ECLI:NL:RBOBR:2022:2577

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
22/323
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende zorgvuldigheid en motivatie van verkeersbesluit inzake laad- en losplaats in Heusden

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiser tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden beoordeeld. Het verkeersbesluit, genomen op 21 december 2021, houdt in dat een laad- en losplaats is aangewezen aan de oostzijde van de Stadshaven in Heusden. Eiser, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat het college onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht en zijn belangen niet goed heeft afgewogen. De rechtbank heeft op 8 april 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van het college aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het verkeersbesluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Eiser heeft aangevoerd dat het college niet alle alternatieven heeft overwogen en dat de belangen van de omwonenden, waaronder de overlast van vrachtverkeer, niet adequaat zijn meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat het college onvoldoende inzicht heeft gegeven in de afwegingen die hebben geleid tot de keuze voor de aangewezen laad- en losplaats en dat de belangen van eiser niet in voldoende mate zijn meegewogen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,–. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 juni 2022 en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/323

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Bukkems),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden, het college

(gemachtigden: H. Rompen en S. van Hezewijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verkeersbesluit van 21 december 2021, waarbij het college een laad- en losplaats heeft aangewezen aan de oostzijde van de Stadshaven in Heusden tegenover de woningen met huisnummer [huisnummers] . Deze aanwijzing zal op maandag t/m zaterdag van 8.00 tot 13.00 uur van kracht zijn door het plaatsen van de borden E7, van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), met onderbord met de betreffende tijden.
1.1
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het verkeersbesluit.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of het verkeersbesluit met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
2.1
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is, omdat het verkeersbesluit niet berust op een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het verkeersbesluit zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd?
3.1
Eiser heeft aangevoerd dat het college het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat het college niet alle alternatieven bij de besluitvorming heeft betrokken en onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Eiser stelt dat het college niet heeft overwogen of de Vismarkt als alternatieve laad- en losplaats kan worden aangemerkt, aangezien uit de schouw die heeft plaatsgevonden, zou blijken dat er voldoende ruimte is om daar te laden en lossen en de Drietrompetterstraat, waar eiser woont, in dat geval kan worden afgesloten voor zwaar vrachtverkeer. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat het college de belangen onjuist heeft afgewogen omdat zij de belangen van eiser onvoldoende in het besluit heeft meegenomen en de belangen van twee horecabedrijven zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van de omwonenden. Eiser en een aantal van zijn straatgenoten ervaren overlast als gevolg van laden en/of lossen met vrachtwagens voor de bevoorrading van de twee horecabedrijven. Eiser stelt dat de overlast van vrachtwagens sinds de herinrichting van de Vismarkt in 2010 ernstig is toegenomen. Volgens eiser wordt de overlast niet verminderd door de met het verkeersbesluit aangewezen laad- en losplaats in de Stadshaven. Door de bevoorrading door middel van ‘stapelcontracten’ staat een vrachtwagen lang op de laad- en losplaats en wordt de kans op congestie van leveranciers groot. In dat geval zullen leveranciers alsnog de Drietrompetterstraat gebruiken, wat nog steeds overlast veroorzaakt en de toegankelijkheid van de straat belemmert. De aanwezigheid van vrachtverkeer zorgt voor trillingen, welke stelling eiser heeft onderbouwd met een bouwkundig verslag van een architect. Daarnaast is er sprake van geluidsoverlast door het rijden over de kinderkopjes en dieselmotoren, welk geluid niet (genoeg) wordt verminderd door een koelmotor die elektrisch wordt aangedreven. Verder zorgt het laden en lossen volgens eiser voor onveilige situaties, overlast en schade aan de woningen door het keren van de vrachtwagens.
3.2
Het college is van mening dat het verkeersbesluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Het besluit is tot stand gekomen in overleg met bewoners en ondernemers en er is advies gevraagd aan de politie Brabant-Noord, district Meierij. Volgens het college heeft het verkeersbesluit tot doel de verkeersveiligheid, de bereikbaarheid en de doorgang van het verkeer te waarborgen, het verzekeren van de veiligheid op de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan. Bij het aanwijzen van de laad- en losplaats is rekening gehouden met het feit dat er diverse horecabedrijven aan de Vismarkt liggen en dat twee horecabedrijven via de Drietrompetterstraat worden bevoorraad. De Drietrompetterstraat is een relatief smalle, doodlopende straat. Door de aangewezen laad- en losplaats aan de Stadshaven wordt veel van de overlast die de omwonenden van de Drietrompetterstraat ervaren volgens het college aanzienlijk verminderd. Omdat de laad- en losplaats ten koste gaat van twee bestaande parkeervakken en de parkeerdruk hoog is, mag de laad- en losplaats alleen op bepaalde venstertijden worden gebruikt. Het college heeft erop gewezen dat opdracht is gegeven voor een verkenning naar de mogelijkheden van herinrichting van de Vismarkt om tot een structurele oplossing voor de gehele omliggende omgeving te komen en stelt dat het verkeersbesluit daarom als een tijdelijke oplossing moet worden aangemerkt.
3.3
De rechtbank stelt voorop dat een verkeersbesluit tenminste moet strekken tot één van de vier in artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) genoemde belangen, namelijk: het verzekeren van de veiligheid op de weg; het beschermen van weggebruikers en passagiers; het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van die begrippen. Verder is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen.
3.4
De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar af wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen
(de Afdeling, 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1215).
3.4.1
Het college heeft tijdens de zitting aangegeven dat bij het bestreden besluit is aangenomen dat er gelet op de huidige situatie geen geschikter alternatief bestaat voor de in het verkeersbesluit aangewezen laad- en losplaats in de Stadshaven. Het college heeft echter onvoldoende inzicht gegeven in de wijze waarop zij tot deze conclusie is gekomen. Niet is onderzocht hoeveel vrachtwagens momenteel gebruikmaken van de laad- en losplaats op de Vismarkt, hoeveel laad- en losbewegingen er per dag en op welke momenten plaatsvinden en of er mogelijkheden zijn om vrachtwagens in de omgeving te laten verblijven in het geval dat meerdere vrachtwagens tegelijkertijd het centrum van Heusden aandoen voor de bevoorrading van de twee horecazaken. Ter zitting heeft het college gesteld dat de situatie ter plaatse is beoordeeld, maar het college heeft deze stelling niet onderbouwd met verifieerbare en overtuigende stukken. Ook is onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom in het kader van het belang van de verkeersveiligheid voor het college de tijdelijk als laad- en losplaats aangewezen locatie op de Stadshaven prevaleert boven het door eiser voorgestelde alternatief aan de Vismarkt..
3.4.2
De rechtbank oordeelt dat het college de belangen van eiser onvoldoende heeft meegewogen in de besluitvorming. Zo heeft het college de mogelijke (geluids)overlast en de kans op schade die het laden en lossen met vrachtwagens meebrengt in het geheel niet in kaart gebracht of onderzocht. In het verkeersbesluit heeft het college gesteld dat door het realiseren van de laad- en losgelegenheid in de Stadshaven de overlast in de Drietrompetterstraat aanzienlijk minder wordt, maar ook deze stelling heeft het college onvoldoende onderbouwd met verifieerbare gegevens. Het college heeft evenmin voldoende gemotiveerd hoe deze stelling zich verhoudt met haar opvatting dat niet kan worden uitgesloten dat meerdere vrachtauto’s tegelijk lossen en/of gebruik maken van de Drietrompetterstraat. Het college is er daarbij aan voorbijgegaan dat de hinder die in de huidige situatie wordt ondervonden het gevolg is van het laden en lossen ter plaatse.
3.5
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college zal nader onderzoek moeten verrichten naar de belangen die bij het verkeersbesluit moeten worden betrokken en inzicht moeten geven in de wijze waarop die belangen worden meegewogen. Ook moet het college alsnog inzichtelijk maken hoe de verschillende alternatieven voor een laad- en loslocatie bij de besluitvorming zijn betrokken. Het college heeft op zitting gezegd dat een onderzoek zal worden uitgevoerd naar de herinrichting van de Vismarkt door middel van een extern bureau om tot een structurele oplossing te komen voor het laden en lossen op de Vismarkt. Volgens het college worden de omwonenden daarbij betrokken. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten of om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden gelet op het nog te verrichten onderzoek. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het besluit vernietigen. Het college moet daarom een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak.
4.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt het college daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,– (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 759,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,– aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.518,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 22 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.