ECLI:NL:RBOBR:2022:2664

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
SHE 20/3747 E
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak over vernietiging natuurvergunning voor emissie-arme stalsystemen

Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een einduitspraak gedaan in de zaak tussen het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant en de eisers Coöperatie Mobilisation for the Environment en Vereniging Leefmilieu. De rechtbank heeft de natuurvergunning die op 16 november 2020 was verleend voor het uitbreiden van een veehouderij vernietigd. Dit besluit volgde op een tussenuitspraak van 31 mei 2022, waarin de rechtbank de mogelijkheid bood aan de gedeputeerde staten (GS) om de natuurvergunning te verbeteren. GS heeft echter besloten deze kans niet te benutten en wacht op een eindoordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verwijzing naar de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). De rechtbank oordeelde dat de vergunning in strijd was met de Wet natuurbescherming (Wnb) omdat er geen passende beoordeling was gemaakt, wat noodzakelijk is voor de verlening van een natuurvergunning. De rechtbank heeft GS opgedragen om binnen zes maanden na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook aanwijzingen heeft gegeven voor de te nemen maatregelen. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de eisers recht hebben op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.518,00. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming bij het verlenen van natuurvergunningen, vooral in het licht van de bescherming van Natura 2000-gebieden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3747 E

einduitspraak van de meervoudige kamer van 29 juni 2022 in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment en Vereniging Leefmilieu, te Nijmegen,
eisers,
(gemachtigde: [naam] ),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Speekenbrink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], vergunninghouder, te [vestigingsplaats] , gemachtigde [naam] .

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend voor het uitbreiden/wijzigen van een veehouderij aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2022 op zitting behandeld. Namens eisers is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder zijn [naam] verschenen, de gemachtigde en deskundige M. de Jong van Agra-Matic te Ede.
Bij tussenuitspraak van 31 mei 2022 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes maanden na verzending van de tussenuitspraak de geconstateerde gebreken te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in de tussenuitspraak.
Verweerder heeft de rechtbank op 13 juni 2022 bericht geen gebruik te maken van de gelegenheid om de door de rechtbank geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek in de zaak gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en verwijst daarnaar.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend omdat, ondanks een geringe toename van de ammoniakemissie en stikstofoxide-emissie, na afronding sprake is van een gelijkblijvende stikstofdepositie op de betrokken Natura 2000-gebieden. In de tussenuitspraak van 31 mei 2022 heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat verweerder bij de verlening van de natuurvergunning ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar de emissiefactor in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) voor stalsysteem A1.28. Omdat onvoldoende zeker is dat het emissiearme stalsysteem A1.28 leidt tot een beperking van de emissies zoals aangegeven in de Rav, kan niet op voorhand worden uitgesloten dat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden zullen optreden. Daarom heeft het bedrijf een natuurvergunning nodig, die pas kan worden verleend ná een passende beoordeling. Nu een natuurvergunning is verleend zonder dat daaraan een passende beoordeling ten grondslag ligt, is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wnb genomen. De rechtbank heeft mogelijke beschermingsmaatregelen met partijen op zitting besproken en heeft verweerder de gelegenheid geboden om naar aanleiding hiervan extra voorschriften aan de natuurvergunning te verbinden zodat een inhoudelijke passende beoordeling hierna niet meer nodig is. Verweerder wil in deze en alle andere soortgelijke zaken echter geen gebruik maken van de mogelijkheid tot herstel van gebreken, maar wil eerst een eindoordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over de juistheid van de verwijzing naar de Rav bij besluiten op aanvragen voor een natuurvergunning.
3. Omdat verweerder de gebreken niet heeft hersteld, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wnb. Verweerder zal binnen zes maanden een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van de tussenuitspraak en deze uitspraak. De rechtbank wijzigt de aanwijzingen in de tussenuitspraak en geeft de volgende aanwijzingen in de einduitspraak met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht:
 verweerder zal aan vergunninghouder moeten vragen of hij zijn vee laat beweiden bij de veehouderij, hoeveel vee in de wei wordt gezet en waar hij zijn vee laat beweiden. Indien vergunninghouder (zoals op de zitting) aangeeft dat hij al zijn vee laat beweiden op de huiskavel bij de veehouderij (zowel in het verleden in de referentiesituatie als in de toekomst, in de beoogde situatie) zal verweerder de AERIUS-berekening hierop moeten aanvullen omdat de AERIUS-berekening betrekking moet hebben op het volledige project en de veestapel in de beoogde situatie toeneemt. Volgens de rechtbank is het buiten beschouwing laten van een deel van het project in de AERIUS-berekening in strijd met artikel 2.1, eerste lid, van de Regeling natuurbescherming. Verweerder dient de stikstofdepositie te berekenen met de op dat moment geldende versie van AERIUS Calculator. Gelet op de afstand van de huiskavel tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied “Ulvenhoutse Bos” acht de rechtbank het overigens op voorhand uitgesloten dat bij een toename van het aantal stuks vee in de wei op de huiskavel significante gevolgen voor dat Natura 2000-gebied zullen optreden.
 verweerder kan de door vergunninghouder voorgestelde maatregelen en/of andere maatregelen als beschermingsmaatregel aan de natuurvergunning verbinden. Dit kan door aanvullende voorschriften, al dan niet na aanpassing van de aanvraag. De rechtbank geeft verweerder in overweging mee de volgende voorschriften op te nemen:
IV In afwijking van de beschrijving van het project in de aanvraag bedraagt de met mest besmeurde oppervlakte per dierplaats in stal B 2,85 m².
V In afwijking van de beschrijving van het project in de aanvraag vindt ieder uur een reiniging plaats met een mestrobot met watersproeier in stal B.
VI Vergunninghouder registreert de samenstelling en hoeveelheid toegediend veevoer van het gehouden vee in stal B. Het veevoer voor het vee in stal B heeft een maximum melkureumgehalte van 23 mg per 100 ml.
VII Beweiden van vee is alleen toegestaan op de huiskavel direct bij de veehouderij.
De beperking van het ammoniakverdampend kelderoppervlak tot 1,2 m² per dierplaats in stal A staat al in de beschrijving van de aanvraag en in voorschrift II is voldoende geborgd dat deze beschrijving deel uitmaakt van de vergunning.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
5. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eisers te vergoeden.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. R.H.W. Frins, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.