ECLI:NL:RBOBR:2022:2474
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Klacht over wijziging van dwangmedicatie en de noodzaak van een nieuwe beslissing onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 juni 2022 een beschikking gegeven in een klachtprocedure onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die verblijft in een zorginstelling, heeft een klacht ingediend tegen de zorgverantwoordelijke over de wijziging van haar medicatie van orale naar intramusculaire toediening. Betrokkene stelt dat voor deze wijziging een nieuwe beslissing op grond van artikel 8:9 Wvggz vereist was, omdat de eerdere zorgmachtiging enkel betrekking had op orale medicatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgverantwoordelijke de wijziging van medicatie heeft besproken met betrokkene en haar mentor, en dat er voldoende informatie is verstrekt over de gevolgen van de medicatiewijziging. De rechtbank oordeelt dat de zorgverantwoordelijke niet verplicht was om een nieuwe beslissing te nemen, omdat de wijziging voortvloeide uit de eerdere beslissing van 20 april 2021, waarin verplichte zorg was verleend. De rechtbank heeft ook de argumenten van betrokkene over de proportionaliteit en wilsbekwaamheid beoordeeld, en geconcludeerd dat de uitvoering van de verplichte zorg voldoet aan de wettelijke eisen. De klacht van betrokkene is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.