ECLI:NL:RBOBR:2022:2283

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
373322
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na beëindiging minnelijke schuldsaneringsregeling en wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.T.B.J. Libosan-Besjes, verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie voor zijn kinderen [kind_2] en [kind3] naar € 50,- per kind per maand, en om de bijdrage voor [kind_1] op nihil te stellen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A.J.L. van Elk de Freese, verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die een verlaging rechtvaardigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man na de beëindiging van zijn minnelijke schuldsaneringsregeling weer in staat is om alimentatie te betalen, maar dat zijn inkomen is gewijzigd. De rechtbank heeft de alimentatie voor [kind_2] en [kind3] vastgesteld op € 71,- per kind per maand van 1 augustus 2021 tot 1 maart 2022, en op € 25,- per kind per maand vanaf 1 maart 2022. De bijdrage voor [kind_1] is op nihil gesteld, omdat deze geen behoefte heeft aan alimentatie.

De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie moet worden betaald, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.C. Sluymer, in samenwerking met griffier mr. D.J.M. Kuppens, en openbaar uitgesproken door mr. A.E. Sutorius-van Hees.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familierecht
Zaaknummer: C/01/373322 / FA RK 21-3513
Kinderalimentatie
Beschikking van 15 februari 2022
in de zaak van:
[de man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.T.B.J. Libosan-Besjes,
t e g e n
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.A.J.L. van Elk de Freese,
[kind1],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [kind_1] , en
[kind2] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [kind_2] .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 13, binnengekomen op 29 juli 2021;
het verweerschrift van de vrouw, en;
het aanvullend verzoekschrift van de man van 17 januari 2022, met bijlagen 14 tot en met 18.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 25 januari 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
mr. Libosan-Besjes;
de vrouw, bijgestaan door mr. Van Elk De Freese;
[kind_2] .
[kind_1] is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 13 oktober 2021 beslist dat de man met ingang van 13 oktober 2021 (de datum van de beschikking) voor de duur van deze procedure een alimentatie voor [kind_2] en [kind3] moet betalen van € 67,73 per kind per maand en dat de alimentatie voor [kind_1] nihil bedraagt.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [kind1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
  • [kind2] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] , en;
  • [kind3] (hierna: [kind3] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
[kind_1] woont zelfstandig. [kind_2] en [kind3] staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.2.
De man is op 26 februari 2019 gehuwd met [partner_man] .
2.3.
De rechtbank heeft tussen partijen de echtscheiding uitgesproken bij beschikking van 30 september 2016. Deze beschikking is op 18 januari 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij beschikking van 14 december 2017 beslist dat de man met ingang van 30 september 2016 een kinderalimentatie van € 129,01 per kind per maand aan de vrouw moet betalen. Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 7 februari 2019 de kinderalimentatie met ingang van 6 september 2018 en zolang de minnelijke schuldsaneringsregeling op de man van toepassing is op nihil gesteld. Op 28 mei 2021 is de minnelijke schuldsaneringsregeling beëindigd waardoor de eerder vastgestelde kinderalimentatie voor de kinderen weer is herleefd. Inmiddels bedraagt de alimentatie € 136,11 per kind per maand. [1]
2.4.
De man wil dat dit bedrag voor [kind_2] en [kind3] met ingang van 28 mei 2021 zowel voorlopig als definitief wordt gewijzigd in € 50,- per kind per maand en dat de bijdrage voor [kind_1] op nihil wordt gesteld. Volgens de man zijn de omstandigheden gewijzigd en kan hij de bijdrage niet meer betalen. In aanvulling op zijn eerder verzoek wil de man ook dat de bijdrage voor [kind_2] en [kind3] met ingang van 4 maart 2022 op nihil wordt gesteld.
2.5.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Zij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de man de kinderalimentatie niet meer kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man met ingang van 1 augustus 2021 tot 1 maart 2022 een alimentatie van € 71,- per kind per maand moet betalen en vanaf 1 maart 2022 € 25,- per kind per maand. Daarnaast beslist de rechtbank dat de bijdrage van de man aan [kind_1] met ingang van 28 mei 2021 nihil bedraagt. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de man afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Tussen partijen is enkel de bijdrage van de man in de kosten van [kind_2] en [kind3] in geschil en – gezien haar beperkte inkomen – niet het aandeel van de vrouw hierin. De rechtbank behandelt achtereenvolgens de wijziging van omstandigheden, de bijdrage voor [kind_1] , de ingangsdatum, de behoefte, de draagkracht van de man en de zorgkorting. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [2] Dat is hier het geval, want het inkomen van de man is gewijzigd. De man is arbeidsongeschikt en ontvangt een WIA-uitkering in plaats van inkomen uit arbeid.
bijdrage [kind_1]
3.3.
De man stelt dat [kind_1] geen (resterende) behoefte heeft omdat hij werkt en hiermee in de kosten van zijn levensonderhoud kan voorzien. Omdat [kind_1] geen verweer heeft gevoerd en niet ter zitting is verschenen, wijst de rechtbank het verzoek van de man toe en stelt zij de alimentatie voor [kind_1] met ingang van 28 mei 2021 op nihil.
bijdrage [kind_2] en [kind3]
ingangsdatum
3.4.
De wet [3] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.5.
De rechtbank wijzigt de bijdrage voor [kind_2] en [kind3] met ingang van 1 augustus 2021 (de eerste van de maand na indiening van het verzoekschrift), omdat de vrouw en (nadat hij meerderjarig is geworden ook) [kind_2] vanaf dat moment rekening konden houden met een wijziging.
3.6.
Naast de onder 3.2 vermelde wijziging van omstandigheden zal het inkomen van de man vanaf 4 maart 2022 weer wijzigen. De rechtbank rekent om die reden in twee periodes:
 van 1 augustus 2021 tot 1 maart 2022, en;
 vanaf 1 maart 2022.
Vanwege praktische redenen rekent de rechtbank met de omstandigheid alsof het inkomen van de man vanaf 1 maart 2022 wijzigt.
behoefte [kind_2] en [kind3]
3.7.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De behoefte van [kind_2] en [kind3] is niet in geschil. De behoefte van de kinderen is door de rechtbank bij beschikking van 30 september 2016 vastgesteld op € 298,- per kind per maand. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) bedraagt deze behoefte in 2021 € 332,57 per kind per maand. [4] De rechtbank gaat ervan uit dat de behoefte van [kind_2] – die inmiddels meerderjarig is geworden – ten minste de eerder vastgestelde behoefte bedraagt en stelt de behoefte voor zowel [kind3] als [kind_2] op dat bedrag vast.
draagkracht ouders
3.8.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [5] .
3.9.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Voor 2021 ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1000)].
3.10.
Voor de lagere netto besteedbare inkomens maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld.
draagkracht man
1 augustus 2021 tot 1 maart 2022
3.11.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de meest recente overgelegde WIA-uitkeringsspecificatie van december 2021, waarop een inkomen van € 2.240,- bruto per maand staat vermeld. Het NBI is dan € 1.718,-. [6]
Volgens de hiervoor onder 3.9 vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 142,- per maand.
3.12.
De rechtbank rekent met de forfaitaire woonlast, omdat niet is gebleken dat de werkelijke woonlast van de man aanmerkelijk lager is. Daarnaast ziet de rechtbank geen reden om de woonlast van de man te delen, omdat zijn partner geen eigen inkomen heeft.
3.13.
Daarbij heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de aflossing van de schuld aan Essent, omdat niet aannemelijk is geworden dat deze schuld hem niet te verwijten valt. Het is de verantwoordelijkheid van de man om het maandelijks voorschot juist in te (laten) stellen. Bovendien wordt de man geacht de energielasten te voldoen uit het voor hem gehanteerde forfait voor de vaste lasten.
vanaf 1 maart 2022
3.14.
Het is voldoende aannemelijk dat de man vanaf 4 maart 2022 een lagere WIA-uitkering zal gaan ontvangen, omdat zijn loongerelateerde WGA-uitkering op 3 maart 2022 eindigt. Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde brief van het UWV van 29 december 2021, waarin een inkomen van € 875,- bruto per maand staat genoemd. Het NBI is dan € 831,-. [7]
Volgens de hiervoor onder 3.10 vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 50,- per maand. De rechtbank ziet geen reden om van deze methode af te wijken, mede omdat onvoldoende duidelijk is dat de man – voor het deel dat hij niet arbeidsongeschikt is – zijn inkomen niet zou kunnen aanvullen.
3.15.
De rechtbank houdt geen rekening met de schuld van de man aan Essent, zoals overwogen onder 3.13.
zorgkorting
3.16.
De rechtbank past geen zorgkorting toe, omdat er – los van het tekort aan draagkracht – op dit moment geen contact is tussen de man en [kind3] . Dat betekent dat de man voor de periode 1 augustus 2021 tot 1 maart 2022 met € 142,- per maand moet bijdragen in de kosten van [kind_2] en [kind3] en vanaf 1 maart 2022 met € 50,- per maand.
alimentatie vooruitbetalen
3.17.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.18.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.19.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [kind3] , zoals die was vastgelegd in de beschikking van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 14 december 2017, en bepaalt dat deze kinderalimentatie van 1 augustus 2021 tot 1 maart 2022 € 71,- per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2022 € 25,- per maand;
4.2.
wijzigt de door de man te betalen alimentatie voor [kind_2] , zoals die was vastgelegd in de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 december 2017, en bepaalt dat deze alimentatie van 1 augustus 2021 tot 1 maart 2022 € 71,- per maand bedraagt en vanaf 1 maar 2022 € 25,- per maand;
4.3.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.C. Sluymer, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Sutorius-van Hees, rechter, op 15 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: indexering vastgestelde alimentatie
Bijlage 2: indexering behoefte
Bijlage 3: draagkracht van de man van 1 augustus 2021 tot 1 maart 2022
Bijlage 4: draagkracht van de man vanaf 1 maart 2022

Voetnoten

1.Bijlage 1: indexering vastgestelde alimentatie
2.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
4.Bijlage 2: indexering behoefte
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
6.Bijlage 3: draagkracht van de man van 1 augustus 2021 tot 1 maart 2022
7.Bijlage 4: draagkracht van de man vanaf 1 maart 2022