ECLI:NL:RBOBR:2022:2600

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
01/002786-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor brandstichting bij gasverdeelstation en veroordeling voor voorhanden hebben geluiddemper

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van brandstichting bij een gasverdeelstation in Oss op 1 januari 2022. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijsvoering onvoldoende was om de verdachte te veroordelen voor het aansteken van zwaar vuurwerk, dat leidde tot een explosie. De herkenningen door verbalisanten werden niet als voldoende betrouwbaar beschouwd, en de kleding van de verdachte voldeed niet aan de eisen voor identificatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit, maar hem wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een geluiddemper, waarvoor hij geen verontschuldigbare rechtsdwaling kon aantonen. De rechtbank heeft geen straf opgelegd, aangezien de verdachte reeds voorlopige hechtenis had ondergaan. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.002786.22
Datum uitspraak: 27 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 april 2022 en 13 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte/veroordeelde [1] naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 maart 2022. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 15 april 2022 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2022 te Oss, opzettelijk brand heeft gesticht en/of/althans een ontploffing teweeg heeft gebracht, door opzettelijk een (zwaar) stuk vuurwerk, althans enig explosief, aan een gasverdeelstation te bevestigen en/of dit stuk (zwaar) vuurwerk, althans enig explosief, middels (open) vuur te ontsteken, althans een (zwaar) stuk vuurwerk, althans enig explosief, te ontsteken, in elk geval opzettelijk open vuur in aanraking te brengen met een (zwaar) stuk vuurwerk, althans enig explosief, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan dit stuk (zwaar) vuurwerk, althans dit explosief, explodeerde, ten gevolge waarvan het gasverdeelstation geheel of gedeeltelijk is verbrand en/of geëxplodeerd en/of vernield, in elk geval brand en/of een explosie is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor omringende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar voor bewoners van voornoemde woningen en/of zich in de buurt van het gasverdeelstation bevindende mensen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bovengenoemde bewoners van voornoemde woningen en/of zich in de buurt van het gasverdeelstation bevindende mensen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 6 januari 2022 te Oss, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

De zaak met zaaknummer voorwaardelijke invrijheidstelling 99.000654.24 is aangebracht bij vordering van 15 april 2022. Deze vordering heeft betrekking op de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 659 dagen van de gevangenisstraf van 5 jaren, opgelegd bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 november 2017.
De veroordeelde is op 4 november 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Een kopie van de vordering is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van beide ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1.
De verdachte wordt verweten dat hij (kort gezegd) op 1 januari 2022 in Oss een stuk zwaar vuurwerk of een andersoortig explosief bij een gasverdeelstation heeft aangestoken, waardoor een explosie heeft plaatsgevonden en het gasverdeelstation vrijwel geheel is verbrand.
Uit de aanwezige camerabeelden en de beschrijving daarvan in het dossier volgt dat een persoon zich rond middernacht vanaf de oprit van de woning van de verdachte meermaals heeft begeven in de richting van het gasverdeelstation waar de brand is gesticht en dat er, terwijl die persoon bij het gasverdeelstation is, iets oplicht. Tevens laten de beelden zien dat diezelfde persoon voor een tweede keer naar het gasverdeelstation toegaat, waarbij er wederom iets oplicht en er iets blijft branden aan het gasverdeelstation. Vervolgens is een lichtflits/explosie zichtbaar en ontstaat er brand bij het gasverdeelstation. De rechtbank acht daarmee voldoende komen vast te staan dat deze persoon op de beelden de dader is geweest van de brandstichting.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het mogelijk is om degene die zich naar en van het gasverdeelstation verplaatst te identificeren.
In het dossier zit hiertoe een proces-verbaal dat is opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] . Door hem is gerelateerd dat de verdachte beschikt over een speciaal loopje dat door de verbalisant op de beelden herkend wordt als ook toebehorend aan de persoon op de beelden. De verbalisant heeft verklaard dat hij de verdachte goed kent vanuit zijn functie als wijkagent in [plaats] waar de verdachte lange tijd gewoond heeft. Hij heeft meermalen met de verdachte van doen gehad vanwege door de verdachte gepleegde strafbare feiten in het verleden. In een eerdere zaak heeft verbalisant een herkenning opgemaakt waarbij die herkenning mede gebaseerd was op het loopje van de verdachte die destijds na een vermoedelijke zware mishandeling onder een beveiligingscamera is doorgelopen.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een herkenning altijd de nodige behoedzaamheid betracht dient te worden. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Eerst dient te worden onderzocht wat de kwaliteit van de bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de persoon die hij zegt te herkennen, kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarbij is ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten is eveneens van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken. De rechtbank merkt op dat gezichten als één geheel worden herkend, dat wil zeggen holistisch in het geheugen opgeslagen en wel in visuele vorm. Het geheel is dus meer dan de som van de onderdelen.
De rechtbank merkt op dat in het algemeen geldt dat veel waarde wordt toegekend aan herkenningen door een opsporingsambtenaar, zeker als het gaat om een gezichtsherkenning en de opsporingsambtenaar de persoon die hij zegt te herkennen al langer (ambtshalve) kent en recent nog (vaak) heeft ontmoet.
De rechtbank heeft zelf kennisgenomen van de camerabeelden en stelt vast dat op grond van de beelden gezichtsherkenning van de dader niet mogelijk is. Van de persoon die de verbalisanten hebben herkend als de verdachte zijn op de beelden niet voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken te zien.
De herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant 1] acht de rechtbank in deze zaak onvoldoende betrouwbaar om een veroordeling op te kunnen baseren. Uit het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 3 januari 2022 kan de rechtbank niet afleiden of de verbalisant recent contact heeft gehad met de verdachte. Door de verbalisant wordt enkel concreet gerelateerd dat hij medio 2015 met de verdachte contact heeft gehad naar aanleiding van een door hem gepleegde zware mishandeling op [locatie] in Oss. Niet is gebleken van een recent en frequent contact tussen de verbalisant en de verdachte. Daarnaast volgt uit het proces-verbaal dat de verbalisant heeft opgezocht dat [verdachte] op het adres [adres] woonachtig was. Uit het proces-verbaal kan niet worden afgeleid in welke mate deze informatie aan de herkenning heeft bijgedragen.
In het dossier zit daarnaast een herkenning van verbalisant [verbalisant 2] . De beelden waarop de verbalisant verdachte herkent, zijn echter opgenomen om 00.20 uur. Dit betreft still 3. De verbalisant herkent dus kennelijk niet de persoon op still 1 en still 2, terwijl het in de rede ligt dat op deze stills de persoon staat die kort na middernacht te zien is op de oprit bij het aansteken van het vuurwerk of andersoortig explosief. Deze herkenning heeft daarom geen directe waarde voor de vraag welke persoon rond middernacht de brand heeft gesticht.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank wat de politie heeft gerelateerd met betrekking tot de kleding van de dader op de beelden en de daarmee overeenkomende kleding die de verdachte later die avond en de volgende dag droeg, van onvoldoende gewicht om de rechtbank tot de conclusie te brengen dat het de verdachte was die betrokken was bij het ten laste gelegde, omdat de door de politie omschreven kleding zeer algemeen, onvoldoende onderscheidend en specifiek is en ook niet later bij de doorzoeking in de woning van de verdachte is aangetroffen.
De rechtbank is er niet blind voor dat het dossier (los van de beelden) aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde.
Naast het hiervoor aangehaalde feit dat de dader zich meermaals vanaf de oprit van de verdachte heeft begeven naar het gasverdeelstation, verdachte qua lengte en postuur past in het signalement van de dader en een aantal uren later ook kleding draagt die overeenkomt met de kleding van de dader is daar de verklaring van getuige [getuige] , de buurvrouw van de verdachte. Deze getuige heeft verklaard dat de verdachte haar heeft gesmeekt of zij alsjeblieft de beelden kon laten verdwijnen. De verdachte was tijdens dit gesprek zeer nerveus. Hij zou tegen haar gezegd hebben dat een vriend van hem, die bij hem op visite was, de brand zou hebben gesticht. De verdachte zei dat zijn vriend haar € 500,- wilde geven waarop hij zijn portemonnee pakte en de getuige geld toonde.
De rechtbank overweegt dat de verdachte zich tegenover zijn buurvrouw minst genomen erg verdacht heeft gedragen. In dit kader stelt de rechtbank tevens vast dat de uitlating van de verdachte tegenover zijn buurvrouw, dat een vriend van hem, die bij hem op bezoek was, de brand zou hebben gesticht, niet rijmt met zijn verklaring ter terechtzitting van 13 juni 2022 dat hij die avond enkel met zijn vriendin thuis was en dat zij geen bezoek hebben gehad, maar dat hij gehoord heeft dat mogelijk vrienden van hem rondom zijn woning zijn geweest en de brand hebben gesticht. Een verklaring van de verdachte met een voor hem ontlastend alternatief scenario, waarvan de rechtbank niet vermag in te zien waarom de verdachte deze verklaring niet direct ten overstaan van de politie heeft afgelegd. In plaats daarvan heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht daarover ter terechtzitting verklaard dat hij ‘nooit met de politie praat’. Een procespositie van de verdachte die naar het oordeel van de rechtbank, gezien de aard en ernst van de verdenking, op zijn minst verwonderlijk is.
De rechtbank beschouwt de verklaring van getuige [getuige] als een aanwijzing voor de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting, maar deze aanwijzing acht de rechtbank in het onderhavige geval onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk de dader is geweest van de brandstichting. Dit geldt eveneens voor de in het dossier aanwezige tapgesprekken die de verdachte gevoerd heeft met onder meer zijn vriendin. Uit deze tapgesprekken volgt dat de verdachte en zijn vriendin duidelijk iets te verbergen hebben. De vriendin van de verdachte vermoedt dat ze worden afgeluisterd. In een gesprek met een onbekend gebleven persoon vertelt de vriendin van de verdachte dat zij “even op safe moeten spelen”. Hoewel het de rechtbank bevreemdt dat de verdachte, gezien diens verklaring dat iemand anders de brand moet hebben gesticht, daarover niet openlijk met zijn vriendin heeft gesproken, vormen deze tapgesprekken eveneens geen direct en concreet bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat bij deze stand van zaken niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de hem ten laste gelegde brandstichting. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het hem onder feit 1 ten laste gelegde.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2.
PRO MEMORIE
Nadere overwegingen ten aanzien van feit 2.
Door de raadsvrouw is vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de in de woning van de verdachte aangetroffen geluiddemper geen demper is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder 3° van de Wet wapens en munitie (WWM), omdat de demper bedoeld is voor een luchtdrukwapen en niet voor een vuurwapen. In artikel 2, eerste lid, van de WWM is bepaald dat enkel een geluiddemper voor vuurwapens onder categorie I valt.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 2, eerste lid, van de WWM luidt, voor zover van belang:
“Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
(...)
3° (...) geluiddempers voor vuurwapens;
(...).”
Artikel 2, eerste lid, van de Regeling wapens en munitie luidt, voor zover van belang:
“In de wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
f. geluiddemper:
een niet in het vuurwapen geïntegreerd, doorgaans aan de loopmond daarvan bevestigd voorwerp dat bestemd of geschikt is om te bewerkstelligen dat het geluid van het schot wordt gedempt;
(...).
Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder het proces-verbaal onderzoek wapen, van 5 april 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , leidt de rechtbank af dat de onder de verdachte aangetroffen geluiddemper was vervaardigd van staal, inwendig was voorzien van metalen ringen en schotten en was omhuld met een dempend kunststof materiaal, bestemd om te bewerkstelligen dat het geluid van het afgaan van het schot wordt gedempt. Uit onderzoek is gebleken dat de geluiddemper kon worden geschroefd op een vuurwapen van het merk Browning. Bij het afvuren van twee kogelpatronen werd bovendien waargenomen dat het geluid van het ontbranden van het slagsas met de geplaatste geluiddemper aanmerkelijk werd gedempt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewezen dat de onder de verdachte aangetroffen demper een geluiddemper voor een vuurwapen betreft en aldus een wapen is in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie 1 onder 3° van de Wet wapens en munitie. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw. Wat door de raadsvrouw verder is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
2.
op 6 januari 2022 te Oss een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld bij de verdachte met als conclusie ontslag van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte heeft gedwaald omtrent de geldende wet- en regelgeving. De verdachte heeft de geluiddemper destijds gekocht in een Nederlandse schietsportwinkel als demper voor een luchtdrukwapen. De betreffende demper is nog steeds op de markt. Dat het voorhanden hebben van de onderhavige geluiddemper strafbaar is, heeft de verdachte op geen enkele manier kunnen vermoeden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Een burger behoort te weten dat de aanschaf van wapens, waaronder een geluiddemper, aan beperkingen is onderworpen. Van hem mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geoorloofdheid van het voorhanden hebben van een dergelijke wapen als hij van de precieze inhoud van de regelgeving niet op de hoogte is. Het beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling – en dus afwezigheid van alle schuld – wordt daarom verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de verdachte is bewezen verklaard dat hij een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Het toepasselijke LOVS-oriëntatiepunt is in het onderhavige geval een geldboete van € 450,-.
De rechtbank acht het raadzaam te bepalen dat, in verband met de duur van de ten aanzien van feit 1 reeds ondergane voorlopige hechtenis (160 dagen, gerekend tot en met 14 juni 2022) voor het bewezen verklaarde feit geen straf zal worden opgelegd.
Het bevel tot voorlopige hechtenis is reeds bij beslissing van deze rechtbank van 14 juni 2022 opgeheven. Een kopie van deze beslissing is als bijlage 4 aan dit vonnis gehecht.

De motivering van het beslag.

De rechtbank stelt vast dat er thans nog beslag rust op de geluiddemper (goednummer 1918920).
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over het beslag. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte afstand doet van de geluiddemper in het geval de rechtbank de verdachte ten aanzien van feit 2 zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aan de voorwaarde waaronder de verdachte afstand van de in beslag genomen geluiddemper zou doen, is niet voldaan, omdat de verdachte ten aanzien van feit 2 niet zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank stelt aldus vast dat de verdachte formeel gezien geen afstand heeft gedaan van de geluiddemper. De rechtbank dient om die reden nog een beslissing te nemen over het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat geluiddemper vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit een voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De rechtbank zal daarom de in beslag genomen geluiddemper onttrekken aan het verkeer.
De motivering van de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling onder zaaknummer voorwaardelijke invrijheidstelling 99.000654.24.
De veroordeelde is bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 november 2017 onder hofnummer 20.000547.17 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is in die zaak op 4 november 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 15 april 2022 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met de ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 13 juni 2022 de vordering gewijzigd met dien verstande dat thans toewijzing van de vordering voor de duur van 90 dagen wordt gevorderd.
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Hij heeft een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden gehad.
Gelet op de aard en relatief geringe ernst van het bewezen verklaarde ziet de rechtbank echter geen aanleiding om tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling over te gaan. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie daarom afwijzen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 13, 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van de bewezenverklaring.

De uitspraak.

De rechtbank:
spreekt de verdachte vrij van hetgeen hem onder feit 1 is ten laste gelegd;
verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 2 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het onder feit 2 bewezen verklaarde oplevert:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;

bepaalt dat geen straf wordt opgelegd;

legt op de volgende
maatregel:
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen goed, te weten een wapen [geluiddemper] (goednummer 1918920);
vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling:
wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie van 15 april 2022 (v.i.-zaaknummer 99.000654.24).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. G.M. Blanken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 27 juni 2022.

Voetnoten

1.De verdachte/veroordeelde zal verder worden aangeduid als de verdachte of de veroordeelde.