ECLI:NL:RBOBR:2022:286

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
01/879526-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Groepsverkrachting van een minderjarige met bijkomende schadevergoeding

Op 31 januari 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de groepsverkrachting van een 15-jarig meisje, aangeduid als [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar met betrekking tot het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij een bedrag van € 8.500,-- aan immateriële schade en € 354,18 aan materiële schade is toegewezen. De verdachte is vrijgesproken van een tweede zedendelict, omdat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank heeft het betrouwbaarheidsverweer van de verdachte met betrekking tot de verklaringen van het slachtoffer verworpen, en heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte en zijn mededaders een fysiek en getalsmatig overwicht hadden op het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties, en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, gepleegd door meerdere personen, tegen een minderjarige en met geweld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/879526-19
Datum uitspraak: 31 januari 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2000,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 maart 2020, 19 juni 2020, 10 december 2021, 13 december 2021 en 17 januari 2022 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 februari 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzittingen van 19 juni 2020 en 10 december 2021 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 en/of 20 januari 2019 te 's-Hertogenbosch, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid,
[slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2003) heeft/hebben gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen
die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- meermalen de borsten en/of billen en/of (tussen de) benen van die [slachtoffer 1]

betast en/of aangeraakt en/of

- meermalen, in elk geval eenmaal, zijn/hun penis in de vagina van die [slachtoffer 1]

geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of bewogen,

en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte en/of zijn
mededader(s):
- die [slachtoffer 1] op bed heeft/hebben gelegd en/of
- de kleding van die [slachtoffer 1] heeft/hebben uitgedaan en/of uitgetrokken en/of
- op die [slachtoffer 1] is/zijn gaan liggen en/of zitten en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd dat ze niet moest

tegenstribbelen omdat ze anders een klap tegen haar kop zou krijgen en/of

- een fysiek overwicht heeft/hebben gehad op die [slachtoffer 1] , omdat verdachte en/of
zijn mededader(s) getalsmatig in de meerderheid waren en/of omdat die [slachtoffer 1]
zich zwak en/of verzwakt en/of ziek voelde en/of zich niet kon verzetten
en/of zich niet kon bewegen
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 en/of 20 januari 2019 te s-Hertogenbosch, in elk geval
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2003) , van wie hij en/of zijn mededader(s) wist/wisten dat deze in
staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht
verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke
stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat
was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand
te bieden,
een of meer handelingen heeft/hebben gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- meermalen de borsten en/of billen en/of (tussen de) benen van die [slachtoffer 1]

betast en/of aangeraakt en/of

- meermalen, in elk geval eenmaal, zijn/hun penis in de vagina van die [slachtoffer 1]

geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of bewogen;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 en/of 20 januari 2019 te s-Hertogenbosch, in elk geval
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- meermalen de borsten en/of billen en/of (tussen de) benen van die [slachtoffer 1]

betast en/of aangeraakt en/of

- meermalen, in elk geval eenmaal, zijn/hun penis in de vagina van die [slachtoffer 1]

geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of bewogen;

2.
hij op of omstreeks 22 april 2019 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid,
[slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2004) heeft/hebben gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , immers heeft/hebben verdachte
en/of zijn mededader(s)
- meermalen de borsten en/of billen en/of (tussen de) benen, althans het

lichaam, van die [slachtoffer 2] betast en/of aangeraakt en/of

- meermalen, in elk geval eenmaal, zijn/hun penis in de mond van die [slachtoffer 2]
gebracht en/of geduwd en/of het hoofd van die [slachtoffer 2] in de richting van
zijn/hun penis geduwd en/of zich (vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer 2]
en/of
- meermalen, in elk geval eenmaal, zijn/hun penis in de vagina van die

[slachtoffer 2] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of bewogen,

en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte en/of zijn
mededader(s):
- die [slachtoffer 2] naar boven heeft/hebben gebracht en/of
- de kleding van die [slachtoffer 2] heeft/hebben uitgedaan en/of uitgetrokken en/of
- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of geduwd en/of aan haar hoofd en/of

haren getrokken en/of in/bij haar nek gepakt en/of

- zijn/hun nagels in de heupen en/of zij, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2]

heeft/hebben geduwd en/of gezet en/of

- die [slachtoffer 2] tegen/op het bed hebben geduwd en/of
- op/achter die [slachtoffer 2] is/zijn gaan liggen en/of zitten en/of staan en/of
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: 'Gewoon luisteren

kankerhoer', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of

- een fysiek overwicht heeft/hebben gehad op die [slachtoffer 2] , omdat verdachte
en/of zijn mededader(s) getalsmatig in de meerderheid waren en/of omdat die
[slachtoffer 2] zich zwak en/of verzwakt en/of ziek voelde en/of zich niet kon
verzetten en/of zich niet kon bewegen
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2019 te s-Hertogenbosch, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2004), van wie hij en/of zijn mededader(s) wist/wisten dat deze in
staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht
verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke
stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat
was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand
te bieden,
een of meer handelingen heeft/hebben gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- meermalen de borsten en/of billen en/of (tussen de) benen, althans het

lichaam, van die [slachtoffer 2] betast en/of aangeraakt en/of

- meermalen, in elk geval eenmaal, zijn/hun penis in de mond van die [slachtoffer 2]
gebracht en/of geduwd en/of het hoofd van die [slachtoffer 2] in de richting van
zijn/hun penis geduwd en/of zich (vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer 2]
en/of
- meermalen, in elk geval eenmaal, zijn/hun penis in de vagina van die [slachtoffer 2]

geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of bewogen;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2019 te s-Hertogenbosch, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 2] geboren op [geboortedatum 3] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- meermalen de borsten en/of billen en/of (tussen de) benen, althans het

lichaam, van die [slachtoffer 2] betast en/of aangeraakt en/of

- meermalen, in elk geval eenmaal, zijn/hun penis in de mond van die [slachtoffer 2]
gebracht en/of geduwd en/of het hoofd van die [slachtoffer 2] in de richting van
zijn/hun penis geduwd en/of zich (vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer 2]
en/of
- meermalen, in elk geval eenmaal, zijn/hun penis in de vagina van die [slachtoffer 2]

geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of bewogen;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 22 april 2019 is een melding bij de politie binnen gekomen van een verkrachting van een meisje door meerdere mannen. Naar aanleiding van deze melding is [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) gehoord en heeft zij aangifte gedaan van verkrachting door meerdere personen, gepleegd in het pand aan de [locatie 1] te ‘s-Hertogenbosch.
Eerder, op 20 januari 2019, heeft er een informatief gesprek plaatsgevonden met [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), waarin zij onder meer heeft aangegeven kort voor het informatieve gesprek in het hiervoor genoemde pand tegen haar wil gemeenschap te hebben gehad, terwijl zij het idee had dat ze teveel had gedronken en ze niet goed in staat was adequaat te reageren. Op een later tijdstip is [slachtoffer 1] nogmaals door de politie gehoord. [slachtoffer 1] wilde geen aangifte doen van dit feit. Het openbaar ministerie is ambtshalve tot vervolging van laatstgenoemd feit overgegaan.
De rechtbank zal de medeverdachten in verband met de leesbaarheid van het vonnis hierna telkens met hun voornaam aanduiden. Dit betreft de medeverdachten:
[medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) en [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ).
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Er is onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van verkrachting, omdat de dwang ontbreekt.
De officier van justitie acht op grond van de in haar schriftelijk requisitoir genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, te weten het seksueel binnendringen van het lichaam van een minderjarige in een staat van verminderd bewustzijn. De officier van justitie heeft partiële vrijspraak gevorderd van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht voorts op grond van de in haar schriftelijk requisitoir genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd, te weten het medeplegen van verkrachting van een minderjarige, in vereniging gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft op de in de pleitnota genoemde gronden ten aanzien van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft -kort gezegd- aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zijn en dat er bovendien geen steunbewijs is voor de seksuele handelingen door verdachte.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
De verklaringen van [slachtoffer 2] zijn uiterst onbetrouwbaar, leugenachtig, tegenstrijdig en inconsistent, onder meer met betrekking tot het drinken en/of de vermeende drogering, het moment van zich niet goed voelen, het naar boven lopen, het verzet, de kleding en de herinnering. Daarnaast zijn er mogelijke motieven voor het doen van een valse aangifte.
De verklaringen van [slachtoffer 2] zijn naar de mening van de verdediging niet te gebruiken voor het bewijs.
Verder bevindt zich in het dossier geen onderscheidend steunbewijs op het onderdeel dwang. Ten aanzien van het letsel kan het eerste rapport van het NFI geen steunbewijs opleveren. Ook de gemoedstoestand van [slachtoffer 2] na afloop kan geen steunbewijs opleveren.
Voor de verklaringen van de ouders van [slachtoffer 2] en van [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) geldt dat dit de-auditu verklaringen zijn, die zijn gebaseerd op het verhaal van een bron, [slachtoffer 2] .
Er is op basis van het dossier wel volop steun voor de verklaring van verdachte dat er één op één seks is geweest met [slachtoffer 2] op geheel vrijwillige basis.
Voor verdachte was niet kenbaar en kon ook niet kenbaar zijn dat [slachtoffer 2] de seks niet zou hebben gewild. Veel waarschijnlijker is volgens de verdediging dat hier sprake is van een zogenaamde ‘mislukte vrijage’; seks die heeft plaatsgevonden op vrijwillige basis, waarbij de seks later, door [slachtoffer 2] als een aanranding of verkrachting wordt bestempeld.
Niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van dwang en dat [slachtoffer 2] zich niet aan de handelingen heeft kunnen onttrekken. Er is ook geen sprake van medeplegen. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van hem primair ten laste gelegde.
Dat geldt ook het subsidiair ten laste gelegde. In de visie van de verdediging kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en evenmin dat verdachte dat wist.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van seks, die kan worden bestempeld als sociaal onethisch.
Als de verklaringen van vermeende slachtoffers niet onafhankelijk van elkaar tot stand zijn gekomen en bovendien niet consistent zijn, moet uiterst voorzichtig worden omgesprongen met het toepassen van schakelbewijs.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage (pag. 29 tot en met 42) bij dit vonnis, en moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen en de bewijsbeoordeling: algemeen.
Het juridisch kader.Aan verdachte zijn zedendelicten ten last gelegde. Ter beantwoording van de vraag of tot een bewezenverklaring kan worden gekomen moet de rechter onder meer beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het zedendelict als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank beoordeelt het aan verdachte ten laste gelegde als volgt
De bewijsbeoordeling ten aanzien van feit 1:
Vrijspraak van het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair
ten laste gelegde.
Op 20 januari 2019 heeft bij de politie een informatief gesprek met [slachtoffer 1] plaatsgevonden, nadat zij kort daarvoor aan haar moeder had verteld dat een jongen dingen bij haar had gedaan, die ze niet wilde. Tijdens dit informatieve gesprek heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat verdachte op dat moment wel in het pand aanwezig was, maar geen seksuele handelingen bij haar heeft verricht. Verdachte heeft haar alleen getroost.
In het gesprek met haar moeder heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat verdachte lief voor haar was en dat ze het idee had dat hij niets heeft gedaan.
Op 11 september 2019 is [slachtoffer 1] nogmaals bij de politie gehoord als getuige. Zij heeft toen verklaard dat eerst [medeverdachte 1] seks met haar heeft gehad. Daarna is verdachte bij haar komen liggen, waarna zij in slaap is gevallen. Toen ze wakker werd lag verdachte boven op haar en zat hij met zijn piemel in haar vagina. Ze viel daarna weer weg.
Op 18 september 2019 heeft [slachtoffer 1] haar verklaring van 11 september 2019 getekend en verklaarde zij, naar aanleiding van een aantal vragen van de verbalisanten voor zover hier relevant als volgt:
“In het begin toen ik net thuis kwam, had ik daar het besef nog niet van. Ik weet niet hoe het is gekomen, maar op een dag wist ik dat het wel was gebeurd met [verdachte] .
Het klopt dat ik tegen mijn moeder heb gezegd dat [verdachte] niks heeft gedaan. Maar van [getuige 2] hoorde ik later dat ik het ook met [verdachte] had gedaan en toen besefte ik het weer. Het kwam toen weer naar boven dat hij het wel had gedaan.”
De rechtbank constateert dat de verklaring van [slachtoffer 1] , dat verdachte ook seks met haar heeft gehad, niet wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] . Ook verder bevindt zich geen steunbewijs in het dossier,
Er is geen DNA bij [slachtoffer 1] aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte. Het enkele feit dat de naam ‘ [slachtoffer 1] ’, zonder datum, achternaam of ander specifiek kenmerk, voorkomt op een lijst met meisjesnamen op de telefoon van verdachte acht de rechtbank onvoldoende om tot steunbewijs van de verklaring van [slachtoffer 1] te dienen.
Alles afwegend acht de rechtbank niet wettig bewezen dat verdachte op de ten laste gelegde datum seks heeft gehad met [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde dan ook niet wettig bewezen. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen en de bewijsbeoordeling ten aanzien van feit 2 (algemeen):
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] heeft op 22 april 2019, zeer kort nadat ze is vertrokken uit het pand van verdachte in [locatie 1] , tegen twee verbalisanten die op de melding zijn afgekomen bij haar thuis haar verhaal gedaan. Diezelfde nacht heeft een informatief gesprek met [slachtoffer 2] plaatsgevonden.
De volgende dag (24 april 2019) heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van verkrachting en heeft zij een uitgebreide verklaring afgelegd. Op 3 juni 2019 is [slachtoffer 2] nogmaals door de politie gehoord en op 29 maart 2021 is [slachtoffer 2] , op verzoek van de verdediging, nogmaals gehoord in aanwezigheid en onder supervisie van de rechter-commissaris. [slachtoffer 2] is dus in totaal vijf keer gehoord.
Door de verdediging zijn in deze zaak -kort gezegd- de navolgende redenen aangevoerd waarom de verklaringen van [slachtoffer 2] onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zouden zijn, namelijk:
  • de verklaringen van [slachtoffer 2] zijn op belangrijke punten tegenstrijdig en inconsistent;
  • [slachtoffer 2] heeft motieven om te liegen en een valse aangifte te doen. Mogelijke motieven kunnen zijn: ze ging vreemd ten opzichte van [getuige 3] en hij was boos, ze was bang voor haar reputatie, ze had mogelijk een gebrek aan aandacht, wraak omdat ze zich gebruikt voelde of angst voor de reactie van haar ouders.
  • [slachtoffer 2] liegt over de vrijwillige seks tussen haar en verdachte, voorafgaand aan de komst van de andere jongens.
De rechtbank zal hierna op deze punten ingaan.
Tegenstrijdigheid en inconsistentie in de verklaringen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 2] op onderdelen tegenstrijdig en/of inconsistent zijn. Dit maakt dat de rechtbank met (de bewijswaarde van) de verklaringen van [slachtoffer 2] behoedzaam moet omgaan.
De rechtbank constateert ook dat [slachtoffer 2] in haar verklaringen telkens heeft verklaard dat zij in het pand in [locatie 1] is geweest, dat er plotseling een overmacht aan jongens was, dat zij zich niet goed voelde en niet goed in staat was te reageren en dat zij door de aanwezige jongens is gedwongen seks met hen te hebben. Zij heeft jongens moeten pijpen en meerdere jongens hebben haar tegen haar wil in van achteren vaginaal gepenetreerd. De verklaringen van [slachtoffer 2] daarover zijn naar het oordeel van de rechtbank in de kern consistent.
De meest in het oog springende tegenstrijdigheid is dat [slachtoffer 2] in eerste instantie tijdens het informatief gesprek en/of in een Snapchat-contact met verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 3] niets hebben gedaan. In de aangifte heeft ze echter verklaard dat [medeverdachte 1] met zijn piemel in haar kut is geweest, dat verdachte niets heeft gedaan en dat ze niet weet of [medeverdachte 3] heeft meegedaan. In haar verklaring van 3 juni 2019 heeft ze pas belastend verklaard over [verdachte] en [medeverdachte 3] . Zij heeft toen verklaard dat verdachte haar vaginaal heeft gepenetreerd en dat zij [medeverdachte 3] heeft moeten pijpen.
In haar verklaring van 3 juni 2019 heeft [slachtoffer 2] uitgelegd waarom ze in eerste instantie niet belastend heeft verklaard over deze drie verdachten. Ze was bang voor hen en ze wilde daarmee bereiken dat verdachte en/of [medeverdachte 1] geen contact met haar zou zoeken. Daarnaast kennen verdachten en zij dezelfde mensen en was ze bang dat verdachten deze mensen tegen haar op zouden zetten. Ten aanzien van [medeverdachte 3] heeft ze nog aangegeven dat ze er in eerste instantie niet bij stil had gestaan dat de jongen die ze als eerste heeft gepijpt [medeverdachte 3] was. Ze had [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 3] ontmoet die middag bij de [locatie 2] in Rosmalen. [medeverdachte 1] kende ze al en verdachte was heel aanwezig. [medeverdachte 3] was stiller en viel daardoor niet zo voor haar op. De rechtbank acht deze uitleg niet zonder meer onaannemelijk.
Het gegeven dat [slachtoffer 2] zeer belastende verklaringen heeft afgelegd ten aanzien van personen over wie zij eerst in ontlastende zin heeft verklaard, maakt echter wel dat de rechtbank deze belastende verklaringen met grote behoedzaamheid zal benaderen en enkel voor het bewijs zal bezigen voor zover ze worden ondersteund door andere, deugdelijke bewijsmiddelen. De rechtbank stelt in dit verband vast dat de verklaring van [slachtoffer 2] dat [medeverdachte 1] en verdachte met hun penis in haar vagina zijn geweest, wordt ondersteund door de resultaten van het DNA-onderzoek en de verklaringen van [medeverdachte 1] en verdachte. Wat betreft de identificatie van [medeverdachte 3] aan de hand van zijn kleding door [slachtoffer 2] geldt echter dat deze evident in strijd is met de objectieve bewijsmiddelen, zoals de beschrijving door een verbalisant van de kleding die [medeverdachte 3] die avond blijkens de camerabeelden droeg, te weten een zwart shirt met in het wit een afbeelding van een schedel. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] op dit punt niet bruikbaar acht voor het bewijs en derhalve buiten beschouwing zal laten. De eventuele strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 3] zal dus op basis van andere bewijsmiddelen moeten worden vastgesteld. Hierop zal de rechtbank verderop in het vonnis terugkomen.
In de aangifte heeft [slachtoffer 2] verklaard dat ze licht in haar hoofd was en boven op bed is gaan zitten. Verdachte was bij haar. Ze zag vijf jongens. [medeverdachte 1] kwam de kamer inlopen. Ze realiseerde zich later pas dat het [medeverdachte 1] was. Ze voelde zich suf en moe. [medeverdachte 1] kwam naar haar toe. Toen kwamen al die jongens binnen en gingen ze gelijk aan haar zitten. Ze zakte een beetje weg en viel bijna in slaap. Ze heeft een jongen moeten pijpen. Een jongen die achter haar stond, heeft haar vervolgens vaginaal gepenetreerd. Ze heeft nog een jongen moeten pijpen, terwijl de jongens achter haar wisselden en met hun penis in haar vagina gingen.
Toen de tweede jongen in haar zat, zag ze ineens vier personen binnen komen, onder wie een dikke jongen.
Uit de camerabeelden in en/of bij het pand blijkt dat omstreeks 22:13:40 uur [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] het pand binnen komen. Omstreeks 22:20:21 uur komen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) het pand binnen. Verdachte heeft telkens in zijn onderbroek de deur voor hen opengemaakt.
Omstreeks 22:58:50 uur komen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ) het pand binnen. Op grond van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat die avond om 22:58:50 uur in totaal acht jongens in het pand waren en dat vanaf 22:20:21 uur vijf van deze jongens, al in het pand waren. Eén van die jongens is verdachte. Hij was al die tijd al samen met [slachtoffer 2] in het pand.
In het licht van deze camerabeelden gaat de rechtbank ervan uit dat de door [slachtoffer 2] genoemde eerste vijf personen qua aantal niet kan kloppen en dat dit vier personen moet zijn, ervan uitgaande dat verdachte op dat moment bij haar was. Ook kan het achter elkaar pijpen van de twee jongens, niet zo zijn gegaan als zij heeft verklaard, gelet op het signalement dat zij over de tweede persoon heeft gegeven. Dit signalement lijkt namelijk te slaan op [medeverdachte 5] , die pas vanaf 22:58:50 in het pand aanwezig was.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [slachtoffer 2] vast dat ze op het moment van het gebeuren suf en moe was. Aan te nemen valt dat dit van invloed is geweest op haar waarnemingsvermogen. Verder blijkt uit haar verklaringen in combinatie met de camerabeelden dat sprake was van een voor [slachtoffer 2] onverwachte, onoverzichtelijke en stressvolle situatie. Zij was in een voor haar onbekend pand met uiteindelijk acht voor haar onbekende of nagenoeg onbekende jongens van wie een aantal in relatief korte tijd vergaande seksuele handelingen met haar heeft verricht, deels gelijktijdig, deels opvolgend.
Dat zij in haar verklaringen op onderdelen wisselend en/of onjuist heeft verklaard over het aantal personen, de rol van de verschillende personen en de volgorde waarin het een en ander heeft plaatsgevonden en de situatie achteraf voor zichzelf heeft gereconstrueerd, maakt in het licht van het voorgaande haar verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer ongeloofwaardig en onbetrouwbaar. Wel noopt de vaststelling dat de verklaringen van [slachtoffer 2] op onderdelen in strijd zijn met objectieve bewijsmiddelen de rechtbank temeer tot het met extra behoedzaamheid benaderen van de verklaringen en het verlangen van deugdelijk steunbewijs alvorens deze verklaringen voor het bewijs te gebruiken.
In dat verband stelt de rechtbank vast dat de verklaring van [slachtoffer 2] dat er in de avond van 22 april 2019 in het pand van verdachte in [locatie 1] in korte tijd tussen haar en een aantal voor haar geheel tot nagenoeg onbekende jongens seksuele handelingen hebben plaats gevonden, bestaande uit pijpen en het vaginaal penetreren in belangrijke mate wordt ondersteund door objectief bewijs, namelijk DNA-matches met verdachte, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] en de camerabeelden in/bij het pand, en verklaringen van een aantal verdachten.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de inconsistenties en tegenstrijdigheden in de verklaringen van [slachtoffer 2] , niet van dien aard zijn dat haar verklaringen op die grond als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Motief.
Door de verdediging zijn meerdere motieven aangedragen waarom [slachtoffer 2] niet de waarheid zou hebben verklaard.
De rechtbank constateert dat dit speculatieve opmerkingen of gissingen zijn, die niet worden onderbouwd door feiten. Voor de suggestie van de verdediging dat sprake zou zijn van een motief bij [slachtoffer 2] om valse verklaringen af te leggen, heeft de rechtbank in het dossier noch in hetgeen is besproken ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden.
[slachtoffer 2] liegt over vrijwillige seks met verdachte, voorafgaand aan komst van de andere jongens.
Door de verdediging is in dit verband gesteld dat er op 22 april 2019 in het pand van [medeverdachte 1] vrijwillige seks heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 2] . Dit zou gebeurd zijn gedurende de tijd dat [slachtoffer 2] en verdachte met zijn tweeën in het pand aanwezig waren (vanaf 21.44 uur tot 22.13 uur).
De rechtbank overweegt in dit kader dat verdachte om 21.44 uur terugkomt bij het pand van verdachte, waar [slachtoffer 2] op dat moment alleen is.
Opgemerkt wordt dat op camerabeelden van het moment dat [slachtoffer 2] eerder die avond met haar vriendinnen binnenkomt is te zien welke kleding [slachtoffer 2] aan heeft, waaronder een broek met gaten ter hoogte van de knieën.
De rechtbank neemt vervolgens op de camerabeelden waar dat [slachtoffer 2] om 21:51:36 uur volledig gekleed is en de kleding en het tasje draagt die ze eerder op de avond ook droeg. Dat [slachtoffer 2] haar broek op dat moment nog aan heeft, stelt de rechtbank vast op basis van de verkleuringen die te zien zijn ter hoogte van de knieën. Deze verkleuringen passen bij het gegeven dat [slachtoffer 2] die avond een broek droeg met gaten ter hoogte van de knieën.
Dat [slachtoffer 2] en verdachte - vrijwillige - seks hebben gehad vóór dit moment, zoals verdachte stelt bij zijn getuigenverhoor bij de rechter-commissaris, acht de rechtbank, alleen al gelet op de zeer korte tijdspanne tussen het moment dat verdachte weer bij het pand aankomt en het moment dat [slachtoffer 2] , volledig gekleed, in beeld komt, zeer onaannemelijk.
Verdachte heeft zich bij de politie eerst op zijn zwijgrecht beroepen, maar verklaart uiteindelijk dat hij vrijwillige seks heeft gehad met [slachtoffer 2] voordat de andere jongens er waren. Zijn verklaring hierover is vaag en zeer summier.
Er zijn in het dossier wel aanwijzingen te vinden voor vrijwillige seks tussen [slachtoffer 2] en verdachte:
- Verdachte opent om 22:13 uur in zijn onderbroek de deur van het pand voor [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Tot dat moment waren verdachte en [slachtoffer 2] met zijn tweeën in het pand;
- [slachtoffer 2] heeft eerder op de avond op haar telefoon gezocht naar informatie over ‘Kamagra’;
- [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze verdachte een knappe/leuke jongen vond.
[slachtoffer 2] heeft gemotiveerd ontkend dat zij vrijwillig seks heeft gehad met verdachte en volhardt na confrontatie met mogelijke aanwijzingen voor vrijwillig seksueel contact in deze ontkenning. De rechtbank ziet al met al geen reden om aan dit deel van de verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen. De hierboven genoemde aanwijzingen zijn niet zonder meer redengevend voor het aannemen van vrijwillige seks en sluiten de verklaring van [slachtoffer 2] dat geen vrijwillige seks heeft plaatsgevonden zeker niet uit. Verder zijn de verklaringen van verdachte op dit punt, zoals hiervoor reeds overwogen, vaag en zeer summier.
Conclusie rechtbank ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] .
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] over het geheel genomen betrouwbaar en geloofwaardig zijn en ziet ook voorts geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] te twijfelen. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de verdediging met betrekking tot de (on)betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] .
Waar [slachtoffer 2] op voor de beoordeling van de tenlastelegging relevante punten tegenstrijdig, inconsistent of in strijd met objectieve bewijsmiddelen heeft verklaard, wordt haar verklaring slechts door de rechtbank voor het bewijs gebruikt voor zover deze wordt ondersteund door deugdelijke andere bewijsmiddelen.
Bewijsoverwegingen en de bewijsbeoordeling ten aanzien van feit 2 primair:
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 2] , zoals hiervoor overwogen in de kern betrouwbaar. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] op relevante onderdelen wordt ondersteund door ander, deels objectief steunbewijs.
De verklaring van [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] heeft onder meer verklaard dat zij met [verdachte] boven was en dat zij zich licht in haar hoofd voelde. Vijf jongens kwamen binnen. Ze begonnen aan haar te zitten. Ze voelde geen kracht in haar armen en zakte een beetje weg. Ze werd tegen het bed geduwd en hardhandig gedwongen te pijpen. Terwijl ze heeft gepijpt, stonden er jongens achter haar. Deze jongens hebben hun penis in haar vagina gedaan. Ze heeft twee jongens moeten pijpen. Terwijl een van de jongens met zijn penis in haar vagina zat, sloegen anderen op haar kont. De jongens achter haar wisselden en stopten telkens hun penis in haar vagina. Toen de tweede jongen in haar zat, zag ze ineens vier jongens binnen komen. Een van de jongens draaide zich meteen om en zei: ‘doe normaal’. De andere drie jongens zijn alle drie met hun penis in haar vagina geweest.
Disclosure getuigen
[slachtoffer 2] heeft meteen na het gebeuren telefonisch contact gezocht met een ex-vriend en ze heeft hem emotioneel verteld dat ze is gedwongen tot seks. Ook bij thuiskomst heeft ze tegen haar moeder en tegen een vriendin verteld dat ze is verkracht. Ze was daarbij emotioneel. Het feit dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en de getuigen niet overeenkomen met betrekking tot de bewoordingen die door [slachtoffer 2] zijn gebruikt en [slachtoffer 2] in eerste instantie bij binnenkomst vrolijk begon te praten, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze verklaringen onbruikbaar zijn voor het bewijs. De strekking is dat [slachtoffer 2] tegenover deze getuigen direct na het voorval heeft verklaard dat meerdere jongens seks met haar hebben gehad, terwijl ze dat niet wilde.
Het objectief steunbewijs.
Na de aangifte van [slachtoffer 2] zijn de camerabeelden van het pand aan de [locatie 1] van dat moment bekeken en beschreven.
Op de camerabeelden is te zien dat omstreeks 22:13:40 uur [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] het pand binnen komen. Omstreeks 22:20:21 uur komen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] het pand binnen en omstreeks 22:58:50 uur komen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] het pand binnen. Zij lopen na binnenkomst meteen naar [ruimte] , zijnde de ruimte die toegang biedt tot de trap naar de bovenverdieping waar de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Op deze beelden is te zien dat verdachte meermalen in zijn onderbroek de deur van het pand opent voor de medeverdachten die aan de deur staan. Op deze beelden is tevens te zien dat [medeverdachte 4] in alleen een onderbroek, [medeverdachte 1] met zijn onderbroek onder zijn billen en [medeverdachte 3] met een openstaande broek door het pand lopen.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze vijf jongens heeft gevoeld, die haar van achteren vaginaal gepenetreerd hebben. Ze heeft er maar twee echt gezien. Sommige jongens zijn vaker in haar geweest. Twee jongens waren donker getint.
De verklaring van [slachtoffer 2] , dat meerdere jongens met hun penis in haar vagina zijn geweest, wordt ondersteund door de inhoud van de NFI-rapportages, waaruit blijkt dat er spermasporen op de binnen- en buitenzijde van de string van [slachtoffer 2] zijn aangetroffen, die matchen met het DNA van [medeverdachte 1] . Daarnaast zijn er spermasporen aangetroffen diep vaginaal, op de binnenste schaamlippen, het voorhof en op het anus oppervlak van [slachtoffer 2] die matchen met het DNA van verdachte en zijn er spermasporen op de binnenste schaamlippen van [slachtoffer 2] aangetroffen die matchen met het DNA van [medeverdachte 5] .
Verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] :
Tevens blijkt uit de bij de politie afgelegde verklaringen van [medeverdachte 1] dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer 2] , terwijl anderen binnen kwamen. Hij heeft verklaard dat verdachte, toen hij de deur voor [medeverdachte 1] open deed, zei dat hij boven moest gaan kijken en daarop begon te lachen. [medeverdachte 1] wist dan wel wat er gaande was en is naar boven gegaan. Boven waren [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en hij zag dat [slachtoffer 2] seks had met een van beide jongens. [medeverdachte 1] is de ruimte in gelopen. Toen hij seks met [slachtoffer 2] had, stonden anderen daar naakt en zij bleven in de buurt. Verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en hijzelf hebben daar allemaal naakt gestaan.
Hij weet dat verdachte ook seks met [slachtoffer 2] heeft gehad. [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer 2] laten pijpen en hij heeft haar geneukt. Hij heeft gezien dat [medeverdachte 4] dingen met [slachtoffer 2] heeft gedaan; hij heeft hem naakt gezien.
Hij heeft gezien dat [medeverdachte 5] [slachtoffer 2] heeft geneukt. Tevens heeft hij verklaard dat [medeverdachte 6] boven is geweest en dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 2] meer aan het kijken waren voor de lol.
[medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij seks (neuken) heeft gehad met [slachtoffer 2] in het pand van [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 5] heeft bij de politie verklaard dat hij heeft geprobeerd seks met [slachtoffer 2] te hebben.
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij de bewuste avond in het pand in [locatie 1] is geweest en dat hij de trap op is gelopen om te kijken wat daar speelde. Volgens hem waren er daar meer dan twee aanwezig. Zij waren allemaal bezig en waren met heel veel mensen.
Hebben de seksuele handelingen plaatsgevonden?
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit de bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat meerdere jongens, tegelijk en/of in elkaars aanwezigheid, seks hebben gehad met [slachtoffer 2] , waarbij zij haar lichaam seksueel zijn binnengedrongen.
Zoals hiervoor overwogen gaat de rechtbank er in het licht van de camerabeelden vanuit dat de door [slachtoffer 2] genoemde eerste vijf personen qua aantal niet kan kloppen en stelt de rechtbank vast dat dit een groep van vier personen moet zijn, ervan uitgaande dat verdachte op dat moment bij haar was.
Ten aanzien van de betrokkenheid van [medeverdachte 3] geldt het navolgende: Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kunnen de verklaringen van [slachtoffer 2] voor zover die zien op de identificatie van [medeverdachte 3]
,niet gebruikt worden als bewijs voor de strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 3] .
De rechtbank stelt echter op basis van de verklaring van [medeverdachte 1] vast dat [medeverdachte 3] door [slachtoffer 2] is gepijpt en dat hij haar vaginaal heeft gepenetreerd. De rechtbank ziet geen reden om deze verklaring van [medeverdachte 1] niet te volgen. Bovendien wordt de verklaring ondersteund door de camerabeelden, waarop te zien is dat [medeverdachte 3] enkele minuten voór [medeverdachte 1] het pand binnen gaat, meermalen naar [ruimte] loopt en op enig moment ook in beeld komt met zijn broek open.
Met betrekking tot de jongens die [slachtoffer 2] heeft gepijpt overweegt de rechtbank als volgt.
De beschrijvingen die [slachtoffer 2] heeft gegeven in haar aangifte van de tweede jongen, die ze heeft moeten pijpen, past bij de beschrijvingen van één van de personen op de camerabeelden, te weten [medeverdachte 5] . De tweede persoon kan derhalve worden geïdentificeerd als [medeverdachte 5] . De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat het moment waarop [slachtoffer 2] zegt dat het pijpen van [medeverdachte 5] heeft plaatsgevonden, niet kan kloppen, gelet op het tijdstip dat hij het pand is binnen gekomen. Uit haar verklaring leidt de rechtbank echter wel af dat zij [medeverdachte 5] op enig moment die avond heeft gepijpt.
Nu [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] [medeverdachte 3] heeft gepijpt stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 3] de eerste jongen is die [slachtoffer 2] heeft moeten pijpen.
Dat alleen sprake zou zijn geweest van één op één seks wordt weerlegd door de bewijsmiddelen waaronder de verklaring van [medeverdachte 1] , afgelegd bij de politie.
Heeft verdachte deelgenomen aan de seksuele handelingen?
De rechtbank stelt vast dat ook verdachte na binnenkomst van de andere jongens, heeft deelgenomen aan de seksuele handelingen op dat moment.
[slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat van de jongens die in haar vagina zijn geweest, toen de jongens die achter haar stonden wisselden, er twee getint waren.
De rechtbank stelt vast dat er maar twee jongens van de hele groep getint waren en dat zijn verdachte en [medeverdachte 5] .
[slachtoffer 2] heeft in haar verklaring van 3 juni 2019 verklaard dat verdachte met zijn penis in haar vagina is geweest toen er al meerdere mensen in de ruimte waren. Ze heeft ook een uitleg gegeven voor het feit dat zij eerder heeft verklaard dat verdachte niets heeft gedaan.
Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte op het moment dat hij de deur voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] open heeft gemaakt, omstreeks 22.20 uur, in zijn onderbroek was en na het openmaken van de deur met de anderen weer naar [ruimte] is gelopen.
[medeverdachte 1] heeft met betrekking tot het aandeel van verdachte verklaard dat hij weet dat verdachte ook seks met [slachtoffer 2] heeft gehad. Verdachte deed de deur open. Hij hoorde van verdachte dat [slachtoffer 2] al met zijn vrienden seks had gehad of ondertussen seks had. Verdachte zei tegen [medeverdachte 1] : ‘Loop eens naar boven’. Verdachte begon te lachen en toen wist [medeverdachte 1] wel wat er gaande was. Boven waren [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en hij zag dat [slachtoffer 2] seks had. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en hijzelf daar allemaal naakt hebben gestaan. Toen hij seks had met [slachtoffer 2] , stonden ze daar naakt.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte ná het moment dat de eerste jongens zijn gearriveerd seks heeft gehad met [slachtoffer 2] en onderdeel is geweest van het groepsgebeuren.
Is er sprake van dwang?
Uit de bewijsmiddelen blijkt het navolgende.
Verdachte maakte deel uit van de eerste groep jongens, die de kamer waarin [slachtoffer 2] zich bevond, binnen zijn gegaan. [medeverdachte 3] is achter [slachtoffer 2] gaan zitten. Hierop is zij door één van de jongens omgedraaid en gedwongen [medeverdachte 3] te pijpen, waarbij zij door meerdere jongens, onder wie verdachte, vaginaal is gepenetreerd. Een aantal verdachten stond naakt in de kamer en trok zich af. Verdachte en de medeverdachten hadden een fysiek en getalsmatig overwicht op [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] bevond zich bovendien in een voor haar onbekende omgeving.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij zich licht in haar hoofd voelde en dat zij af en toe wegviel. Zij voelde zich suf en moe. Zij heeft in het begin gezegd: ‘doe normaal, wat is dit’. Tijdens het pijpen heeft zij meerdere keren haar hoofd geprobeerd weg te draaien, waarop haar hoofd hardhandig in de richting van de penis werd geduwd en aan haar haren werd getrokken. Daarbij werd gezegd: ‘gewoon luisteren kankerhoer’. Zij heeft gezegd dat ze niet wilde, maar daar werd om gelachen. Tijdens de seks hebben de jongens haar op haar kont geslagen, haar tegen het bed geduwd en de nagels in haar heupen geduwd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat het voor verdachte kenbaar moet zijn geweest dat de seks tegen de wil van [slachtoffer 2] was en dat hij, tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van die seksuele handelingen en dat het opzet van verdachte was gericht op het tegen de wil van [slachtoffer 2] ondergaan van deze seksuele handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 2] zich niet aan deze seksuele handelingen heeft kunnen onttrekken, gelet op haar fysieke toestand op dat moment en het fysieke en getalsmatige overwicht van de jongens, die om haar heen stonden, elkaar afwisselden en zich op dat moment hardhandig richting [slachtoffer 2] gedroegen.
Zoals hiervoor overwogen, blijkt uit het dossier dat [slachtoffer 2] , kort na de gebeurtenissen in het pand van [medeverdachte 1] emotioneel was. In die omstandigheid ziet de rechtbank steun voor de hiervoor vastgestelde dwang.
De verdediging ziet in het geregistreerde contact tussen de telefoon van [slachtoffer 2] en de telefoon van haar ex-vriend [getuige 1] van 22.48 uur van 26 seconden een aanwijzing dat de seks niet tegen de wil van [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden.
De rechtbank gaat hier niet in mee.
Uit de telefoongegevens van de telefoon van [slachtoffer 2] kan worden geconcludeerd dat haar telefoon om 22.48 uur contact heeft gehad met de telefoon van [getuige 1] . Of er een gesprek heeft plaatsgevonden en zo ja, tussen wie, kan uit dit technisch bewijs niet worden afgeleid. Zowel [getuige 1] als [slachtoffer 2] zeggen dat er geen gesprek heeft plaatsgevonden tussen hen op dat tijdstip. Een andere oorzaak voor het contact tussen de telefoons van [slachtoffer 2] en [getuige 1] is geenszins uit te sluiten. De telefoon kan bijvoorbeeld, al dan niet per ongeluk, door iemand zijn aangeraakt, waardoor de telefoon contact legde met de telefoon van [getuige 1] .
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze ten tijde van het ten laste gelegde suf was en af en toe wegviel. Op grond van toxicologisch onderzoek kan een beïnvloeding van het bewustzijn van [slachtoffer 2] door ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen ten tijde van het voorval niet worden geconcludeerd, zo blijkt uit het NFI-rapport van 25 maart 2020, maar ook niet worden uitgesloten. Tussen het voorval en de bloedafname ligt ongeveer 7,5 uur. In deze periode neemt de concentratie van stoffen in het bloed doorgaans af door omzetting en uitscheiding. Concentraties van stoffen die snel uit het lichaam worden verwijderd en ten tijde van het voorval in het bloed aanwezig waren in een werkzame concentratie, kunnen in deze periode dusdanig afnemen dat ze niet meer aantoonbaar zijn met het uitgevoerde onderzoek.
De resultaten van het toxicologisch onderzoek doen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet af aan de verklaringen van [slachtoffer 2] op dit punt.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De overige bewijsverweren
Hetgeen de verdediging overigens ten aanzien van het bewijs ten verweer heeft betoogd vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor de afzonderlijke feiten heeft gebezigd. De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden die maken dat aan de inhoud van die bewijsmiddelen behoort te worden getwijfeld.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna bewezen is verklaard.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
2.
primair
op 22 april 2019 te ‘s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen,
door geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2004) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , immers hebben verdachte
en/of zijn mededaders
- meermalen hun penis in de mond van die [slachtoffer 2]
gebracht en geduwd en/of het hoofd van die [slachtoffer 2] in de richting van
hun penis geduwd en zich vervolgens laten pijpen door die [slachtoffer 2]
en
- meermalen hun penis in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of gehouden en/of bewogen,
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid hierin dat verdachte en/of zijn
mededaders:
- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of geduwd en/of aan haar hoofd en/of

haren getrokken en/of bij haar nek gepakt en

- zijn/hun nagels in de heupen en/of zij, van die [slachtoffer 2]

heeft/hebben geduwd en

- die [slachtoffer 2] tegen/op het bed hebben geduwd en
- achter die [slachtoffer 2] is/zijn gaan liggen en/of zitten en/of staan en
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden hebben toegevoegd: ‘Gewoon luisteren

kankerhoer’ en

- een fysiek overwicht hebben gehad op die [slachtoffer 2] , omdat verdachte
en zijn mededaders getalsmatig in de meerderheid waren en omdat die
[slachtoffer 2] zich zwak voelde en/of zich niet kon verzetten
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft voor feit 1 subsidiair en feit 2 primair gevorderd aan verdachte de volgende straf en maatregelen op te leggen:
- een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek van het voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden:
meewerken aan een ambulante behandeling, voor zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod, direct en indirect, met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor de [locatie 3] te ’ [gemeente] ,
met dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden;
- de vrijheidsbeperkende maatregelen 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te weten een locatieverbod voor de [locatie 3] en een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] voor de duur van vijf jaar. Bij iedere overtreding dient een week hechtenis te worden opgelegd.
De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregelen gevorderd.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis heeft de officier van justitie verzocht een eventueel opheffings- dan wel schorsingsverzoek af te wijzen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht overeenkomstig het advies van de psycholoog het adolescentenstrafrecht toe te passen. Mocht de rechtbank het jeugdstrafrecht niet toepassen, dan wordt verzocht de jonge leeftijd wel zwaar mee te laten wegen bij de strafmaat.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaar.
Tussen de inval bij de medeverdachte en de uiteindelijke uitspraak zijn 33 maanden verstreken. Verdachte leeft al die tijd in onzekerheid over de uitkomst van deze zaak.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis wordt verzocht deze op te heffen. Primair wegens de verzochte vrijspraak en subsidiair wegens het gebrek aan gronden. Meer subsidiair verzoekt de verdediging de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen.
De verdediging heeft verzocht het geëiste contact- en locatieverbod en de dadelijke uitvoerbaarheid niet op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Het verzoek tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten het jeugdstrafrecht toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit 18 jaar oud was.
De [psycholoog] heeft in het rapport van 24 februari 2020 betreffende verdachte, onder meer het volgende gerapporteerd:
Voor wat betreft de indicatie voor het toepassen van het jeugdstrafrecht blijkt uit de wegingslijst dat betrokkene in het contact jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd zou doen vermoeden. Tevens is een pedagogische aanpak noodzakelijk en ook mogelijk. (…) Op basis van de wegingslijst is als contra-indicatie voor het toepassen van het jeugdstrafrecht te benoemen dat er een toename in ernst van de delicten is (indien het tenlastegelegde als bewezen wordt geacht) en dat betrokkene niet onder de indruk is van justitiële autoriteiten.
Verder zijn er geen contra-indicaties en op basis van de ‘Wegingslijst indicatiecriteria toepassing jeugdstrafrecht’ zijn er aldus voldoende argumenten die aanleiding geven om het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
De reclassering, Leger des Heils, heeft in haar rapport van 23 november 2021 onder meer het navolgende geadviseerd:
Het NIFP beschrijft in hun onderzoek d.d. 24 februari 2020 dat zij in onderhavige zaak wel voldoende aanwijzingen zien voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Zo zou betrokkene in contact jonger overkomen dan zijn kalenderleeftijd en werd volgens hen een pedagogische aanpak noodzakelijk geacht. Ook zou continuering van de schoolgang en gezinsgerichte hulpverlening wenselijk dan wel noodzakelijk zijn. Groepsgerichte hulpverlening was volgens het NIFP nodig voor de identiteitsontwikkeling.
De reclassering kan hier, ruim anderhalf jaar na het uitbrengen van het eerder genoemde rapport, niet meer bij aansluiten. De heer [verdachte] leidt inmiddels een volwassen leven en de door het NIFP benodigde factoren worden als niet meer mogelijk of noodzakelijk geacht. Betrokkene gaat niet meer naar school, maar werkt fulltime. Daarnaast zien wij onvoldoende mogelijkheden voor een pedagogische aanpak of gezinsgerichte hulpverlening, daar betrokkene steeds zelfstandiger fungeert en hierin minder ontvankelijk is voor sociale, emotionele, praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen. Ondanks dat we op het gebied van handelingsvaardigheden enigszins aanwijzingen zien voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, zijn er op het gebied van pedagogische mogelijkheden geheel geen mogelijkheden of aanwijzingen die dit impliceren. Derhalve komt de reclassering tot de conclusie dat er onvoldoende indicaties zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Wij adviseren het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank constateert dat het advies van de psycholoog tot toepassing van het jeugdstrafrecht vooral gebaseerd is op de op dat moment nodig gevonden pedagogische aanpak. Gelet op het recente advies van de reclassering en de indruk die verdachte bij de reclassering en ter terechtzitting op de rechtbank heeft gemaakt, sluit de rechtbank zich aan bij bovengenoemde conclusie van de reclassering. De rechtbank ziet, evenals de officier van justitie, geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen en wijst het verzoek van de verdediging tot toepassing van het jeugdstrafrecht dan ook af.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in april 2019 deel uitgemaakt van een groep jongens, die zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 2] . Zij was in de veronderstelling met een aantal mensen te gaan chillen in de chillruimte van een van de verdachten. Terwijl zij later die avond met verdachte in het pand was overgebleven, kwamen er steeds meer jongens bij die seks met haar wilden. [slachtoffer 2] voelde zich niet goed en was niet in staat adequaat te reageren. Ze heeft vervolgens gedurende ongeveer een uur tegen haar wil onbeschermde seks met meerdere, voor haar onbekende en nagenoeg onbekende jongens gehad. Zij heeft onder meer twee jongens moeten pijpen, terwijl zij achtereenvolgens door meerdere jongens van achteren vaginaal is gepenetreerd. De jongens hebben hierbij de regie gevoerd en op geen enkele wijze rekening gehouden met de belangen van [slachtoffer 2] . Het vond plaats in een relatief kleine slaapkamer, waar [slachtoffer 2] werd omringd door meerdere jongens. Dit alles moet zeer vernederend voor [slachtoffer 2] zijn geweest. De jongens hebben haar respectloos behandeld door haar uit te lachen als ze zei dat ze iets niet wilde en haar hardhandig te behandelen. Uit niets blijkt dat verdachte of één van de andere jongens zich op enig moment heeft afgevraagd hoe dit alles voor [slachtoffer 2] was en/of zij aan het hele gebeuren ook enig plezier beleefde.
[slachtoffer 2] was ten tijde van de verkrachting 15 jaar.
Verdachte kende haar nauwelijks en heeft zijn eigen lustgevoelens op haar botgevierd en zich niet bekommerd om de gevoelens en belangen van [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] . Hij heeft [slachtoffer 2] seksueel misbruikt en haar behandeld als gebruiksvoorwerp.
Het is een feit van algemene bekendheid dat feiten als deze vaak langdurige en ernstige emotionele schade kunnen toebrengen en een verdere normale en gezonde seksuele ontwikkeling in de weg kunnen staan.
Dat dit bij [slachtoffer 2] ook het geval is blijkt uit de door haar ter terechtzitting afgelegde verklaring, waarin zij aangeeft wat voor emotionele schade zij heeft ondervonden van het feit. Zij geeft in haar slachtofferverklaring aan dat de jongens over haar grens zijn gegaan en haar niet meer als persoon maar als een object zonder gevoel of pijn zagen. Ze voelde zich door hun handelen vies en gebruikt en haar vertrouwen in de mens was in een klap weg. Zij is nog steeds onder behandeling voor het door haar opgelopen trauma.
Delicten als de onderhavige veroorzaken veel maatschappelijke onrust en leiden tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben grote onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de hiervoor genoemde rapportages van de psycholoog d.d. 24 februari 2020 en de reclassering d.d. 23 november 2021.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor meerderjarigen. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Voor verkrachting is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in straf verhogende zin rekening gehouden met de zeer vernederende setting waarin het bewezen verklaarde onder 2 heeft plaatsgevonden, het feit dat de seks onbeschermd, zonder condoom, heeft plaatsgevonden, de grootte van de groep en de duur van de verkrachting.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de jonge leeftijd van verdachte, te weten 18 jaar, ten tijde van het plegen van het feit. De rechtbank zal ten voordele van verdachte tevens rekening houden met het tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de uiteindelijke berechting van de zaak.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
De rechtbank zal bevelen dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf.
De rechtbank ziet geen aanleiding, zoals door de officier van justitie is gevorderd en door de reclassering is geadviseerd, de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
De op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel.
Daarnaast vindt de rechtbank het, ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten, nodig om een maatregel zoals bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen, inhoudende dat verdachte gedurende vijf jaren geen direct of indirect contact mag hebben met de in deze zaak genoemde [slachtoffer 2] .
Voor elke keer dat verdachte dit contactverbod overtreedt, moet hij een vervangende hechtenis van één week uitzitten, tot een maximum van zes maanden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat in de periode na het ten laste gelegde meerdere malen op een intimiderende wijze, direct of indirect, contact is gezocht met het slachtoffer. De rechtbank zal voornoemde maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte en/of de medeverdachten zich weer belastend zal/zullen gedragen jegens [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal het door de officier van justitie geëiste locatieverbod voor de [locatie 3] in de gemeente [gemeente] , zijnde de [woonplaats] , niet opleggen. De rechtbank is van oordeel dat door het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel van een contactverbod met [slachtoffer 2] , haar veiligheid voldoende is gewaarborgd. De rechtbank vindt het opleggen van een locatieverbod voor een hele wijk, in de gemeente waar verdachte zelf ook woonachtig is, in dit geval een te vergaande maatregel.
De voorlopige hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat het bevel tot voorlopige hechtenis, welk bevel met ingang van 22 juni 2020 is geschorst, dient te worden opgeheven.
Ter terechtzitting van 19 juni 2020 heeft de rechtbank bepaald dat, gelet op het tijdsverloop, de 12 jaarsgrond/geschokte rechtsorde, niet meer een dragende grond voor de voorlopige hechtenis is en dat alleen de recidivegrond aanwezig is.
Verdachte is inmiddels al ruim anderhalf jaar in vrijheid gesteld. Niet is gebleken dat verdachte, voor zover de rechtbank bekend, voor een soortgelijk feit met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank acht de recidivegrond dan ook niet langer dragend. De rechtbank is verder van oordeel dat de 12 jaarsgrond / geschokte rechtsorde, mede gelet op het tijdsverloop, niet herleeft door het feit dat er inmiddels een veroordelend vonnis ligt waarbij een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijk langere duur dan het voorarrest wordt opgelegd. Hervatting van de voorlopige hechtenis zou thans betekenen dat de voorlopige hechtenis in feite neerkomt op de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij heeft de navolgende bedragen gevorderd:
  • kleding € 100,--;
  • reis- en parkeerkosten € 254,18;
  • camerasysteem € 260,83;
  • verblijf [land] € 850,21;
  • smartengeld € 17.500,--,
telkens te vermeerderen met wettelijke rente.
Daarnaast heeft de benadeelde partij ‘extra bedragen’ gevorderd. De raadsman van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting verzocht de benadeelde partij ten aanzien van deze bedragen niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gehele vordering hoofdelijk toewijsbaar, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 22 april 2019 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft zij aangevoerd:
- dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de gevorderde ‘extra kosten’;
- dat de kosten aanschaf camerasysteem moeten worden afgewezen, nu geen sprake is van rechtstreekse schade, subsidiair ontbreekt voor een bedrag van € 139,17 de onderbouwing;
- dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover de vordering ziet op het verblijf in [land] , nu de vordering in zoverre onvoldoende is onderbouwd.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de kleding, de reis- en parkeerkosten, voor zover die niet als ‘extra kosten’ zijn genoemd.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de stelling dat het waargenomen letsel is toegebracht door de verdachten onvoldoende is onderbouwd.
Niet wordt betwist dat vergoeding van schade kan worden toegewezen wanneer sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Het bestaan van geestelijk letsel is door de benadeelde partij onderbouwd, daarmee is nog niet gezegd dat het totaal gevorderde bedrag billijk is. Het geclaimde bedrag is, gelet op soortgelijke kwesties, niet proportioneel. Aanzienlijke matiging is passend, waarbij de bovengrens een bedrag van maximaal
€ 7.000,--, is bij een bewezenverklaring van het primaire feit.
Ten aanzien van de proceskosten merkt de verdediging op dat de werkzaamheden maar één keer zijn verricht en dat de noodzaak tot het bijwonen van de pro forma zitting er niet is.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 8.500,--. De rechtbank heeft voor de hoogte van de immateriële schade aansluiting gezocht bij de uitspraken waarbij in vergelijkbare zaken immateriële schade is toegekend. Daarnaast acht de rechtbank toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, een materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 354,18 (posten: kleding € 100,-- en reis- en parkeerkosten € 254,18,), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde kosten voor het camerasysteem, aangezien met betrekking tot deze kosten geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij tevens niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde ‘extra bedragen’, waarvan nog niet vaststaat dat deze kosten ook daadwerkelijk zullen worden gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de immateriële schade, voor zover deze een bedrag van € 8.500,-- te boven gaat en de kosten betreffende ‘verblijf in [land] ’.
De kosten betreffende verblijf [land] zijn onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling
van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 1.492,--, terzake kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken.
Dit bedrag bestaat uit 1 punt à € 373,-- voor het indienen van de vordering en 3 punten à € 373,-- voor de behandeling van de zaak op de inhoudelijke zitting. In verband met de lange duur van de twee zittingsdagen acht de rechtbank hiervoor drie punten redelijk en billijk.
De overige gevorderde kosten voor rechtsbijstand acht de rechtbank niet gemaakt in het kader van het indienen of toelichten van de vordering van de benadeelde partij in de zaak van verdachte. Deze kosten zijn dan ook niet toewijsbaar.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade van
€ 8.854,18.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (22 april 2019) tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Geen schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer 1]

Gelet op de vrijspraak ten aanzien van feit 1, zal de rechtbank geen schadevergoedingsmaatregel opleggen ten behoeve van [slachtoffer 1] , zoals door de officier van justitie is geëist.

Beslag.

De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen telefoon gevorderd.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de in beslag genomen telefoon nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet langer verzet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 63, 242 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. feit 2 primair:
verkrachting, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen, terwijl de schuldigen het feit begaan tegen een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar en het feit is vergezeld van geweld
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 2 primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 2 primair:
Contactverbod voor de duur van 5 jaar
Legt op de maatregel dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect
- contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2004.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan
de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt één
week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum
van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de
opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich
belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 2] , beveelt de rechtbank, gelet
op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, dat eerder is geschorst, met ingang van heden.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen goed, te weten: Apple iPhone 11.
T.a.v. feit 2 primair:
Maatregel van schadevergoeding van € 8.854,18 subsidiair 79 dagen
gijzeling.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 8.854,18 (zegge: achtduizend achthonderdvierenvijftig euro en achttien cent), bij
gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 79 dagen gijzeling.
Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 8.500,-- immateriële schade en
€ 354,18 materiële schade (posten: kleding en de thans gemaakte reis- en
parkeerkosten).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s) is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting
niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict, 22 april 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 8.854,18
(zegge: achtduizend achthonderdvierenvijftig euro en achttien cent), te weten
€ 8.500,-- immateriële schade en € 354,18 materiële schade (posten:
kleding en thans gemaakte reis- en parkeerkosten).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict, 22 april 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (medische
kosten, reis- en parkeerkosten als extra bedrag genoemd, camerasysteem,
verblijf [land] , resterend gevorderde bedrag immateriële schade) niet
ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij
de burgerlijke rechter aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op een bedrag van in totaal € 1492,--, waarvan een bedrag van € 373,-- (indienen vordering) en een bedrag van € 1119,-- (bijwonen zitting).
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd
voor zover hij of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan een van de hem
opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. N. Flikkenschild, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 31 januari 2022.