar eerst beoordeelt de rechtbank de overige beroepsgronden van eisers.
7.1
Eisers denken dat de emissies van Veco leiden tot een overschrijding van de grenswaarde van 100 mg C/Nm3 organisch koolstof in tabel 2.28a van het Abm. Gelet op de kritiek op de VOS-boekhouding kan verweerder niet na doorberekening van de emissies op basis van deze boekhouding stellen dat aan deze grenswaarde wordt voldaan. Volgens eisers kan verweerder dit evenmin vaststellen op basis van de metingen van bureau Tauw van september 2018. Zij verwijzen naar een rapportage van Buro Blauw.
7.2
Verweerder is van mening dat artikel 2.11, tweede lid, van de Arm er niet toe verplicht dat emissiemetingen worden uitgevoerd bij alle kanalen. Er was geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitkomsten van de metingen niet juist waren. In reactie op de rapportage van Buro Blauw stelt verweerder dat eisers niet beschikken over het volledige Excel-bestand van de boekhouding waardoor er geen gedegen beoordeling kan worden gemaakt van de VOS-boekhouding. Daarmee kan het rapport van Buro Blauw niet worden gezien als een expertise-rapport dat dient als onderbouwing van het beroep. Verder stelt verweerder dat eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van een overschrijding van de emissiegrenswaarde. Verweerder verwijst verder naar een memo van 15 juni 2020 van de adviseur van Veco die eisers volgens verweerder onvoldoende hebben weerlegd.
7.3
De rechtbank stelt voorop dat eisers niet de mogelijkheid hebben om emissiemetingen op het terrein van Veco uit te voeren. Eisers kan niet worden tegengeworpen dat zij niet hebben aangetoond dat sprake is van een overschrijding van de grenswaarde. Dat is de taak van verweerder.
7.4
Door de StAB is aangegeven dat de emissiemetingen van Tauw betrekking hebben op de emissies van VOS en niet op de emissies van totaal organisch koolstof. De grenswaarde in tabel 2.28a ziet op totaal organisch koolstof. Afhankelijk van het gebruikte oplosmiddel kan het gehalte totaal organisch koolstof verschillen. Daarnaast zijn de metingen volgens de StAB niet op alle emissiepunten uitgevoerd. Er had niet alleen op de emissiepunten van de spuitcabines moeten worden gecontroleerd maar ook op de emissiepunten van de verfmengkamer en de droogoven. De StAB benadrukt dat de emissiegrenswaarde voor oplosmiddeleninstallaties is gesteld als uurgemiddelde emissieconcentratie in artikel 2.12, tweede lid van de Arm en het hele jaar door moet worden nageleefd. Dit betekent dat de emissie op elk moment dient te voldoen aan de geldende emissiegrenswaarde. Daardoor kan niet op basis van de VOS-boekhouding worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de tabel 2.28a van het Abm. De vraag welke bedrijfsuren op grond van de VOS-boekhouding moeten worden gebruikt is daarmee niet relevant.
7.5
In reactie op het STAB-advies onderschrijven eisers dat meer metingen worden verricht. Door de deskundige van eisers op zitting is aangegeven dat ook een continu meting gedurende een week zou kunnen worden verricht. Veco betwijfelt of met een continu meting met een Flame ionization detector (FID) een goede meting kan worden verricht.
7.6
In reactie op deze zienswijzen heeft de STAB aangegeven dat met de FID het organisch koolstofgehalte kan worden gemeten. Het kan ook door de VOS te meten en deze emissie terug te rekenen naar het organisch koolstofgehalte als dat van tevoren bekend is.
7.7
De rechtbank volgt het advies van de StAB en is van oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of sprake is van een overschrijding van de emissiegrenswaarde voor totaal organisch koolstof. De bepaling aan de hand van de VOS-boekhouding betreft de bepaling van een jaargemiddelde en die waarde is niet bruikbaar voor het toetsen aan de emissiegrenswaarden. Verder is niet op alle emissiepunten bepaald of aan de emissiegrenswaarde wordt voldaan. Tot slot kan niet worden volstaan met een momentopname maar zullen meerdere metingen moeten worden verricht. Het betoog van eisers slaagt.
7.8
De rechtbank voegt hieraan toe dat het totaal organisch koolstofgehalte naar haar oordeel niet uitsluitend met een FID hoeft te worden gemeten maar dat ook (zo nodig) kan worden teruggerekend op de door de StAB aangegeven wijze. In dat geval zal wel bekend moeten zijn welke oplosmiddelen tijdens de metingen zijn gebruikt en wat het totaal organisch koolstofgehalte van deze metingen is geweest.

Conclusie en gevolgen

8.1
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7.4 van de Awb, omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
8.2
De rechtbank kan de rechtsgevolgen niet in stand laten. Ook al wordt de drempelwaarde in artikel 2.28 van het Abm voor het totale VOS-verbruik niet overschreden, de rechtbank kan niet zonder nadere metingen of informatie nagaan of sprake is van een overschrijding van de emissiegrenswaarde voor totaal organisch koolstof. De rechtbank ziet in deze zaak geen reden om verweerder in een tussenuitspraak op te dragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Omdat toch nieuwe metingen moeten worden verricht is dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier om de zaak af te doen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor twaalf weken.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,00 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. De rechtbank veroordeelt verweerder ook tot vergoeding van de deskundigenkosten van eisers voor de inschakeling van Buro Blauw (€ 7.018,00). Deze kosten vindt de rechtbank niet onredelijk. De kosten van Buro Kragten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze nota’s zijn niet gespecificeerd en lijken betrekking te hebben op de geurproblematiek en daar heeft deze zaak geen betrekking op.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het besluit van 9 maart 2021;
 draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,00 aan eisers moet vergoeden;
 veroordeelt verweerder tot betaling van € 8.536,00 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 2.7a
1. Indien bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt daarbij geurhinder bij geurgevoelige objecten voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is wordt de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt.
2. Het bevoegd gezag kan, indien het redelijk vermoeden bestaat dat niet aan het eerste lid wordt voldaan, besluiten dat een rapport van een geuronderzoek wordt overgelegd. Een geuronderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig de NTA 9065.
3. Bij het bepalen van een aanvaardbaar niveau van geurhinder wordt ten minste rekening gehouden met de volgende aspecten:
a. de bestaande toetsingskaders, waaronder lokaal geurbeleid;
b. de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten;
c. de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de betreffende inrichting;
d. de historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking geurhinder;
e. de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting, en
f. de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.
4. (..).
5. (..).
Afdeling 2.11 Oplosmiddelen
Artikel 2.27a
Deze afdeling is van toepassing op degene die een inrichting type A, een inrichting type B, of een inrichting type C drijft.
Artikel 2.28
Deze afdeling is van toepassing op oplosmiddeleninstallaties die een of meer van de in tabel 2.28a of tabel 2.28b vermelde drempelwaarden bereiken.
Tabel 2.28a (..)
8 Andere coatingprocessen, Drempelwaarde Emissiegrenswaarde Diffuse emissie-
waaronder metaal-, (voor oplosmid- (mg C/Nm3) grenswaarde
kunststof-, textiel-, delenverbruik (percentage oplos-
film- en papiercoating in ton/jaar) middeleninput)
>5 100 25%
>15 50/75 20%
10. Coating van hout ˃15 100 25%
˃ 25 50/75 20%
Artikel 2.29
1. Bij het in werking hebben van een oplosmiddeleninstallatie worden:
a. de emissiegrenswaarden en de diffuse-emissiegrenswaarden van tabel 2.28a en tabel 2.28b niet overschreden, of
b. de totale emissiegrenswaarden van tabel 2.28a en tabel 2.28b niet overschreden.
2. t/m 4. (..).
5. Voor coatingprocessen als bedoeld in tabel 2.28a, onderdeel 8, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift voor de oplosmiddeleninstallatie andere emissiegrenswaarden of diffuse-emissiegrenswaarden vaststellen dan die welke gelden op grond van het eerste lid, indien:
a. de vrijkomende vluchtige organische stoffen niet beheerst kunnen worden afgevangen of uitgestoten, en
b. degene die de inrichting drijft waartoe de oplosmiddeleninstallatie behoort, aantoont dat het voldoen aan de verplichtingen uit het eerste lid technisch en economisch niet haalbaar is.
Artikel 2.30
1. Stoffen of mengsels waaraan een of meer van de gevarenaanduidingen H340, H350, H350i, H360D of H360F is of zijn toegekend of die van deze aanduidingen moeten zijn voorzien wegens hun gehalte aan vluchtige organische stoffen die krachtens de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn ingedeeld, worden voor zover mogelijk binnen zo kort mogelijke tijd vervangen door naar hun aard minder schadelijke stoffen of mengsels.
2. De emissies van:
a. vluchtige organische stoffen als bedoeld in het eerste lid en
b. gehalogeneerde vluchtige organische stoffen waaraan de gevarenaanduidingen H341 of H351 zijn toegekend, of die van deze aanduidingen moeten zijn voorzien, overschrijden de emissiegrenswaarden van tabel 2.30 niet. De emissiegrenswaarden gelden voor de totale massa van de betrokken stoffen.
Tabel 2.30
Stoffen of mengsels Massastroom Emissiegrenswaarde
H340, H350, H350i, H360D of ≥10 g/uur 2 mg/Nm³
H360F en verplichte etikettering
H341 of H351 en verplichte etikettering ≥ 100 g/uur 20 mg/Nm³
3. Een oplosmiddeleninstallatie waarin twee of meer activiteiten worden verricht die elk de drempelwaarden van tabel 2.28a of tabel 2.28b overschrijden, voldoet: (..).
Artikel 2.32
De monitoring van emissies, het opstellen van een reductieprogramma en een oplosmiddelenboekhouding en de emissiemetingen ter controle op de naleving van de emissiegrenswaarden voldoen aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen.

Activiteitenregeling milieubeheer

Artikel 2.10
De monitoring van emissies, het opstellen van een reductieprogramma, het opstellen van een oplosmiddelenboekhouding en de emissiemetingen ter controle op de naleving van de emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 2.32 van het besluit, voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 2.11 tot en met 2.15.
Artikel 2.11
1. Degene die een oplosmiddeleninstallatie drijft, meet continu of een afgaskanaal, waarop nabehandelingsapparatuur is aangesloten en die aan de uitlaatzijde gemiddeld in totaal meer dan 10 kilogram totaal organische koolstof per uur uitwerpt, voldoet aan de emissiegrenswaarden, niet zijnde de diffuse-emissiegrenswaarden, en de totale emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 2.29 van het besluit.
2. In een oplosmiddeleninstallatie die gemiddeld in totaal minder dan 10 kilogram totaal organische koolstof per uur uitwerpt, voert degene die de oplosmiddeleninstallatie drijft, om de drie jaar metingen uit van totaal organische koolstof, waarbij gedurende elke meting ten minste drie meetresultaten worden geregistreerd.
3. Metingen ter controle op de naleving van de emissiegrenswaarden zijn niet vereist indien nabehandelingsapparatuur niet noodzakelijk is om te voldoen aan het besluit.
Artikel 2.12
1. Bij continue metingen is aan de emissiegrenswaarden, niet zijnde de diffuse-emissiegrenswaarden, en de totale emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 2.29, eerste lid, van het besluit, voldaan indien onder normale bedrijfsomstandigheden:
a. het 24-uursgemiddelde voor een bepaalde stof de daarvoor geldende emissiegrenswaarde niet overschrijdt, waarbij het 24-uursgemiddelde wordt berekend van alle geldige metingen gedurende een periode van 24 uur waarin een oplosmiddeleninstallatie onder normale omstandigheden in bedrijf is, met uitzondering van het opstarten en stilleggen van de installatie en het onderhoud van de apparatuur, en
b. geen van de uurgemiddelden hoger is dan 1,5 maal de emissiegrenswaarden.
2. Bij periodieke metingen is aan de emissiegrenswaarden, niet zijnde de diffuse-emissiegrenswaarden, en de totale emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 2.29, eerste lid, van het besluit, voldaan indien bij die meting:
a. het gemiddelde van alle meetresultaten onder normale omstandigheden de emissiegrenswaarden niet overschrijdt, en
b. geen van de uurgemiddelden onder normale omstandigheden hoger is dan 1,5 maal de emissiegrenswaarden.
3. Of aan de emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 2.30, tweede lid, van het besluit wordt voldaan, wordt vastgesteld op basis van de som van de massaconcentraties van de verschillende betrokken vluchtige organische stoffen. Of aan de emissiegrenswaarden, niet zijnde de diffuse-emissiegrenswaarden, en de totale emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 2.29, eerste lid, van het besluit wordt voldaan, wordt vastgesteld op basis van de totale massa organische koolstof die wordt uitgestoten, tenzij in tabel 2.28a van het besluit anders is bepaald.
4. Gasvolumes mogen worden toegevoegd om de afgassen af te koelen of te verdunnen indien dit technisch gerechtvaardigd is. De toegevoegde gasvolumes worden niet betrokken bij het vaststellen van de massaconcentratie van de verontreinigende stof in het afgas.
Artikel 2.14
Degene die een oplosmiddeleninstallatie drijft, voert een oplosmiddelenboekhouding waarmee:
a. wordt aangetoond dat is voldaan aan:
1°.de emissiegrenswaarden, diffuse-emissiegrenswaarden of de totale emissiegrenswaarden, bedoeld in de artikelen 2.29, eerste, vierde en vijfde lid, en 2.30, tweede en derde lid, van het besluit, en
2°.indien van toepassing, de eisen van het reductieprogramma, bedoeld in artikel 2.29, tweede lid, van het besluit;
b. de mogelijkheden voor emissiebeperking in de toekomst worden gespecificeerd, en
c. informatie aan eenieder kan worden verstrekt over het verbruik en de emissie van oplosmiddelen.
Artikel 2.15
1. Een oplosmiddelenboekhouding als bedoeld in artikel 2.14:
a. omvat een periode van twaalf maanden en wordt binnen dertien weken na afloop van die periode afgesloten, en
b. voldoet aan het tweede tot en met het negende lid.
2. t/m 9. (..).
Artikel 4.64
1. Ten behoeve van het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van diffuse emissies, worden dampen en gassen die vrijkomen bij:
a. het reinigen, coaten en lijmen van metalen voorwerpen door middel van vernevelen van vluchtige organische stoffen met een nevelspuit;
b. het coaten van metalen voorwerpen door middel van het opbrengen van poeder;
c. het reinigen, coaten en lijmen van metalen voorwerpen met vluchtige organische stoffen door middel van dompeling in open of halfgesloten baden, uitgezonderd de toepassing van hoogkokende stoffen;
d. het aansluitend aan voornoemde activiteiten, drogen dan wel uitharden van met vluchtige organische stoffen behandelde materialen dan wel het moffelen van materialen die zijn van voorzien van een poedercoating, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, doelmatig aan de bron afgezogen.
2. (..).
3. (..).
4. Ten behoeve van het voorkomen dan wel tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder, worden de overeenkomstig het eerste lid, onderdelen a, c en d afgezogen dampen en gassen, indien deze op de buitenlucht worden geëmitteerd:
a. ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen afgevoerd; of
b. geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.