ECLI:NL:RBOBR:2022:2718

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
22/352m 22/353 en 22/272
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening van aanlegvergunningen in Sint-Oedenrode

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, op 5 juli 2022, zijn de beroepen van Stichting Brabantse Milieufederatie en Het Groene Hart Brabant tegen de verlening van drie aanlegvergunningen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad aan vergunninghouders geanalyseerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunningen in strijd zijn met de geldende planregels, omdat het college het agrarisch belang onterecht heeft meegewogen bij de besluitvorming. De rechtbank verklaart de beroepen tegen twee van de drie vergunningen gegrond, omdat de belangen van de vergunninghouders niet zwaarder mogen wegen dan de ecologische en cultuurhistorische waarden die door de werkzaamheden worden aangetast. De rechtbank oordeelt dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in dit geval, en dat de verlening van de vergunningen in strijd is met de wet. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. De rechtbank bepaalt dat het griffierecht aan de eisers moet worden vergoed, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/352, SHE 22/353 en SHE 22/272
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2022 in de zaak tussen

1.1. Stichting Brabantse Milieufederatie, uit Tilburg, en

2. Het Groene Hart Brabant, uit Den Dungen (eisers)
(gemachtigde: mr. [naam] )
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad(verweerder)
(gemachtigde: mr. M.A. Muller)
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:

1.[naam] , uit [woonplaats] (vergunninghouder 1),

2. [naam]uit [woonplaats] (vergunninghouder 2),
(gemachtigde: [naam] ) en
3. [naam]uit [woonplaats] (vergunninghouder 3).
Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de verlening van aanlegvergunningen aan vergunninghouders. Met de besluiten van 28 februari 2005, 10 maart 2005 en 8 mei 2005 (de primaire besluiten) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode, als rechtsvoorganger van verweerder, aanlegvergunningen verleend voor het dempen en aanleggen van diverse sloten en/of watergangen en het egaliseren en draineren van diverse percelen aan het [adres] (22/352), [adres] (22/353) en de [adres] (22/272) in [woonplaats] .
1.2.
Met de bestreden besluiten van 16 december 2021 op de bezwaren van eisers is verweerder bij die besluiten gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam] namens eisers, de gemachtigde van verweerder, vergunninghouder 1 en vergunninghouder 2, vergezeld door hun gemachtigde en [naam] , (oud-)lid van Landinrichtingscommissie en [naam] en [naam] voor vergunninghouder 3.
Totstandkoming van de bestreden besluiten
2.1.
Verweerder heeft op 9 november 2004 een aanvraag om een aanlegvergunning van vergunninghouder 1 ontvangen voor het dempen van diverse sloten en/of watergangen en het egaliseren en draineren van de percelen, thans kadastraal bekend [nummers] , gelegen nabij het [adres] . Deze vergunning is met het primaire besluit van 28 februari 2005 verleend. In de uitspraak van 20 april 2007 [1] heeft de rechtbank het daartegen gerichte beroep van eisers gegrond verklaard. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 februari 2008 [2] heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, op grond waarvan verweerder een nieuwe beslissing op eisers’ bezwaren tegen de verleende vergunning diende te nemen.
2.2.
Vergunninghouder 2 heeft op 30 november 2004 een aanlegvergunning gevraagd voor het aanleggen van een sloot, het dempen van sloten, het egaliseren van gronden op de hoeken van percelen en het aanleggen van drainage op de percelen, thans kadastraal bekend [nummers] , gelegen aan [adres] . Deze vergunning is met het primaire besluit van 10 maart 2005 verleend. In de uitspraak van 20 april 2007 [3] heeft de rechtbank het daartegen gerichte beroep van eisers gegrond verklaard. In de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2008 [4] heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, op grond waarvan verweerder een nieuwe beslissing op eisers’ bezwaren tegen de verleende vergunning diende te nemen.
2.3.
Vergunninghouder 3 heeft op 5 januari 2005 een aanlegvergunning gevraagd voor het dempen van sloten, het egaliseren van gronden en het aanleggen van drainage op de percelen, thans kadastraal bekend [nummers] , gelegen nabij [adres] 2. Deze vergunning is met het primaire besluit van 8 mei 2005 verleend. In de uitspraak van 26 februari 2007 [5] heeft de rechtbank het daartegen gerichte beroep van eisers gegrond verklaard. Tegen de uitspraak van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld.
2.4.
Verweerder heeft met het besluit van 28 april 2014 een nieuwe beslissing op de bezwaren van eisers genomen. In de uitspraak van de rechtbank van 3 juli 2015 [6] heeft de rechtbank de beroepen van eisers tegen dit besluit ongegrond verklaard. In de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2016 [7] heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, op grond waarvan verweerder opnieuw een beslissing op de bezwaren van eisers tegen de verleende aanlegvergunningen diende te nemen. Met de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers opnieuw ongegrond verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de verlening van de aanlegvergunningen aan vergunninghouders. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eisers hebben aangevoerd.
4.1.
De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten over [adres] en [adres] gegrond en over [adres] ongegrond. Dit heeft tot gevolg dat verweerder nieuwe besluiten zal moeten nemen op de bezwaren van eisers die zijn gericht tegen de besluiten waarmee de aanlegvergunningen aan vergunninghouder 1 en vergunninghouder 2 zijn verleend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4.2.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De feiten
5.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Vergunninghouder 1 en vergunninghouder 2 zijn eigenaar van de percelen waarop de aanlegvergunning die aan hen is verleend betrekking heeft. Vergunninghouder 3 heeft zijn bedrijf en de percelen waarop de aan hem verleende aanlegvergunning betrekking heeft, overgedragen aan [naam] en [naam] .
5.2.1.
Op de betrokken gronden zijn, voor zover relevant, de volgende bestemmingsplannen van toepassing:
Buitengebied Sint-Oedenrode;
Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 2 en
Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 4.
5.2.2.
Voor de percelen van vergunninghouder 1 geldt het volgende. Het perceel met de kadastrale aanduiding [nummer] heeft op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Oedenrode” de bestemming “Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden”, met de dubbelbestemmingen “Waarde Archeologie 2 (middelhoge verwachting)” en “Waterstaat - Attentiegebied EHS” en gebiedsaanduidingen “aardkundig waardevol”, “cultuurhistorisch waardevol gebied” en “cultuurhistorisch waardevolle akker”. Het perceel [nummer] heeft op grond van hetzelfde bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden", met dubbelbestemmingen “Waarden - Archeologie 1 (hoge verwachting)” en “Waarden - Archeologie 2 (middelhoge verwachting)” en “Waterstaat - Attentiegebied EHS”, met de gebiedsaanduidingen “aardkundig waardevol”, “cultuurhistorisch waardevol gebied”, “cultuurhistorisch waardevolle akker”.
Op basis van het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening 2” heeft het perceel met de kadastrale aanduiding P495 de bestemming “Agrarisch met waarden - Landschapswaarden”, met de dubbelbestemmingen “Archeologie 3” en “Waterstaat - attentiegebied EHS”.
5.2.3.
Voor de percelen van vergunninghouder 2 geldt het volgende. Op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Oedenrode” hebben de percelen de bestemmingen “Agrarisch met waarden - Landschapswaarden” en “Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden” met de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie 1 (hoge verwachting)”, ‘Waarde - Archeologie 2 (middelhoge verwachting)”, “Waarde - Archeologie 3 (hoge verwachting)”, “Waterstaat - Attentiegebied EHS” en “Waterstaat- Waterbergingsgebied”. Verder hebben de percelen de gebiedsaanduidingen “cultuurhistorisch waardevol gebied” en “leefgebied kwetsbare soorten”.
5.2.4.
Voor de percelen van vergunninghouder 3 geldt het volgende. Op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 2” geldt de bestemming “Agrarisch met waarden - Landschapswaarden” met de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie 1 (hoge verwachting)”, “Waarde - Archeologie 2 (middelhoge verwachting)”, en “Waterstaat - Attentiegebied EHS”. Verder hebben de percelen de gebiedsaanduiding “cultuurhistorisch waardevol gebied”.
5.3.
Na de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2016 heeft verweerder, na een loting, bureau [naam] ( [naam] ) opdracht gegeven om te onderzoeken of door uitvoering van de werken en werkzaamheden, waarvoor de aanlegvergunning is aangevraagd, sprake is van een onevenredige afbreuk aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de ter plaatse aanwezige waarden, zoals genoemd in de bestemmingsomschrijving. De eindconclusies van het rapport van [naam] van 29 april 2020 luiden, voor zover relevant, als volgt:
Aanlegvergunning vergunninghouder 1:
  • Er is sprake van eenonevenredige aantastingbetreffende de landschappelijke waarden met betrekking tot het kleinschalige landschap dat op percelen [nummers] door schaalvergroting en vormverandering verloren is gegaan.
  • Er is sprake van eenonevenredige aantastingbetreffende het verlies aan ecologische gradiënten en variatie in (natte) biotopen als gevolg van het dempen van de sloten op de percelen [nummers] .
  • Er is sprake van eenonevenredige aantastingbetreffende het verlies aan een functie als foerageergebied en (tijdelijke) verblijfplaats voor vogels van beek en moeras ter plaatse van het knooppunt van de Ollandse Waterloop en de Dommelmeander.’
Aanlegvergunning vergunninghouder 2:
  • ‘Er is sprake van eenonevenredige aantastingbetreffende het verlies aan ecologische gradiënten en variatie in (natte) biotopen als gevolg van het dempen van de sloten op de percelen.
  • Er is sprake van eenonevenredige aantastingbetreffende het verlies aan verbindingswegen en oriëntatielijnen voor kleine zoogdieren en amfibieën (kwetsbare soorten) als gevolg van het dempen van de verbindende sloten.’
Aanlegvergunning vergunninghouder 3:
- ‘
‘Er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de hydrologische, aardkundige, cultuurhistorisch-landschappelijke en ecologische waarden.’
5.4.
Op verzoek van verweerder heeft de Adviescommissie agrarische bouwaanvragen (AAB) op 1 oktober 2020 adviezen uitgebracht over het landbouwkundige belang van iedere vergunninghouder bij de verleende aanlegvergunningen. In deze adviezen heeft de AAB geconcludeerd dat in alle gevallen het agrarisch gebruik van de percelen onevenredig wordt beperkt, in het geval geen vergunningverlening plaatsvindt.
5.5.
Met de bestreden besluiten heeft verweerder, in afwijking van de adviezen van de Commissie Rechtsbescherming Meijerijstad (CRM), de bezwaren van eisers tegen de aanlegvergunningen inzake [adres] en [adres] ongegrond verklaard, omdat verweerder de belangen van vergunninghouders bij de agrarische gebruiksmogelijkheden van hun percelen zwaarder heeft laten wegen dan de cultuurhistorische en ecologische waarden van de percelen die als gevolg van de werkzaamheden en werken onevenredig worden aangetast. Verweerder heeft conform het advies van de CRM de bezwaren van eisers tegen de aanlegvergunning inzake [adres] ongegrond verklaard.
Zijn de beroepsgronden van eisers duidelijk genoeg om verweerder in staat te stellen verweer te voeren?
6.1.
Verweerder voert aan dat het hem niet duidelijk is tegen welke beslissingen op bezwaar de beroepsgronden zijn gericht. Daarbij wijst verweerder erop dat sprake is van één beroepschrift, dat is gericht tegen zes bestreden besluiten. Omdat iedere aanlegvergunning zijn eigen toetsingskader heeft, is het onduidelijk tegen welke beslissing op bezwaar de beroepsgronden zich richten. Daarbij komt dat de Afdeling in de verschillende kwesties afwijkend heeft beslist en de gemachtigde van eiser 2 een rol heeft vervuld bij de Landinrichtingscommissie in het kader van de ruilverkaveling. Verweerder is van mening dat er, door de processtrategie van eisers, onduidelijkheid is ontstaan over de omvang van de verschillende rechtsgedingen en dat daarom het juridisch kader van de afzonderlijke besluiten als onweersproken uitgangspunt moet worden genomen, met inbegrip van de oordelen waarover de Afdeling zich reeds in hoogste instantie heeft uitgesproken.
6.2.
De rechtbank volgt verweerders betoog niet. Weliswaar is sprake van zes bestreden besluiten, maar het planologisch regime dat op de betrokken percelen rust, in het bijzonder de toepassing van de planregels waarover partijen van mening verschillen, is hetzelfde en daar richten de beroepsgronden van eisers zich tegen. Ter zitting hebben eisers voorts bevestigd dat het toepasselijke planologische regime dat in ieder bestreden besluit is vermeld niet wordt betwist. Bovendien is de rechtbank op basis van de inhoud van het (aanvullend) verweerschrift en het optreden van verweerders gemachtigde ter zitting niet gebleken dat verweerder in zijn procesbelang is geschaad.
Wat betreft verweerders betoog dat rekening moet worden gehouden met de uitspraken van de Afdeling overweegt de rechtbank dat de bestreden besluiten
ex nunczijn genomen, dus met inachtneming van het planologische regime zoals dat van toepassing was op het moment van het nemen van die besluiten. Het planologische regime is sinds 2005, toen de aanlegvergunningen zijn verleend, meermaals gewijzigd. Dit brengt met zich dat, voor zover de voor de bestreden besluiten relevante planregels niet zijn gewijzigd, de uitspraken van de Afdeling nog steeds van belang zijn.
Heeft verweerder de planregels goed toegepast door een afweging te maken tussen enerzijds de agrarische belangen en anderzijds de inbreuk op de betrokken waarden?
7.1.
Eisers voeren aan dat verweerder in de bestreden besluiten niet juist heeft getoetst aan de doeleindenomschrijvingen van de relevante bestemmingen en het omgevingsvergunningstelsel zoals dat is neergelegd in de artikelen 4 en 5 van de planregels van het bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 4”. Het gaat volgens eisers bij toetsing aan artikel 4.6.3 en artikel 5.6.3 van deze planregels namelijk om de vraag of geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. In de geldende bestemmingsplannen heeft de belangenafweging al plaatsgevonden. Verweerder had moeten toetsen aan de in artikel 4.6.3 en/of artikel 5.6.3 van de planregels vastgestelde criteria om te bepalen of de aanlegvergunningen konden worden verleend. Op grond van deze planregels is er geen ruimte voor een belangenafweging tussen enerzijds de agrarische belangen en anderzijds de te beschermen ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Daarnaast voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan de adviezen van de AAB en de agrarische belangen heeft laten prevaleren boven de te beschermen waarden. Uit het rapport van [naam] blijkt dat op de percelen van vergunninghouder 1 en vergunninghouder 2 onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden en op de percelen van vergunninghouder 3 afbreuk wordt gedaan aan deze waarden. Daarom heeft verweerder de bezwaren ten onrechte ongegrond verklaard.
Eisers voeren aan dat verweerder zich ten onrechte baseert op de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2008. [8] Verweerder dient een besluit te nemen op basis van de geldende bestemmingsplannen en niet op basis van oud recht.
Verder stellen eisers dat verweerder ten onrechte beperkte betekenis heeft gehecht aan het rapport van bureau [naam] ten aanzien van de vergunningverlening voor [adres] en [adres] , omdat het rapport ten aanzien van deze vergunningen niet in lijn is met de opvatting van verweerder.
Ook is verweerder er ten onrechte van uitgegaan dat sprake is van een voor vergunninghouders belastend besluit, omdat sprake is van een besluit op aanvraag. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel kan daarom niet slagen.
Ten onrechte heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard, omdat indien de vergunningen geweigerd zouden moeten worden, de gemeente zal afzien van handhaving. Eisers hebben gewezen op de door de CRM geopperde mogelijkheid om mitigerende maatregelen te nemen, waaronder de CRM verstaat het aanpassen van de vergunningaanvragen in die zin dat de effecten leiden tot een minder ingrijpende aantasting van de cultuurhistorische en natuurwaarden. Eisers hebben er verder op gewezen dat circa 80% van de betrokken waarden kan worden hersteld door de percelen terug te brengen in de oorspronkelijke staat.
7.2.
Verweerder stelt dat hij de doeleindenomschrijving van de relevante bestemmingen niet verkeerd uitlegt. Er is geen sprake van een natuur-, maar van een agrarische bestemming, waarbij tevens sprake is van bescherming van de aanwezige cultuurhistorische, aardkundige, natuur- en landschappelijke waarden. De agrarische bestemming is leidend. Verweerder heeft een grote beleidsvrijheid bij het toetsen van aanvragen om een vergunning, waarbij het bestemmingsplan het toetsingskader is. Er wordt steeds meer gewicht toegekend aan het evenredigheidsbeginsel. Dit is om die reden bij de beoordeling betrokken. Het evenredigheidsbeginsel maakt een belangenafweging noodzakelijk, waarbij ook de agrarische gebruiksmogelijkheden moeten worden betrokken. Ook in de eerdere geldende bestemmingsplannen en besluiten is het gewicht van de agrarische gebruiksmogelijkheden opgenomen. Weliswaar is het planologische regime in de loop der jaren gewijzigd, maar er is nimmer een materiële wijziging beoogd, in de zin dat niet meer getoetst kan worden aan de landbouwkundige waarden. Er kan daarom nog steeds getoetst worden aan de landbouwkundige waarden. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling en daarmee heeft verweerder bij de bestreden besluiten ook rekening moeten houden. Voorts verwijst verweerder naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2021 [9] , waarin is geoordeeld dat alle betrokken belangen in de evenredigheidstoets moesten worden meegewogen, ook als deze niet expliciet worden genoemd.
Eisers en de CRM zijn volgens verweerder van mening dat de te beschermen waarden mogen leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische gebruiksmogelijkheden. Verweerder heeft in het recht en het beleid echter onvoldoende aanknopingspunten gevonden om deze mening over te nemen en is daarom voorbij gegaan aan de adviezen van de CRM.
Verweerder blijft verder van mening dat de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2008 [10] terecht aan de bestreden besluiten ten grondslag is gelegd.
Verweerder blijft bij zijn standpunt dat hij de belangen van vergunninghouders zwaarder heeft mogen laten wegen dan de te beschermen waarden. Verweerder vindt dat hij in beginsel mag uitgaan van de adviezen van de AAB, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 1998. [11]
Verder blijft verweerder bij zijn standpunt dat sprake is van een voor vergunninghouders belastend besluit. Ook een besluit op bezwaar kan belastend zijn. Daarvan is in dit geval sprake. Indien geen vergunning zou worden verleend, zou er namelijk een beginselplicht tot handhaven ontstaan. Hierin heeft verweerder aanleiding gezien om toepassing te geven aan het evenredigheidsbeginsel.
Volgens verweerder is het niet zo dat het plan van toedeling dat door de Landinrichtingscommissie is opgesteld ten behoeve van de ruilverkaveling de aantasting van de te beschermen waarden mogelijk maakte. Wel is verweerder van mening dat vergunninghouders het plan van toedeling hebben geaccepteerd, omdat zij ervan uitgingen dat zij de percelen aaneengesloten zouden kunnen gebruiken. De Landinrichtingscommissie heeft bij het plan van toedeling rekening gehouden met de te beschermen waarden van de betrokken percelen. Het plan van toedeling maakt volgens verweerder onderdeel uit van de besluitvormingsketen, waarbij naar de mening van verweerder de besluiten in elkaars verlengde moeten worden beoordeeld. De verlening van de aanlegvergunningen zijn het sluitstuk van de ruilverkaveling en is geen procedure die op zichzelf staat.
Aangezien de werkzaamheden, waarvoor de vergunningen zijn aangevraagd, rechtstreeks voortvloeien uit de ruilverkaveling en de gemachtigde van eiser 2 zelf zitting heeft gehad in de ruilverkavelingscommissie en bij het plan van toedeling geen opmerkingen heeft geplaatst, heeft de gemachtigde van eiser 2 zelf bijgedragen aan de ontstane situatie. De gemachtigde van eiser 2 had, vanwege zijn deskundigheid, reeds bij de ruilverkaveling de problemen met de te beschermen waarden moeten aankaarten.
Anders dan eisers hebben gesteld, is verweerder van mening dat hij niet een te beperkte betekenis aan het rapport van [naam] heeft gegeven. Het rapport is als basis gebruikt voor de belangenafweging, evenals de adviezen van de AAB, waarbij verweerder een afweging heeft gemaakt tussen twee tegenstrijdige deskundigenadviezen.
Verder begrijpt verweerder niet waarom de beroepen ook zijn gericht tegen de vergunningverlening voor [adres] , omdat eisers in hun beroepschrift aangeven het rapport van [naam] te onderschrijven. Uit het rapport volgt dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de te beschermen waarden op deze percelen.
7.3.
Vergunninghouder 1 en vergunninghouder 2 hebben ter zitting bevestigd dat de werken en werkzaamheden waarvoor de aanlegvergunningen zijn aangevraagd voortvloeien uit de ruilverkaveling. Daarbij hebben vergunninghouder 1 en vergunninghouder 2 benadrukt dat de Landinrichtingscommissie rekening heeft gehouden met de te beschermen waarden.
Alle vergunninghouders hebben verder ter zitting verklaard dat de werken en werkzaamheden moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt en dat de agrarische gebruiksmogelijkheden ernstig zouden worden beperkt, indien zij dat alsnog zouden moeten doen als gevolg van het intrekken van de vergunningen.
7.4.1.
De rechtbank overweegt dat de aanvragen moeten worden getoetst aan het vergunningenstelsel dat in artikel 4 en artikel 5 van de planregels van het bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 4” is opgenomen. Uit artikel 4.6.3 en artikel 5.6.3 van de planregels volgt dat een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. Deze planregels wijken af van het planologische regime dat van toepassing was ten tijde van de vergunningverlening. In het destijds geldende planologische regime (bestemmingsplan “Buitengebied 1997” en de voorbereidingsbesluiten van 2004 en 2005) waren uitdrukkelijk ‘de landbouwkundige waarden en kwaliteiten van de gronden’ opgenomen. In de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2008 [12] heeft de Afdeling geoordeeld dat ‘
het belang van de aanvrager in zoverre een rol speelt dat ook de landbouwkundige waarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig mogen worden verkleind [13] en ‘
Gelet op hetgeen in 2.6.2 is overwogen, heeft het college de belangen van de aanvrager daarbij mogen meewegen. [14] In de huidige doelomschrijvingen van artikel 4 en 5 van de planregels zijn de landbouwkundige waarden en kwaliteiten van de gronden niet opgenomen. Dit betekent dat bij de toetsing aan artikel 4.6.3 en artikel 5.6.3 van de planregels de belangen van vergunninghouders bij de landbouwkundige waarden en kwaliteiten van de gronden niet (meer) mogen worden meegewogen. Verweerders betoog, dat met de verschillende wijzigingen van de planologische regimes in de periode 2005 tot aan de beslissingen op bezwaar geen materiële wijzigingen zijn beoogd en dat daarom, conform de uitspraak van de Afdeling, nog steeds landbouwkundige belangen van vergunninghouders kunnen worden meegewogen, volgt de rechtbank niet. De tekst van de planregels is leidend als deze op zichzelf duidelijk is, wat hier het geval is. De bestreden besluiten zijn in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.
Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat desalniettemin met toepassing van het evenredigheidsbeginsel, als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de aanlegvergunningen kunnen worden verleend, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van voor vergunninghouders belastende besluiten. De gevraagde vergunningen zijn immers niet geweigerd, maar verleend. Ten gevolge van de verlening van de vergunning mogen vergunninghouders, in afwijking van het bestemmingsplan, de werken en werkzaamheden waarvoor de vergunning is gevraagd uitvoeren.
In de bestreden besluiten is de toepassing van het evenredigheidsbeginsel verder gemotiveerd met de onderbouwing dat de planregels geen enkele belemmering vormen voor een integrale belangenafweging en dat verweerder om deze reden de belangen van de vergunninghouders heeft mogen meewegen. Deze stelling kan in zijn algemeenheid niet worden gevolgd. Het opstellen van planregels zou dan zinledig worden, omdat de planregels die door de planwetgever zijn opgesteld met een beroep op het evenredigheidsbeginsel dan eenvoudig zouden kunnen worden gepasseerd. Daarvoor is het evenredigheidsbeginsel niet bedoeld. Verder gaat verweerders beroep op de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2021 niet op, omdat in die zaak de betreffende planregel verwijst naar de waarden en/of functies die het bestemmingsplan direct of indirect beoogt te beschermen, waaronder de functie wonen, terwijl de planregels waar het hier om gaat specifiek verwijzen naar de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden en dus niet naar de functie agrarisch.
Het verweer van verweerder dat de bestreden besluiten in stand moeten blijven, omdat hij in de voorgeschiedenis voldoende reden ziet om af te zien van handhaving, kan ook niet worden gevolgd. Verweerder loopt daarmee vooruit op feiten waarvan onzeker is of deze zich zullen voordoen. Wel kan het evenredigheidsbeginsel een rol spelen in een mogelijke handhavingsprocedure.
7.4.2.
De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste jurisprudentie [15] van de Afdeling het een bestuursorgaan vrijstaat om van het advies van een door hem geraadpleegde deskundige af te wijken, indien het dit advies of onderdelen ervan onjuist acht. Afwijking dient echter, al dan niet op basis van een ander deskundigenadvies, deugdelijk gemotiveerd te worden. Verweerder heeft in de bestreden besluiten inzake [adres] en [adres] weliswaar gesteld dat [naam] in haar rapport op enkele onderdelen een onjuiste conclusie heeft getrokken, maar in de bestreden besluiten is niet gesteld dat de conclusie van [naam] dat de betrokken waarden onevenredig worden aangetast onjuist is.
Eisers hebben enkel twijfels geuit over de juistheid van de conclusies van [naam] inzake [adres] , maar hebben geen contra-expertise overgelegd. In de stellingen van partijen ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen en eindconclusies van het rapport van [naam] . De rechtbank acht het rapport van [naam] begrijpelijk en deugdelijk gemotiveerd en zal daarom dit rapport als uitgangspunt nemen bij de verdere beoordeling.
7.4.3.
De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten over [adres] en [adres] gegrond, omdat volgens het rapport van [naam] sprake is van een onevenredige aantasting van de betrokken waarden en verweerder, in strijd met de planregels, de agrarische belangen van de vergunninghouders zwaarder heeft laten wegen dan de te beschermen waarden. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten over [adres] ongegrond, omdat volgens het rapport van [naam] geen sprake is van een onevenredige aantasting van de betrokken waarden en de aanlegvergunning op basis van de planregels kan worden verleend.
Conclusie en gevolgen
8. De beroepen tegen de bestreden besluiten over [adres] zijn ongegrond.
De beroepen tegen de bestreden besluiten over [adres] en [adres] zijn gegrond, omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 4.6.3 en artikel 5.6.3 van de planregels van het bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 4”. De rechtbank vernietigt daarom deze bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
9. De rechtbank bepaalt, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor 12 weken.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder het griffierecht in de zaken van [adres] en [adres] aan eisers vergoeden. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat geen sprake is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gericht tegen het besluit van 16 december 2021 over [adres] en gericht tegen het besluit van 16 december 2021 over [adres] gegrond;
- verklaart de beroepen gericht tegen de besluiten van 16 december 2021 over [adres] ongegrond;
- vernietigt de besluiten over [adres] en [adres] van 16 december 2021;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren gericht tegen de verleende aanlegvergunningen voor [adres] en [adres] met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 720,00 aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en
mr. J. Heijerman, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
[…]
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 8:72
[…]
4. De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
a. bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;
b. het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
Bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 4”
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
De regels voor de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Sint-Oedenrode’ (vastgesteld op 15 maart 2012), bestemmingsplan ‘Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 1’ (vastgesteld op 10 juli 2014), en van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 2’ (vastgesteld op 25 juni 2015), worden vervangen door de regels voor de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' van bestemmingsplan 'Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 4' van de gemeente Meierijstad.
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarische doeleinden, in het kader van bedrijfsmatige agrarische activiteiten, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
grondgebonden agrarische bedrijven, te exploiteren als bedrijfsmatige agrarische activiteiten, met uitzondering van glastuinbouwbedrijven, intensieve kwekerijen, intensieve veehouderijen en veehouderijen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
'glastuinbouw' tevens glastuinbouwbedrijven zijn toegestaan;
'intensieve kwekerij' tevens een intensieve kwekerij is toegestaan;
‘intensieve veehouderij' en 'specifieke vorm van agrarisch – intensieve veehouderij begrensd' tevens een intensieve veehouderij is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veehouderij’ een veehouderij, niet zijnde een intensieve veehouderij, is toegestaan;
’intensieve veehouderij uitgesloten' geen intensieve veehouderij is toegestaan, ook niet als vervolgactiviteit;'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij geiten en schapen' en 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij begrensd geiten en schapen' tevens een intensieve geiten en schapenhouderij is toegestaan;
'specifieke vorm van agrarisch met waarden - persoonsgebonden overgangsrecht' tevens het persoonsgebonden overgangsrecht als bedoeld in artikel 40.3 van toepassing is;
mestopslag buiten het bouwvlak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – mestopslag’;
‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veehandel’ tevens een veehandel is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – hippische voorzieningen’ hippische voorzieningen, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;
Voeropslag buiten het bouwvlak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeropslag';
'specifieke vorm van agrarisch met waarden- anti-hagelkanon’ een anti-hagelkanon is toegestaan;
"specifieke vorm van agrarisch met waarden - twee bedrijven toegestaan", 2 bedijven binnen het agrarisch bouwvlak zijn toegestaan;
Vrijkomende Agrarische Bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – vab' waar uitsluitend het bestaande agrarisch gebruik is toegestaan;
geen bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten';
een agrarisch bedrijfsgebouw buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – agrarisch bedrijfsgebouw’;
een schuilgelegenheid ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – schuilgelegenheid’;
een kapel ter plaatse van de aanduiding ‘religie’;
een sleufsilo buiten het bouwvlak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - sleufsilo';
een rijbak ter plaatse van de aanduiding ‘rijbak’;
propaantanks (tot 5 m³) mits de veiligheidsafstand tenminste 7,5 meter bedraagt tussen een propaantank en een beperkt kwetsbaar object;
is een aarden wal toegestaan met een hoogte van maximaal 1,5m ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden – aarden wal’;
permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – teeltondersteunende voorzieningen';
bedrijfswoningen;
plattelandswoningen zoals aangegeven in Bijlage 3 ‘Plattelandswoningen’ bij deze regels;
mantelzorgwoningen zoals aangegeven in Bijlage 4 ‘Mantelzorgwoningen’ bij deze regels;
de uitoefening van nevenfuncties, ondergeschikt aan het agrarisch bedrijf;
nevenactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 5 'Nevenactiviteiten' bij deze regels
agrarische activiteiten bij wijze van hobby;
aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
mestbewerking en -verwerking voor het eigen bedrijf;
een hondenoefenterrein ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – hondenoefenterrein”;
(onverharde) paden en wegen en parkeervoorzieningen;
detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
een minicamping ter plaatse van de aanduiding ‘minicamping’;
een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
een wijngaard ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – wijngaard';
'specifieke vorm van agrarisch met waarden - streekbelevingscentrum' tevens een streekbelevingscentrum is toegestaan;´
specifieke vorm van agrarisch met waarden – Central Point’ een coördinatielocatie is toegestaan;
een minigolfterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – minigolf';
kleinschalig kamperen met maximaal 25 standplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – kleinschalig kamperen';
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
leefgebied dassen ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied dassen';
leefgebied struweelvogels ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied struweelvogels';
behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
aardkundig waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding 'aardkundig waardevol gebied';
cultuurhistorisch waardevolle akkers ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevolle akker';
cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol gebied';
waardevolle beekdalen ter plaatse van de aanduiding 'waardevol beekdal';
behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen en (kikker)poelen;
waterbassins binnen een bouwvlak of ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - waterbassin';
groenvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik;
productiegerichte paardenhouderijen;
overige agrarische bedrijven.
4.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1
Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Tabel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
'Awg' Aardkundig waardevol gebied
'Chwa' Cultuurhistorisch waardevolle akker
'Chwg' Cultuurhistorisch waardevol gebied
'Lgd' Leefgebied dassen
'Wb' Waardevol beekdal
'Lgs' Leefgebied struweelvogels'
OV = omgevingsvergunning vereist
NT = niet toegestaan
NVT = niet van toepassing
- = toegestaan zonder omgevingsvergunning
4.6.2
Uitzonderingen
Het in artikel 4.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een vastgesteld projectplan en/of een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
binnen het bouwvlak en/of het differentiatievlak plaatsvinden;
het aanleggen en/of wijzigen van (kikker)poelen, zoals genoemd in artikel 4.6.1, betreffen.
4.6.3
Toelaatbaarheid
De in artikel 4.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Voor wat betreft de verdere afwegingsaspecten en beoordelingscriteria geldt de 'Tabel ingrepen / effect BP Buitengebied' (Bijlage 2).
Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden
De regels voor de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Sint-Oedenrode’ (vastgesteld op 15 maart 2012), bestemmingsplan ‘Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 1’ (vastgesteld op 10 juli 2014), en van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 2’ (vastgesteld op 25 juni 2015), worden vervangen door de regels voor de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' van bestemmingsplan 'Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening 4' van de gemeente Meierijstad.
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarische doeleinden, in het kader van bedrijfsmatige agrarische activiteiten, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
grondgebonden agrarische bedrijven, te exploiteren als bedrijfsmatige agrarische activiteiten, met uitzondering glastuinbouwbedrijven, intensieve kwekerijen, intensieve veehouderijen en veehouderijen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
'glastuinbouw' tevens glastuinbouwbedrijven zijn toegestaan;
'intensieve kwekerij' tevens een intensieve kwekerij is toegestaan;
‘intensieve veehouderij' tevens een intensieve veehouderij is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veehouderij’ een veehouderij, niet zijnde een intensieve veehouderij, is toegestaan;
’intensieve veehouderij uitgesloten' geen intensieve veehouderij is toegestaan, ook niet als vervolgactiviteit;
'specifieke vorm van agrarisch met waarden - persoonsgebonden overgangsrecht' tevens het persoonsgebonden overgangsrecht als bedoeld in artikel 40.3 van toepassing is;
een sleufsilo buiten het bouwvlak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - sleufsilo';
Vrijkomende Agrarische Bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – vab' waar uitsluitend het bestaande agrarisch gebruik is toegestaan;
geen bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning uitgesloten';
een agrarisch bedrijfsgebouw buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – agrarisch bedrijfsgebouw’;
een uitkijktoren ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – uitkijktoren’;
een schuilgelegenheid ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – schuilgelegenheid’;
een kapel ter plaatse van de aanduiding ‘religie’;
een rijbak ter plaatse van de aanduiding ‘rijbak’
propaantanks (tot 5 m³) mits de veiligheidsafstand tenminste 7,5 meter bedraagt tussen een propaantank en een beperkt kwetsbaar object;
bedrijfswoningen;
plattelandswoningen zoals aangegeven in Bijlage 3 ‘Plattelandswoningen’ bij deze regels;
mantelzorgwoningen zoals aangegeven in Bijlage 4 ‘Mantelzorgwoningen’ bij deze regels;
de uitoefening van nevenfuncties, ondergeschikt aan het agrarisch bedrijf;
nevenactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 5 'Nevenactiviteiten' bij deze regels
agrarische activiteiten bij wijze van hobby;
aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
mestbewerking en -verwerking voor het eigen bedrijf;
behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
leefgebied dassen ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied dassen';
leefgebied kwetsbare soort(en) ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied kwetsbare soorten';
leefgebied struweelvogels ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied struweelvogels';
leefgebied weidevogels ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied weidevogels';
behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
aardkundig waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding 'aardkundig waardevol gebied';
cultuurhistorisch waardevolle akkers ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevolle akker';
cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol gebied';
waardevolle beekdalen ter plaatse van de aanduiding 'waardevol beekdal';
(onverharde) paden en wegen en parkeervoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen en (kikker)poelen;
waterbassins binnen een bouwvlak of differentiatievlak;
groenvoorzieningen;
extensief recreatief medegebruik, waaronder een kano-uitstapplaats ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kanouitstapplaats'.
productiegerichte paardenhouderijen;
ab. overige agrarische bedrijven.
5.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1
Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Tabel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
'Awg' Aardkundig waardevol gebied
'Chwa' Cultuurhistorisch waardevolle akker
'Chwg' Cultuurhistorisch waardevol gebied
'Lgd' Leefgebied dassen
'Wb' Waardevol beekdal
'Lgs' Leefgebied struweelvogels
'Lgw' Leefgebied weidevogels
OV = omgevingsvergunning vereist
NT = niet toegestaan
NVT = niet van toepassing
- = toegestaan zonder omgevingsvergunning
5.6.2
Uitzonderingen
Het in artikel 5.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een vastgesteld projectplan en/of een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
binnen het bouwvlak en/of het differentiatievlak plaatsvinden;
het aanleggen en/of wijzigen van (kikker)poelen, zoals genoemd in artikel 5.4.4, betreffen.
5.6.3
Toelaatbaarheid
De in artikel 5.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Voor wat betreft de verdere afwegingsaspecten en beoordelingscriteria geldt de 'Tabel ingrepen / effect BP Buitengebied' (Bijlage 2).

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 06/1745.
2.Zaaknummer 200703949/1, ECLI:NL:RVS:2008:BC4692.
3.Zaaknummer AWB 06/1746.
4.Zaaknummer 200703449/1, ECLI:NL:RVS:2008:BC3603.
5.Zaaknummer AWB 06/746.
6.Zaaknummers SHE 14/1842, 14/1843 en 14/1844.
7.Zaaknummer 201506460/1/1A, ECLI:NL:RVS:2016:1784.
8.Zaaknummer 200703949/1, ECLI:NL:RVS:2008:BC4692.
10.Zaaknummer 200703949/1, ECLI:NL:RVS:2008:BC4692.
12.Zaaknummer 200703949/1, ECLI:NL:RVS:2008:BC4692.
13.Overweging 2.6.2, laatste zin.
14.Overweging 2.11, laatste zin.
15.Onder andere de uitspraak van 6 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ3393.