ECLI:NL:RBOBR:2022:2532

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
C/01/369540 / HA ZA 21-241
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vereffening en verdeling van een vennootschap onder firma na echtscheiding met uitleg over ontbinding, vereffening, verdeling en beëindiging

In deze zaak vordert de vrouw, na echtscheiding, de vereffening en verdeling van een vennootschap onder firma (vof) die zij samen met de man heeft opgericht. De rechtbank behandelt de procedure die is gestart na de echtscheiding, waarbij de vrouw en de man als partijen worden aangeduid. De rechtbank legt uit dat de vof is ontbonden door opzegging van een vennoot, en dat de vereffening van de vof nog niet heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft verschillende vorderingen ingediend, waaronder het verzoek om goedkeuring van de winst/verliesverdeling en de ontbinding van de vof. De rechtbank wijst deze vorderingen af, omdat er geen wettelijke grondslag is voor de gevraagde ondertekening van stukken door de man en omdat de vrouw niet heeft aangetoond dat de opnames van de man onrechtmatig zijn. De rechtbank concludeert dat de vereffening en verdeling van de vof gelast worden, waarbij partijen gezamenlijk de vereffening moeten uitvoeren. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 22 juni 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/369540 / HA ZA 21-241
Vonnis van 22 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. E.A.M. Brugman te Berghem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.G.F. Lammers te Oss.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 juni 2021;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 3 februari 2022 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte van de vrouw;
  • de antwoordakte van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2005 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
2.2.
Tijdens hun huwelijk hebben partijen de vennootschap onder firma [A] opgericht (hierna: de vof). Zij hebben daarbij geen schriftelijke vennootschapsovereenkomst gemaakt. De vof is op 6 april 2011 ingeschreven in het handelsregister.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van [datum] 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 28 januari 2020 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
2.4.
Partijen hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld in een echtscheidingsconvenant. Daarin is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:

5. Eigen zaak
De eigen zaak word in twee gelijke financiële delen verdeeld”
2.5.
Partijen hebben daarna overlegd over de vof. Tot een algehele regeling heeft dat echter niet geleid.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, na herhaalde wijziging van haar eis:
Primair
I. te bepalen dat de man zijn goedkeuring dient te verlenen aan de winst/verlies verdeling over 2020 en 2021, conform de uitwerking van de boekhouder van de vof en overgelegd als productie 5 en 9, meer specifiek dat hij tot ondertekening van deze stukken dient over te gaan dan wel dat het in deze nog te wijzen vonnis daarvoor in de plaats kan worden gesteld,
II. te bepalen dat de waardebepalingen, waarvoor partijen ook getekend hebben betreffende het wagenpark (en vermeld onder punt 9 van de akte van de vrouw) leidend is en op basis daarvan de verdeling kan worden opgesteld,
III. te bepalen dat de man zijn medewerking verleent aan de ontbinding en vereffening van de vof per 31 december 2021 dan wel dat de rechtbank hiervoor vervangende toestemming verleent,
IV. te bepalen dat man aan de vrouw een bedrag van € 29.198,28 terug dient te betalen, ter zake van zijn onrechtmatige opnamen van de vof-rekening, waarop hij (conform de uitgewerkte verdeling) geen aanspraak heeft, over te maken op de eigen bankrekening van de vrouw, te weten [rekeningnummer] o.v.v. de afwikkeling van de gezamenlijke vof te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum.
Subsidiair
V. vordert de vrouw de vaststelling van de verdeling van de onderneming per 31 december 2021, conform opgave van de boekhouder, welke eenvoudig is op te maken aangezien de vof feitelijk al is beëindigd en te bepalen dat indien er onverhoopt nog kosten komen, deze op basis van 50/50 worden gedragen.
Primair en Subsidiair
VI. de man te veroordelen aan de vrouw te betalen binnen twee weken na het te dezen te wijzen vonnis de volgens het gebruikelijke tarief te begrote bijdrage in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de ter zake van deze kosten toegewezen bedragen vanaf de 14e dag na de datum van het te dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
VII. de man te veroordelen aan de vrouw te betalen binnen twee weken na het te dezen te wijzen vonnis van een bedrag aan nasalaris van € 131,00 ingeval van niet-betekening van het vonnis en € 205,00 aan nasalaris ingeval van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de ter zake van deze kosten toegewezen bedragen vanaf de 14e dag na de datum van het ten dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal recht doen op de gewijzigde eis, nu de man zich niet tegen de eiswijziging heeft verzet en de rechtbank ook ambtshalve geen aanleiding ziet om de eiswijziging niet toe te staan. Hoewel dit niet expliciet uit de formulering van het petitum blijkt, begrijpt de rechtbank uit het verhandelde ter zitting dat de vrouw (ook) beoogt vereffening en verdeling te vorderen. Uit de reactie van de man volgt dat ook hij begrijpt dat de vrouw dit kennelijk vordert. De man heeft hier verweer tegen gevoerd.
Inleidende opmerkingen
4.2.
De beëindiging van een vof wordt ingeluid door de ontbinding ervan. Vanaf het moment van ontbinding strekt de rechtsverhouding binnen de vof nog slechts tot vereffening (‘liquidatie’) van de vennootschapsaangelegenheden: lopende zaken moeten worden afgewikkeld, schulden betaald, vorderingen geïnd en zo nodig (of wenselijk) worden activa van de vennootschap te gelde gemaakt. Daarna vindt de verdeling plaats van het resterende vennootschapsvermogen onder de deelgenoten. Pas daarna is de vennootschap beëindigd en is zij opgehouden te bestaan.
4.3.
Een vof-akte ontbreekt in deze zaak, en over mondelinge afspraken tussen de vennoten is niets gesteld. Dat betekent dat de rechtbank het moet doen met het wettelijk kader, dat in dit geval over meerdere wetboeken is verspreid: ontbinding is geregeld in boek 7A BW (de artikelen 7A:1684-7A:1688 BW). Vereffening en verdeling worden beheerst door de bepalingen van titel 7 van boek 3 BW. Aan de bijzondere aspecten van beëindiging van een vof zijn bovendien de artikelen 30-34 WvK gewijd.
4.4.
Voorwaarde om tot verdeling te komen, is dat de vennootschap is ontbonden. Voor het instellen van een vordering tot verdeling is echter niet vereist dat de vereffening reeds is begonnen of voltooid. Een vordering tot verdeling kan immers te allen tijde (vgl. 3:178 lid 1 BW) worden ingesteld, dus ook reeds tijdens of vóór de vereffening (zie in gelijke zin Asser/Van Olffen 7-VII 2022/337 en Mohr & Meijers, Van personenvennootschappen 2022, par 7.6.3.).
4.5.
Er bestaat dus verschil tussen de ontbinding, vereffening, verdeling en beëindiging van een vennootschap. Namens de vrouw is op de mondelinge behandeling echter desgevraagd medegedeeld dat de vof nog niet is ontbonden, om daarna in haar laatste akte te stellen dat de vof “feitelijk beëindigd” en “ten einde” is. In beide gevallen zou dat aan een vordering die strekt tot verdeling in de weg staan: immers als de vof nog niet ontbonden zou zijn, kán er nog niet verdeeld worden, en als de vof is beëindigd, impliceert dat dat verdeling al heeft plaatsgevonden. Desalniettemin zal de rechtbank ervan uitgaan dat de vof is ontbonden. Zij licht dat als volgt toe.
Ontbinding van de vof
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat de rechtsbetrekking van een vof verplicht tot een gedurige samenwerking. Vastgesteld kan in ieder geval worden dat daarvan in de visie van zowel de vrouw als de man geen sprake meer is, al verschillen zij van mening over de vraag sinds wanneer dat niet meer zo is.
4.7.
Op grond van artikel 7A:1683 onder 3° BW wordt een vof ontbonden door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten. Opzegging is een eenzijdige rechtshandeling waarmee een of meer vennoten de wens te kennen geven de vennootschappelijke samenwerking te beëindigen. Medewerking van de andere vennoten is daarvoor dus niet vereist. In beginsel is bij een vennootschap die voor onbepaalde tijd is aangegaan elke vennoot bevoegd om de vennootschap aan de andere vennoten op te zeggen. De opzegging door een vennoot is niet aan enige vorm gebonden en kan ingevolge art. 3:37 lid 1 BW ook in een gedraging besloten liggen.
4.8.
In dat kader hecht de rechtbank belang aan de volgende door de man reeds in zijn akte van 3 februari 2022 naar voren gebrachte omstandigheden:
  • de vrouw heeft per 11 juni 2021 de door de vennootschap gedreven onderneming voortgezet in de door haar op 1 december 2020 opgerichte eenmanszaak [B] ;
  • per die datum is het enige personeelslid van de vof bij die eenmanszaak in dienst getreden;
  • een van de transportmiddelen van de vof (een Volvo met kenteken [kenteken] ) is per 11 juni 2021 overgeschreven naar die eenmanszaak.
4.9.
De vrouw heeft die omstandigheden niet gemotiveerd weersproken in haar na de mondelinge behandeling genomen akte. Evenmin heeft zij duidelijk gemaakt welke werkzaamheden zij en de man na 11 juni 2021 nog in de vof hebben verricht. Bij die stand van zaken gaat de rechtbank ervan uit dat de vof per 11 juni 2021 ontbonden is.
Vereffening
4.10.
De ontbinding van de vof heeft tot gevolg dat de verplichting tot inbreng voor beiden is komen te vervallen en dat het vermogen van de vof moet worden vereffend. De lopende zaken moeten worden afgewikkeld, zodat de boedel in een toestand wordt gebracht waarin deze kan worden verdeeld (vgl. hiervoor onder 4.2.). Deze vereffening heeft, ook volgens de vrouw, nog niet plaatsgevonden. De rechtbank zal daarom de vereffening gelasten. De vereffening zal door partijen gezamenlijk moeten plaatsvinden, nu niet blijkt dat partijen anders zijn overeengekomen of zij samen een vereffenaar hebben benoemd (artikel 32 WvK). Indien partijen er niet in slagen om in onderling overleg de vereffening tot een goed einde te brengen, kan de meest gerede partij zich tot de rechtbank wenden voor de benoeming van een vereffenaar.
Verdeling
4.11.
Hetgeen na vereffening van het vennootschappelijk vermogen overblijft, moet tussen partijen worden verdeeld. Anders dan de man kennelijk voorstaat, bestaat er daarbij geen aanleiding om een onderscheid te maken tussen de periode voor en na de ontbinding van het huwelijk. Een huwelijksgoederengemeenschap wordt sinds 1 januari 2012 niet meer ontbonden op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking maar op het moment van indiening van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank, en daarnaast brengt een echtscheiding op zichzelf geen wijziging aan in de winstverdeling tussen vennoten zoals die voorheen gold.
4.12.
Partijen hebben uitsluitend arbeid ingebracht. Vennoten van een vof die uitsluitend hun arbeid in de vennootschap hebben ingebracht, delen gelijk in de winst en het verlies van die vennootschap, zulks behoudens - uitdrukkelijk of stilzwijgend - andersluidend beding. Een zodanige verdeling kan onder - door de gewezen vennoot die zich daarop beroept, te stellen en bij voldoende gemotiveerde tegenspraak te bewijzen - omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn (vgl. HR 7 maart 2003, ECLI:HR:NL:2003:AF2167). In het licht van die uitspraak heeft de man, mede gelet op het echtscheidingsconvenant, niet voldoende gesteld om van een andere verdeling uit te gaan van hetgeen na vereffening overblijft dan bij helfte.
4.13.
Of er na de vereffening nog goederen resteren die verdeeld kunnen worden (en zo ja: welke) kan de rechtbank op grond van de overgelegde stukken echter thans niet beoordelen. Voor het geval die goederen er wel zijn, zal de rechtbank daarvan de verdeling gelasten in die zin, dat die goederen onderhands, en zo dit niet lukt: openbaar, moeten worden verkocht (waarbij eventueel partijen zelf als koper kunnen optreden), waarna de opbrengst bij helfte tussen partijen moet worden gedeeld. Voor zover de vrouw beoogd heeft in deze procedure een oordeel over de verdeling van concrete goederen te krijgen, is zij te voorbarig. Het is aan partijen om na vereffening vast te stellen of en welke goederen resteren. Indien partijen er niet in slagen om dit in onderling overleg vast te stellen, kan een partij zich desgewenst alsnog tot de rechtbank wenden om een oordeel te vragen over een concre(e)t(e) goed(eren). Het is dan aan partijen om stellingen in te nemen over dat(/die) goed(eren). Dat is op dit moment nog (ruim) onvoldoende gebeurd. De vrouw verwijst weliswaar naar stukken van de boekhouder, maar daar volgt dit niet voldoende duidelijk uit. Het is aan de vrouw om concrete stellingen in te nemen; het is niet aan de rechtbank om in producties naar stellingen te zoeken.
De vorderingen
4.14.
Met inachtneming van het voorgaande keert de rechtbank terug naar de vorderingen van de vrouw.
De vordering onder I
4.15.
De vrouw vordert te bepalen dat de man zijn goedkeuring dient te verlenen aan de winst/verlies verdeling over 2020 en 2021, conform de overgelegde uitwerking van de boekhouder, meer specifiek dat hij tot ondertekening van deze stukken dient over te gaan dan wel dat het in deze nog te wijzen vonnis daarvoor in de plaats kan worden gesteld.
4.16.
Deze vordering wordt afgewezen, omdat er voor de gevorderde ondertekening geen wettelijke grondslag is gesteld. De civielrechtelijke administratieplicht ligt vast in zowel artikel 3:15i BW, welke artikel van toepassing is op een ieder die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, als artikel 2:10 BW, welk artikel van toepassing is op privaatrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in artikel 2:3 BW. Op grond van beide artikelen geldt een verplichting om de administratie voor die (rechts)personen te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de (rechts)persoon kunnen worden gekend. Ten aanzien van de vof rust die verplichting op ieder van de vennoten. Een verplichting tot ondertekening van stukken door de andere vennoot volgt daaruit niet.
4.17.
De vrouw heeft verder ook niet toegelicht welk belang zij bij deze vordering heeft. Ook dat is een reden voor afwijzing.
De vordering onder II
4.18.
De vrouw vordert “te bepalen dat de waardebepalingen, waarvoor partijen ook getekend hebben betreffende het wagenpark leidend is en op basis daarvan de verdeling kan worden opgesteld”. Deze vordering wordt afgewezen, bij gebreke van een deugdelijke wettelijke grondslag. Gesteld noch gebleken is op grond waarvan de rechtbank zou moeten uitspreken dat een bepaalde waardebepaling leidend is.
De vorderingen onder III
4.19.
De vrouw wil dat de rechtbank bepaalt dat de man zijn medewerking verleent aan de ontbinding en vereffening van de vof per 31 december 2021 dan wel dat de rechtbank daarvoor vervangende toestemming verleent. De vordering ten aanzien van de ontbinding wordt afgewezen, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor met betrekking tot de ontbinding heeft overwogen. De vordering ten aanzien van de vereffening wordt ook afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat de man de vereffening frustreert. Zoals hiervoor overwogen in de vereffening nog niet in gang gezet. Van een frustratie daarvan kan dus (nog) geen sprake zijn.
De vordering onder IV
4.20.
Deze vordering strekt ertoe te bepalen dat man aan de vrouw een bedrag van € 29.198,28 moet terugbetalen, “ter zake zijn onrechtmatige opnamen van de vof rekening, en waarop hij geen aanspraak heeft”. Deze vordering wordt afgewezen. De vrouw heeft niet toegelicht wat er onrechtmatig is aan de opnames van de man. De enkele – kennelijke – omstandigheid dat de man meer (volgens de vrouw € 77.675,=) heeft opgenomen dan zijn winstaandeel (van, volgens de vrouw, € 17.082,80) maakt zonder verdere toelichting, die ontbreekt, nog niet dat de gestelde opnames als onrechtmatig moeten worden beschouwd. Dat geldt te meer waar de vrouw volgens haar eigen stellingen precies hetzelfde heeft gedaan: volgens haar eigen stellingen heeft zij € 45.011,46 opgenomen terwijl ook haar (volgens haarzelf in ieder geval) maar een winstaandeel van € 17.082,80 toekwam.
4.21.
Voor zover de vrouw bedoeld heeft met deze vordering (alvast) een verdelingsvordering ten aanzien van dit goed in te stellen, overweegt de rechtbank als volgt. Als wijze van verdeling komen op grond van het tweede lid van artikel 3:185 BW in aanmerking:
a. toedeling van een gedeelte van het goed aan ieder der deelgenoten;
b. overbedeling van een of meer deelgenoten tegen vergoeding van de overwaarde;
c. verdeling van de netto-opbrengst van het goed of een gedeelte daarvan, nadat dit op een door de rechter bepaalde wijze zal zijn verkocht.
4.22.
Onduidelijk is hoe deze vordering van de vrouw zich tot één van deze categorieën verhoudt. Indien deze zo moet worden begrepen dat het gehele resterende vennootschappelijke vermogen aan de man moet worden toebedeeld, waarna hij haar een overbedelingsuitkering van € 29.128,28 moet betalen, is dat niet te rijmen met de omstandigheid dat zij de hiervoor genoemde Volvo heeft laten overschrijven naar haar eenmanszaak, met het kennelijke doel deze Volvo aan zich toegescheiden te laten zien.
4.23.
Verder neemt de vrouw (als deze vordering moet worden gezien als een vordering tot verdeling) voor die verdeling ten onrechte de kapitaalstand op de door haar overgelegde kolommenbalans 2020 als vertrekpunt. Te verdelen zijn immers slechts de goederen die na de vereffening van de vof resteren.
4.24.
Het gevolg van het voorgaande is dat deze vordering wordt afgewezen.
De vordering onder V
4.25.
De vrouw vordert “de vaststelling van de verdeling van de onderneming, conform opgave van de boekhouder met ingang van 31 december 2021, welke eenvoudig is op te maken aangezien de V.O.F. feitelijk al is beëindigd en te bepalen dat indien er onverhoopt nog kosten komen, deze op basis van 50/50 worden gedragen”.
4.26.
Voor zover deze vordering dezelfde is als de vordering onder IV – ook het daar door de vrouw gevorderde bedrag is immers conform de opgave van de boekhouder – wordt deze gelet op het voorgaande afgewezen. Voor zover dat anders is, wordt de vordering afgewezen omdat het uitgangspunt van de rechtbank is dat de vof op 11 juni 2021 is ontbonden en ieder inzicht op de vermogenstoestand van de vof per die datum ontbreekt. Het is zoals gezegd ook niet de taak van de rechtbank om uit de door de vrouw overgelegde stukken zelfstandig op zoek te gaan naar aanknopingspunten voor de door de vrouw gewenste redelijke verdeling van de vof. De rechtbank zal enkel de verdeling gelasten zoals onder 4.13 overwogen.
Conclusie
4.27.
De conclusie is dat de rechtbank, naar billijkheid rekening houdend met de belangen van partijen en het algemeen belang, de vereffening en de verdeling van de vof zal gelasten, waarbij rekening gehouden moet worden met al hetgeen hiervoor is overwogen.
Proceskosten
4.28.
In wezen vloeit deze zaak voort uit de echtscheiding van partijen. De rechtbank zal daarom de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In dat oordeel ligt besloten dat de rechtbank de vordering van de man om de vrouw in de werkelijke proceskosten te veroordelen, afwijst. Daarbij speelt ook een rol dat de man heeft volstaan met het (telkens) concluderen tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, zonder zelf meer duidelijkheid te geven over het vermogen van de vof terwijl het ook in zijn belang is dat de vof tot een goed einde wordt gebracht.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
gelast de vereffening van de vof;
5.2.
gelast de verdeling van de vof op de hiervoor onder 4.13 weergegeven wijze;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.