ECLI:NL:RBOBR:2022:2516

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
C/01/362263 / HA ZA 20-575
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indiensttreding uitzendkracht bij inlener en berekening van redelijke vergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is de vraag aan de orde of de inlener, [gedaagde], een redelijke vergoeding moet betalen aan de uitzendorganisatie Worxx Personeelsdiensten B.V. voor de indiensttreding van uitzendkrachten. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 17 november 2021 geoordeeld dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de algemene voorwaarden van Worxx. De schade van Worxx is vastgesteld op basis van de redelijke vergoeding die in de algemene voorwaarden is opgenomen, welke verwijst naar de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). De rechtbank heeft overwogen dat de redelijke vergoeding kan worden beoordeeld aan de hand van marktgebruikelijke tarieven, gemaakte kosten en de duur van de terbeschikkingstelling.

Worxx vorderde een vergoeding van € 213.329,00, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze berekening onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] kort na de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten door Worxx, 13 uitzendkrachten rechtstreeks in dienst heeft genomen. De rechtbank heeft de redelijke vergoeding voor de heer [naam 3] vastgesteld op € 7.714,96, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de overige vorderingen van Worxx afgewezen. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 760,75. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/362263 / HA ZA 20-575
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WORXX PERSONEELSDIENSTEN B.V.,
gevestigd te Beers,
eiseres,
advocaat mr. M. Franke te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.J. Diks te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Worxx (vrouwelijk enkelvoud) en [gedaagde] (mannelijk enkelvoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 november 2021
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 15 december 2021 met bijlage 2
  • de akte van Worxx van 19 januari 2022 met bijlage 24
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 2 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
De kern van het tussenvonnis
2.1.
In het tussenvonnis van 17 november 2021 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank, kort samengevat, onder meer beslist dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met artikel 17.1 van de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de inleenovereenkomsten tussen Worxx en [gedaagde] . Ook heeft de rechtbank beslist dat de schade van Worxx bestaat uit de redelijke vergoeding, zoals opgenomen in artikel 17.1 van de algemene voorwaarden.
2.2.
De rechtbank heeft verder overwogen dat artikel 17.1 van de algemene voorwaarden verwijst naar artikel 9a van de Waadi. Zij heeft ook overwogen dat uit dit artikel volgt dat degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt een redelijke vergoeding in rekening mag brengen aan de inlenende onderneming, voor de door de uitlener verleende diensten in verband met de terbeschikkingstelling en werving, selectie en opleiding van de ter beschikking gesteld arbeidskracht, indien deze na afloop van de terbeschikkingstelling een arbeidsovereenkomst met de inlener aan gaat.
In punt 5.26 van het tussenvonnis heeft de rechtbank de parlementaire geschiedenis met betrekking tot de omzetting van artikel 6 lid 2 van de uitzendrichtlijn in artikel 9a van de Waadi geciteerd. Hierin staat vermeld dat de redelijkheid van een dergelijke vergoeding kan worden beoordeeld aan de hand van de volgende gezichtspunten:
1) wat in de markt gebruikelijk is
2) de kosten die zijn gemaakt en
3) de duur van de terbeschikkingstelling.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat hieruit blijkt dat de vergoeding refereert aan de reële kosten voor zover die nog niet zijn terugverdiend.
2.3.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat bij de berekening van de hoogte van de redelijke vergoeding als uitgangspunt geldt dat [gedaagde] korte tijd na afloop van de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten door Worxx, 13 uitzendkrachten rechtstreeks voor hem heeft laten werken. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat Worxx een redelijke vergoeding vordert van € 213.329,00 waarbij zij zich baseert op het schaderapport van [A] . Zij heeft dit rapport overgelegd als bijlage 22 bij akte overlegging producties tevens wijziging van eis. Omdat [gedaagde] nog niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om op dit rapport te reageren, heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rol van
15 december 2021 voor een antwoordakte aan de zijde van [gedaagde] .
2.4.
Op 15 december 2021 heeft [gedaagde] een antwoordakte (met bijlagen) in het geding gebracht, waarin hij, zoals verzocht, heeft gereageerd op hoofdstuk 6 van het schaderapport van [A] . Daarna heeft Worxx op 19 januari 2022 een akte (met bijlage) genomen waarin zij op de stellingen van [gedaagde] heeft gereageerd. Tenslotte heeft [gedaagde] op 2 maart 2022 een antwoordakte ingediend.
2.5.
Aan de hand van de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna bespreken wat een redelijke vergoeding zou moeten zijn.
Berekening [A]
2.6.
Uit de stellingen van Worxx kan worden afgeleid dat [A] de redelijke vergoeding heeft berekend aan de hand van een beding dat staat opgenomen in de algemene voorwaarden van [B] Volgens Worxx begeeft zij zich op dezelfde markt als [B] De betreffende bepaling uit de algemene voorwaarden van [B] luidt als volgt:
1. Indien een Flexmedewerker door tussenkomst van Opdrachtnemer aan de mogelijke Opdrachtgever is voorgesteld en deze mogelijke Opdrachtgever rechtstreeks dan wel via derden met die Flexmedewerker een arbeidsverhouding aangaat voor dezelfde of een andere functie voordat de Terbeschikkingstelling tot
stand komt, is deze Opdrachtgever aan Opdrachtnemer een vergoeding verschuldigd ter hoogte van 30% van het Opdrachtgeverstarief dat door Opdrachtnemer in rekening zou zijn gebracht voor de werkzaamheden van de
Flexmedewerker voor de duur van 2080 uur. De Opdrachtgever is deze vergoeding altijd verschuldigd indien de Opdrachtgever in eerste instantie door tussenkomst van Opdrachtnemer in contact is gekomen met de Flexmedewerker."
2. " Indien de Opdrachtgever rechtstreeks dan wel via derden een arbeidsverhouding aangaat met een Flexmedewerker die aan haar ter beschikking wordt gesteld op basis van een Overeenkomst voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd, voordat die Flexmedewerker 2080 uren heeft gewerkt, is de Opdrachtgever aan
Opdrachtnemer een vergoeding verschuldigd van 30% van het laatst geldende Opdrachtgeverstarief over 2080 uren minus de - op basis van de Overeenkomst - reeds door de Flexmedewerker gewerkte uren".
2.7.
Uitgaande van deze bepaling heeft [A] in haar rapport de volgende berekening opgenomen (met als uitkomst een redelijke vergoeding van € 213.329,00):
2.8.
[A] is in haar berekening uitgegaan van 15 uitzendkrachten. Zoals eerder overwogen (zie onder 2.3.) hadden dit er naar het oordeel van de rechtbank 13 moeten zijn. Worxx heeft daarom, conform het bepaalde in 5.27 van het tussenvonnis, de uitzendkrachten [naam 1] en [naam 2] niet langer in haar berekening meegenomen. Zij heeft de redelijke vergoeding voor 13 uitzendkrachten berekend op een bedrag van € 191.441,19 waarbij zij heeft vastgehouden aan de berekeningsmethode van [A] (en [B] ). De rechtbank verwijst naar punt 3 van de akte van Worxx van 19 januari 2022.
2.9.
[gedaagde] betoogt dat niet kan worden aangenomen dat de algemene voorwaarden van [B] gangbaar en gebruikelijk zijn in de branche. Zij stelt dat [B] zich, anders dan Worxx, niet bezighoudt met uitzendkrachten in de bouw, maar werkzaam is in andere niet-vergelijkbare branches. In reactie hierop heeft Worxx gesteld dat [B] marktleider is op het gebied van internationale arbeidsbemiddeling. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat zij opereert in dezelfde branche als Worxx. Worxx heeft dit, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende aannemelijk gemaakt.
heeft gesteld dat Worxx de algemene voorwaarden van vergelijkbare uitzendondernemingen niet heeft overgelegd en ook niet heeft benoemd welke uitzendondernemingen dit zijn. Daarop heeft Worxx bij akte van 19 januari 2022 de algemene voorwaarden van de Haldu Groep, naar eigen zeggen een concurrent, in het geding gebracht (zie productie 24). Volgens Worxx hanteert de Haldu Groep een vergoeding van 25% van het laatst gehanteerde bruto jaartarief van de desbetreffende medewerker. Zij verwijst naar artikel 6 van deze algemene voorwaarden en stelt dat de redelijke vergoeding in de onderhavige zaak dan uit komt op een bedrag van € 134.870,50.
Naar het oordeel van de rechtbank wijst [gedaagde] er echter terecht op dat in artikel 6 van de algemene voorwaarden van de Haldu Groep een ineens opeisbare, niet voor matiging vatbare boete wordt verbeurd van 25% van het laatst gehanteerde bruto jaartarief. Dit is in beginsel niet hetzelfde is als een redelijke vergoeding zodat dit beding niet of minder geschikt is om aan de hand daarvan de in de markt gebruikelijke redelijke vergoeding vast te kunnen stellen. Daarnaast geldt het volgende.
2.10.
[gedaagde] heeft bij akte van 15 december 2021 zes prints van verschillende openbare internetartikelen overgelegd. In de punten 13 tot en met 18 van voornoemde akte heeft hij diverse citaten uit deze internetartikelen opgenomen. Op basis hiervan stelt zij dat het meer dan gebruikelijk lijkt te zijn dat een inlener een uitzendkracht zonder vergoeding over kan nemen indien deze uitzendkracht meer dan 1.040 uren voor de inlener heeft gewerkt. Zij betoogt dat zij daarom geen vergoeding verschuldigd is voor de uitzendkrachten, aangeduid met de nummers 1 tot en met 12 in de tabel van [A] . Volgens [gedaagde] is zij (in dat geval) alleen een vergoeding verschuldigd ten aanzien van de heer [naam 3] (aangeduid met nummer 15 in voornoemde tabel) nu hij 798 uren voor [gedaagde] heeft gewerkt. Op basis van hetgeen gebruikelijk is in de markt berekent hij deze vergoeding op een bedrag van € 7.714,96. Dit doet zij als volgt: 1.040 uren -798 uren = 242 uren x € 31,88 opdrachtgeverstarief. Zij tekent daarbij aan dat er echter nog andere criteria gelden, zoals gemaakte kosten in verband met de werving of opleiding van de betreffende arbeidskracht en de duur van de terbeschikkingstelling. [gedaagde] stelt verder dat Worxx niet heeft onderbouwd dat zij de gemaakte kosten van de onderhavige uitzendkrachten nog niet heeft kunnen terugverdienen. Verder is [gedaagde] van mening dat de duur van de dienstbetrekking van de uitzendkrachten met zich meebrengt dat zij geen redelijke vergoeding verschuldigd is.
2.11.
Op grond van voorgaande overwegingen oordeelt de rechtbank dat Worxx onvoldoende heeft onderbouwd dat het gebruikelijk is in de markt om de redelijke vergoeding te berekenen op de wijze zoals dit in de algemene voorwaarden van [B] of de Haldu Groep (indien daarin al wordt gerefereerd aan een redelijke vergoeding) staat vermeld. [gedaagde] heeft diverse internetpublicaties overgelegd, waaruit blijkt dat veel uitzendondernemingen met hun inleners hebben afgesproken dat uitzendkrachten die meer dan 1040 uren bij de inlener hebben gewerkt kosteloos kunnen worden overgenomen. Ook blijkt uit deze publicaties dat de inlener voor de uitzendkracht die nog geen 1040 uren heeft gewerkt, vaak een redelijke vergoeding verschuldigd is van 1040 uren minus het aantal gewerkte uren maal het laatst geldende opdrachtgeverstarief. Dit wijkt aanmerkelijk af van hetgeen [B] en de Haldu Groep kennelijk in rekening brengen als redelijke vergoeding dan wel boete bij indienstneming van een uitzendkracht door de inlener. Gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde] had het op de weg van Worxx gelegen om nader te onderbouwen dat de vergoeding die zij heeft berekend gebruikelijk is in de markt. Dat heeft zij niet of onvoldoende gedaan. Zij heeft te weinig ingebracht tegen de stellingen van [gedaagde] dat uitzendkrachten die meer dan 1040 uren (rechtbank: dat komt neer op de duur van een half jaar fulltime werken) bij de inlener hebben gewerkt vaak kosteloos kunnen worden overgenomen en dat voor uitzendkrachten die minder uren hebben gewerkt een redelijke vergoeding verschuldigd is van 1040 uren minus het aantal gewerkte uren maal het laatst geldende opdrachtgeverstarief.
2.12.
De rechtbank leidt uit de door [gedaagde] overgelegde stukken af dat het gebruikelijk is dat uitzendorganisaties met vergoedingen werken die zijn gebaseerd op de gedachte dat minder vergoeding door de inlener dient te worden betaald, naarmate hij de uitzendkracht langer heeft ingehuurd via de uitzendorganisatie alvorens hij deze rechtstreeks in dienst neemt. Ook dat heeft Worxx onvoldoende weersproken. Dat Worxx de kosten voor de uitzendkrachten die langer dan 1040 uren voor [gedaagde] hebben gewerkt niet heeft terugverdiend is door haar onvoldoende onderbouwd.
Worxx heeft ook nader toegelicht welke kosten zij heeft gemaakt. Worxx heeft erkend dat de kosten deels zijn terugverdiend door de terbeschikkingstelling van de uitzendkrachten, maar stelt dat dit er niet aan af doet dat er nog steeds kosten verband houdende met de terbeschikkingstelling worden gemaakt. Zij heeft echter geen concrete feiten of bijzondere omstandigheden gesteld waaruit dit blijkt. Worxx betoogt verder dat haar totale indirecte kosten in 2019 € 1.044k bedroegen en dat 18% daarvan (€ 188.000,00) van [gedaagde] was. Aan indirecte kosten voert zij niet alleen de kosten op van recruitment maar ook managementkosten, administratiekosten en allerlei vaste kosten zoals de huur van het bedrijfspand, bedrijfsauto’s en ICT kosten. Waarom deze kosten allemaal kunnen worden betrokken in de redelijke vergoeding wordt niet toegelicht. Evenmin wordt toegelicht hoe zich dit met het gevorderde bedrag verhoudt.
2.13.
Voor de uitzendkrachten die 1040 uren of minder voor [gedaagde] hebben gewerkt via Worxx (als onweersproken staat vast dat dit alleen de heer [naam 3] is), acht de rechtbank het op grond van voorgaande overwegingen redelijk om de vergoeding te berekenen op basis van 1040 gewerkte uren minus de op basis van de uitzendovereenkomst reeds door de uitzendkracht gewerkte uren maal het laatst geldende opdrachtgeverstarief. De rechtbank gaat er vanuit dat daarmee wordt bereikt dat de vergoeding, gelet op de duur van het dienstverband van de heer [naam 3] bij Worxx, refereert aan de reële kosten voor werving, terbeschikkingstelling of opleiding van de uitzendkracht en voldoet aan eerder genoemde gezichtspunten in punt 2.2. Dit is een bedrag van € 7.714,96. Worxx heeft geen specifieke stellingen ingenomen dat zij wat betreft de heer [naam 3] extra kosten heeft gemaakt, die een hogere vergoeding rechtvaardigen. Dit bedrag zal dan ook als redelijke vergoeding worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 3 januari 2020 tot aan de dag van voldoening.
2.14.
Voor zover [gedaagde] een beroep heeft gedaan op onrechtmatig verkregen bewijs staat dit aan de toewijzing van voornoemd bedrag niet in de weg. Daarbij wordt overwogen dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat hij de heer [naam 3] nadat hij hem via Worxx had ingeleend, heeft aangenomen of rechtstreeks te werk heeft gesteld.
Kosten van [A] ad € 12.100,00
2.15.
Worxx vordert op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 12.100,00 aan redelijke kosten ter vaststelling van de schade door [A] .
Deze vordering wordt afgewezen nu deze kosten niet in redelijkheid zijn gemaakt. [A] heeft de schade van Worxx berekend op grond van onjuiste veronderstellingen (bijvoorbeeld dat sprake is een duurovereenkomst, hetgeen niet het geval is) en is bij de berekening van de redelijke vergoeding op grond van artikel 17.1. van de algemene voorwaarden uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. Deze kosten blijven daarom voor rekening van Worxx.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.16.
Worxx maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.De rechtbank stelt ook vast dat Worxx aan de hand van bijlage 21 bij de dagvaarding voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Aangezien een deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen, worden de gevorderde buitengerechtelijke kosten toegewezen tot het wettelijk tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag. Dit is een bedrag van € 760,75.
De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding (21 augustus 2020).
Proceskosten
2.17.
[gedaagde] wordt als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Worxx worden begroot op € 3.324,99, waarvan € 87,99 aan kosten voor de dagvaarding, € 2.042,00 aan griffierecht en € 1.195,00 aan salaris van de advocaat (2,5 punten × tarief € 478,00).
Met betrekking tot het griffierecht wordt overwogen dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.042,00. Het meer betaalde griffierecht door Worxx blijft voor haar rekening, omdat de toegewezen vordering niet meer dan € 8.475,71 inclusief buitengerechtelijke incassokosten bedraagt.
Nakosten
2.18.
De door Worxx gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Worxx van een bedrag van € 7.714,96, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 3 januari
2020 tot aan de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Worxx van een bedrag van € 760,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 augustus 2020 tot aan de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van Worxx tot op heden begroot op € 3.324,99;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van Worxx begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat;
5.5.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.