ECLI:NL:RBOBR:2022:2607

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
01/151073-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en vernieling met vrijspraak voor poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat het opzet op de dood van het slachtoffer niet kon worden bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 juni 2021 in Oss het slachtoffer meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Dit leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan vernieling van goederen die toebehoorden aan een winkelier. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn carrière als professioneel voetballer, maar vond de gepleegde feiten te ernstig om een lichtere straf op te leggen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding vaststelde op € 1.500,- en de materiële schade op € 109,22, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.151073.21
Datum uitspraak: 27 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende in [woonplaats] (Turkije), [adres 1] ,
verblijfsadres in Nederland: [adres 2] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 maart 2022.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 juni 2021 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (meermalen) ( met kracht en met tot vuist gebalde hand(en) ) tegen diens hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of (toen die [slachtoffer 1] weerloos op de grond lag) (meermalen) ( met kracht en/of met geschoeide voet(en) ) op/tegen diens hoofd en/of andere lichaamsdelen heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 juni 2021 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] (meermalen) ( met kracht en/of met tot vuist gebalde hand(en) ) tegen diens hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of (toen die [slachtoffer 1] weerloos op de grond lag) (meermalen) ( met kracht en/of met geschoeide voet(en) ) op/tegen diens hoofd en/of andere lichaamsdelen heeft geschopt en/of heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 8 juni 2021 te Oss (in een winkel van [slachtoffer 2] ) opzettelijk en wederrechtelijk een of meer kastjes en/of winkelartikelen en/of inventaris, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in feit 1 subsidiair, tweede regel, tussen de woorden “aan” en “opzettelijk” de naam van het slachtoffer
“ [slachtoffer 1] ”weggevallen. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde naam in de tekst zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van feit 1 primair en feit 2.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 primair. Voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair.
Uit het dossier, in het bijzonder de camerabeelden, volgt dat de verdachte het slachtoffer meermalen met een tot vuist gebalde hand tegen het hoofd heeft geslagen en dat hij op het moment dat het slachtoffer op de grond lag driemaal met kracht in de richting van het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt, waarbij hij diens hoofd tweemaal heeft geraakt in de nabijheid van de slaap.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij denkt dat de verdachte zonder schoenen heeft geschopt, omdat zij had gezien dat deze schoenen verderop in de winkel lagen. Deze verklaring vindt bevestiging in de camerabeelden die van het incident zijn gemaakt. Op deze beelden is waarneembaar dat de verdachte vóór en direct na het schoppen geen schoenen maar wit/grijze sokken draagt en na het vertrek van het slachtoffer bij een snoeprek, halverwege de winkel, zijn schoenen weer aantrekt. Hieruit volgt dat verdachte ten tijde van het schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer geen schoenen meer droeg. Hoewel duidelijk is dat de verdachte telkens met een behoorlijke kracht heeft geschopt, acht de rechtbank om deze reden, anders dan de officier van justitie, opzet, inbegrepen in voorwaardelijke vorm, op de dood van het slachtoffer bij de verdachte niet aanwezig. De rechtbank zal de verdachte daarom van de hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag vrijspreken.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2.
PRO MEMORIE

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte / opgesomde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
1, subsidiair.
op 8 juni 2021 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] meermalen met kracht en met tot vuist gebalde hand tegen diens hoofd heeft geslagen en toen die [slachtoffer 1] weerloos op de grond lag meermalen met kracht tegen diens hoofd en andere lichaamsdelen heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 8 juni 2021 te Oss in een winkel van [slachtoffer 2] opzettelijk en wederrechtelijk kastjes en winkelartikelen en inventaris, die aan [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft vernield en/of beschadigd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdachte heeft veel spijt van zijn gedrag en ziet de ernst van zijn handelen in. Hij heeft het afgelopen jaar meegewerkt aan alle hulpverlening en voorwaarden, voor zover dit mogelijk was. De verdachte speelt momenteel als professioneel voetballer op het vierde niveau in de Turkse voetbalcompetitie. Een gevangenisstraf langer dan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, zal negatieve consequenties voor zijn voetbalcarrière kunnen hebben, terwijl die carrière door de reclassering juist als een beschermende factor wordt beschouwd, omdat het de verdachte toekomstperspectief biedt.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat kan worden volstaan met de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zou aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf kunnen worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft meerdere malen met zijn vuisten tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen en hem ook meerdere keren tegen het hoofd geschopt. Het slachtoffer had enkele weken na de mishandeling nog steeds last van zijn verwondingen en heeft gedurende een periode van 5 weken niet (volledig) kunnen werken. Ook vindt het slachtoffer het nog steeds niet prettig om naar een drukke stad te gaan en vermijdt hij de [slachtoffer 2] .
Kijkend naar de persoon van de verdachte weegt de rechtbank in negatieve zin voor de verdachte mee dat hij bewust de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan en dat hij hierbij fors geweld heeft gebruikt. Deze explosie van geweld heeft bovendien plaatsgevonden op klaarlichte dag in een winkel waar op dat moment veel andere mensen aanwezig waren, waaronder kinderen en een zwangere winkelmedewerkster. Een toevallige voorbijganger, een politieagent die geen dienst had, is bovenop het slachtoffer gaan liggen en heeft hem aldus afgeschermd tegen het geweld van de zijde van de verdachte. Zelfs toen nog ging de verdachte door met schoppen in de richting van en tegen het hoofd van het slachtoffer, die op dat moment weerloos op de grond lag. De rechtbank rekent het verdachte hierbij aan dat hij de schuld (deels) bij het slachtoffer blijft leggen omdat hij door hem zou zijn geduwd en uitgescholden, terwijl dit door geen van de getuigen is gezien of gehoord en – zelfs al zou hiervan sprake zijn – in geen enkele verhouding staat met de agressie van de verdachte en het door hem toegepaste geweld. Dat de verdachte ter terechtzitting spijt heeft betuigd, ziet de rechtbank in dit licht vooral als functionele spijt. De verdachte lijkt zich hierbij niet oprecht te bekommeren om het slachtoffer, maar maakt op de rechtbank de indruk zich vooral zorgen te maken over de gevolgen van deze strafzaak voor zijn eigen (professionele voetbal-) toekomst.
Gelet hierop acht de rechtbank geen andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze dienen als vetrekpunt bij het bepalen van de straf. Gelet op deze oriëntatiepunten zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk. Dit laatste om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank een lichter feit bewezen acht dan de officier van justitie heeft bepleit. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van
€ 7.384,22, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is als volgt opgebouwd:
  • beschadigde broek: € 45,-;
  • beschadigd T-shirt: € 40,-;
  • verlies van arbeidsvermogen: € 5.775,-;
  • reiskosten: € 24,22;
  • immateriële schade: € 1.500,-.
Ter terechtzitting van 13 juni 2022 is namens de benadeelde partij de vordering mondeling gewijzigd, in die zin dat de post ‘verlies van arbeidsvermogen’ is verlaagd tot een bedrag van € 5.425,-.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de (gewijzigde) vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 64,22 voor materiële schade voor toewijzing vatbaar is (posten “beschadigd T-shirt” en “reiskosten”). De benadeelde partij dient bij gebrek aan een voldoende onderbouwing in de materiële posten “beschadigde broek” en “verlies van arbeidsvermogen” niet-ontvankelijk verklaard te worden. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze gematigd dient te worden tot een bedrag van € 500,- en dat de benadeelde partij in het overige deel daarvan niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding.
De rechtbank zal de onderdelen van de vordering van de benadeelde partij die betrekking hebben op de posten “beschadigd T-shirt” en “reiskosten” toewijzen, omdat de vordering ten aanzien van deze onderdelen voldoende is onderbouwd, niet is betwist en de vordering op deze punten haar bovendien niet ongegrond of onredelijk voorkomt.
Uit het dossier, in het bijzonder de aangifte van de benadeelde partij van 8 juni 2021, en het verhandelde ter terechtzitting blijkt tevens voldoende duidelijk dat ook zijn korte broek als gevolg van het handelen van de verdachte kapot is gegaan. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, acht de rechtbank de gevorderde kosten die betrekking hebben op de beschadigde broek hiermee voldoende onderbouwd en eveneens voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de post “verlies van arbeidsvermogen”, omdat van dit deel niet eenvoudig is vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht, onder meer omdat bewijstukken van onder andere de hoeveelheid uren die hij in de weken voorafgaand aan het feit heeft gewerkt en de hoeveelheid uren die hij nadat hij weer was begonnen heeft gewerkt, de door hem gefactureerde uurtarieven en verifiërende gegevens van zijn gestelde opdrachtgever thans ontbreken. Een nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit onderdeel van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding.
De Nederlandse wet kent een restrictief stelsel ten aanzien van het toekennen van vergoedingen voor ander nadeel dan vermogensschade. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft daartoe een limitatieve opsomming. Het recht op vergoeding bestaat slechts:
a. wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen (het oogmerk is gericht op smart);
b. bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze;
c. bij aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het sub 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Er is sprake van lichamelijk letsel, er is een ernstige inbreuk gepleegd op zijn lichamelijk integriteit en verdachte had het oogmerk om de benadeelde partij leed toe te brengen.
Gelet op de feiten zoals die in deze zaak zijn komen vast te staan en de door de benadeelde partij verschafte toelichtingen en onderbouwing, acht de rechtbank termen aanwezig om de immateriële schade te begroten op € 1.500,-, zoals gevorderd. De rechtbank heeft hierbij tevens acht geslagen op de bedragen die, gelet op de gepubliceerde rechtspraak, door rechtbanken en gerechtshoven worden toegekend in min of meer vergelijkbare gevallen.
Wettelijke rente, kostenveroordeling en schadevergoedingsmaatregel.
De toegewezen schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag van volledige vergoeding.
De rechtbank bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente
  • ten aanzien van de posten “beschadigde broek” en “beschadigd T-shirt” (€ 85,-) op 8 juni 2021;
  • ten aanzien van de post “reiskosten” (€ 24,22) op 3 maart 2022;
  • ten aanzien van de post “immateriële schade” (€ 1.500,-) op 8 juni 2021.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde aanvangsdata tot aan de dag van volledige vergoeding, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van de bewezenverklaring.

De uitspraak.

De rechtbank:
spreekt de verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde;
verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

* een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;

bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 1 maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf;
legt op de volgende
maatregel:
* een
maatregel van schadevergoedingvan
€ 1.609,22, te vervangen door
26 dagen gijzeling;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 1.609,22, bestaande uit € 109,22 voor materiële schade en € 1.500,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag van volledige vergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 dagen gijzeling;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende gijzeling de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente
  • ten aanzien van de posten “beschadigde broek” en “beschadigd T-shirt” (€ 85,-) op 8 juni 2021;
  • ten aanzien van de post “reiskosten” (€ 24,22) op 3 maart 2022;
  • ten aanzien van de post “immateriële schade” (€ 1.500,-) op 8 juni 2021;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt de verdachte daarom tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.609,22, bestaande uit € 109,22 voor materiële schade en € 1.500,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag van volledige vergoeding;
bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente:
  • ten aanzien van de posten “beschadigde broek” en “beschadigd T-shirt” (€ 85,-) op 8 juni 2021;
  • ten aanzien van de post “reiskosten” (€ 24,22) op 3 maart 2022;
  • ten aanzien van de post “immateriële schade” (€ 1.500,-) op 8 juni 2021;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is;
bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Blanken, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 27 juni 2022.