ECLI:NL:RBOBR:2022:2448
Rechtbank Oost-Brabant
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wraking van rechter na einduitspraak in bestuursrechtelijke procedure
Op 25 maart 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, die haar winkel als essentiële winkel aangemerkt wilde zien door de minister van Economische Zaken en Klimaat. Verzoekster had eerder, op 27 januari 2021, de minister verzocht om haar winkel als essentieel te beschouwen. Na het niet tijdig beslissen door de minister, heeft verzoekster op 22 juli 2021 beroep ingesteld. De rechtbank verklaarde dit beroep op 21 oktober 2021 niet-ontvankelijk, wat leidde tot verzet en een wrakingsverzoek van verzoekster tegen de rechter die deze uitspraak had gedaan.
De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot wraking. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub d van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant, dat stelt dat een wrakingsverzoek niet kan worden ingediend na het doen van een einduitspraak in de hoofdzaak. Aangezien de uitspraak in de hoofdzaak al was gedaan, was er geen mogelijkheid voor verzoekster om de rechter te wraken die deze uitspraak had gedaan.
De rechtbank concludeerde dat er geen reden was voor een behandeling van het verzoek ter zitting, omdat verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk was. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.