ECLI:NL:RBOBR:2022:2448

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
WR 22/004
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter na einduitspraak in bestuursrechtelijke procedure

Op 25 maart 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, die haar winkel als essentiële winkel aangemerkt wilde zien door de minister van Economische Zaken en Klimaat. Verzoekster had eerder, op 27 januari 2021, de minister verzocht om haar winkel als essentieel te beschouwen. Na het niet tijdig beslissen door de minister, heeft verzoekster op 22 juli 2021 beroep ingesteld. De rechtbank verklaarde dit beroep op 21 oktober 2021 niet-ontvankelijk, wat leidde tot verzet en een wrakingsverzoek van verzoekster tegen de rechter die deze uitspraak had gedaan.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot wraking. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub d van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant, dat stelt dat een wrakingsverzoek niet kan worden ingediend na het doen van een einduitspraak in de hoofdzaak. Aangezien de uitspraak in de hoofdzaak al was gedaan, was er geen mogelijkheid voor verzoekster om de rechter te wraken die deze uitspraak had gedaan.

De rechtbank concludeerde dat er geen reden was voor een behandeling van het verzoek ter zitting, omdat verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk was. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 22/004
Beslissing van 25 maart 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[verzoekster], wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. J.D. Streefkerk,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Bij brief van 27 januari 2021 heeft verzoekster de minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de minister) verzocht haar winkel als essentiële winkel aan te merken. Op 22 juli 2021 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek door de minister. Bij uitspraak van 21 oktober 2021 heeft de rechtbank dit beroep (met zaaknummer SHE 21/1748) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door de rechter.
Verzoekster heeft op 5 december 2021 verzet gedaan tegen de uitspraak van 21 oktober 2021 en tevens de rechter gewraakt. Desgevraagd heeft verzoekster op 9 maart 2022 telefonisch aan de griffier van de rechtbank gemeld dat het wrakingsverzoek is gericht tegen de rechter die de uitspraak van 21 oktober 2021 heeft gedaan en niet tegen de rechter die het verzet zal behandelen.
De rechter heeft op 18 maart 2022 gereageerd op het wrakingsverzoek.

2.De beoordeling

2.1
De wrakingskamer oordeelt dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Daarbij overweegt de wrakingskamer als volgt.
2.2
De wrakingskamer kan het verzoek tot wraking op grond van artikel 5, tweede lid, sub d van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Oost Brabant zonder behandeling ter zitting aanstonds afdoen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek, indien het verzoek is ingediend na het tijdstip waarop in de hoofdzaak einduitspraak is of wordt gedaan. De wet voorziet voorts niet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van een zaak is geëindigd door het doen van een einduitspraak of tijdens het uitspreken van die uitspraak, wraking te verzoeken van een rechter die deze uitspraak heeft gedaan of doet.
Verzoekster heeft het wrakingsverzoek gedaan nadat de rechter uitspraak heeft gedaan op het beroep met zaaknummer SHE 21/1748. Reeds hierom is verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek.
2.3
Omdat verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar wrakingsverzoek bestaat geen reden voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven op 25 maart 2022 door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,
mr. G.J. Roeterdink en mr. E.C.P.M. Valckx, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
De griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb).