ECLI:NL:RBOBR:2022:2245

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
01/225206-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van wapenbezit en munitie in Eindhoven

Op 1 juni 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid vuurwapens, hulpstukken en munitie. De rechtbank verklaarde de dagvaarding met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde partieel nietig, specifiek de beschrijving van 1.121 hulpstukken voor vuurwapens. De verdachte werd vrijgesproken van het onder feit 4 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij wetenschap had van de aanwezigheid daarvan. Echter, de rechtbank achtte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen. De verdachte had in de periode van 1 december 2020 tot en met 19 augustus 2021 in Eindhoven wapens van categorie II en III, alsook munitie, voorhanden gehad. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 jaren op, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict, gezien de grote hoeveelheid wapens en munitie die een bedreiging voor de samenleving vormden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.225206.[verdachte]
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.225206.21
Datum uitspraak: 1 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren [geboortejaar] 1982,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Achterhoek in Zutphen.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2021, 2 december 2021, 2 februari 2022, 13 april 2022 en 18 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 oktober 2021. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 18 mei 2022 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 19 augustus 2021, althans op of omstreeks 19 augustus 2021, te Eindhoven een of meer wapens van categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten
- 10 geweren, van het merk Colt, type M16 A1, kaliber 5.56x45 (SIN nummers AAOL2022NL, AAMV3728NL, AAMV3727NL, AAOL2025NL, AAMV3726NL, AAOL2001NL, AAOL2023NL, AAOL2024NL, AAMV3722NL, AAMV3725NL) en/of
- 1 pistoolmitrailleur van het merk CZ, model VZ61, kaliber 7.65 mm (SIN nummer AAOL2042NL) en/of
- 1 uit onderdelen samengesteld machinegeweer (SIN-nummer AAMV3723NL),

telkens zijnde (een) vuurwapen(s) geschikt om automatisch te vuren,

en/of
een of meer hulpstukken voor automatisch vurende wapens en/of onderdelen van automatisch vurende wapens die essentieel en/of van wezenlijke aard zijn voor die wapens, te weten
- 2 vuurregelaars (SIN nummer AAOZ7784) en/of
- 44 lowers (kasten) (SIN nummer AAOZ7856NL) en/of
- 18 afsluiterdraagstukken (SIN nummer AAOZ7858NL) en/of
- 14 upper-receivers (SIN nummer AAOZ7859NL) en/of
- 5 glockblokjes (SIN nummers AAOZ7361NL, AAOZ9246NL, AAOZ9125NL) en/of
- 5 patroonmagazijnen en/of 1 verlengd patroonmagazijn (SIN nummer AAOZ9250NL) en/of
- een kast met loop (SIN nummer AAOZ9104NL) en/of
- een incompleet geweer van het merk Colt, type M16 A1, kaliber 5.56x45 (SIN nummer AAMV3710NL),
voorhanden heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 19 augustus 2021, althans op of omstreeks 19 augustus 2021, te Eindhoven, een of meer wapens van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool van het merk FN Herstal, kaliber .22 LR (SIN nummer AAL2015NL) en/of
- een pistool van het merk Soc It Flli Gles-Brescia, kaliber 6.35 mm (SIN nummer AAOL2038NL) en/of
- een pistool van het merk FN Herstal, model HP-35, kaliber 9mm Para (SIN nummer AAOL2225NL) en/of
- een vuurwapen van het merk Sauer, kaliber 9 mm (SIN nummer AAOL2003NL) en/of
- een pistool van het merk Kimber NY USA, kaliber .45 (SIN nummer AAOL2010NL) en/of
- een vuurwapen van het merk Walther, kaliber 6.35 mm (SIN nummer AAOZ7633NL) en/of
- een pistool van het merk FN, kaliber 6.35 mm (SIN nummer AAMV3707NL) en/of
- een pistool van het merk Beretta, kaliber 9mm Para (SIN nummer AAMV3701) en/of
- een pistool van het merk Colt, kaliber 9mm (SIN nummer AAOZ7632NL) en/of
- een pistool van het merk Colt, kaliber 9mm (SIN nummer AAOZ7842NL) en/of
- een revolver van het merk Smith&Wesson, kaliber .38 Special (SIN nummer AAOL2036NL) en/of
- een enkelloops kogelgeweer (SIN nummer AAOZ7544NL) en/of
- een geweer van het merk Remmington, kaliber 12 (SIN nummer AAOZ7573NL) en/of
- een geweer van het merk Haenel (SIN nummer AAOZ7612NL) en/of
- een geweer van het merk Browning (SIN nummer AAOZ7614NL) en/of
- een pistool van het merk Colt, kaliber .22 short (SIN nummer AAOZ7842NL) en/of
- een revolver van het merk Röhm, kaliber .22 LR (SIN nummer AAOZ9113NL)
en/of
twee wapens van categorie II onder 3 van de Wet wapens en munitie, te
weten
- een vuurwapen van het merk Fayetteville, kaliber 9 mm (SIN nummer AAOL2028NL) en/of
- een enkelloops deelbaar kogelgeweer, van het merk FN, kaliber .22 short (SIN nummer AAOZ7857NL),
en/of een incompleet vuurwapen van het merk CZ, kaliber 7.65 (SIN nummer AAMV3724NL),
telkens zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of (ongeveer) 1121 hulpstukken voor en/of onderdelen van vuurwapens van categorie III onder 1, die essentieel en/of van wezenlijke aard zijn voor die vuurwapens,
voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 19 augustus 2021, althans op of omstreeks 19 augustus 2021, te Eindhoven munitie van categorie II onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten 34 pantserdoorborende en/of brandstichtende projectielen van het kaliber 5.56x45, en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
ongeveer 28.247, althans een grote hoeveelheid, patronen en/of onderdelen van munitie, geschikt om munitie van te maken, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 19 augustus 2021 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1540 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.
Ambtshalve beoordeling door de rechtbank.
De steller van de tenlastelegging heeft onder feit 2 onder meer ten laste gelegd dat de verdachte voorhanden heeft gehad “(ongeveer) 1.121 hulpstukken voor en/of onderdelen van vuurwapens van categorie III onder 1, die essentieel en/of van wezenlijke aard zijn voor die vuurwapens”. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de dagvaarding ten aanzien van deze hulpstukken en/of onderdelen voldoende specifiek is en in zoverre voldoet aan de eisen uit artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Uit de eisen die artikel 261 Sv stelt aan de dagvaarding, vloeit voort dat de tenlastelegging met het oog op de duidelijkheid voor in het bijzonder de verdachte en de rechter ten aanzien van elk van de opgenomen hulpstukken en/of onderdelen, hetzij een voldoende concrete beschrijving dient te bevatten, hetzij de vindplaats van die beschrijving in het dossier dient te vermelden.
De rechtbank vermag niet in te zien waarom de steller van de tenlastelegging ten aanzien van feit 2 enkel heeft volstaan met de vermelding van 1.121 hulpstukken en/of onderdelen en zich niet heeft beperkt tot een beschrijving van een selectie van de aangetroffen hulpstukken en/of onderdelen, onder vermelding van vindplaatsen, temeer omdat de onder feit 1 ten laste gelegde hulpstukken en/of onderdelen (voor automatische vuurwapens) wel concreet zijn aangeduid én voorzien van de betreffende spooridentificatienummers (SIN). Bij de straftoemeting zou in een dergelijk geval, bij een bewezenverklaring, rekening kunnen worden gehouden met het grootschalige karakter van het delict.
Eerst ter terechtzitting van 18 mei 2022 heeft de officier van justitie, bij de bespreking van de ten laste gelegde feiten en na een verzoek van de rechtbank daartoe, een overzicht van de 1.121 hulpstukken en onderdelen aan de rechtbank en de verdediging verstrekt, overigens zonder nadere spooraanduidingen of vindplaatsen in het dossier, maar enkel met de mededeling dat de hulpstukken en onderdelen staan vermeld in het proces-verbaal opgenomen op pagina’s 616 tot en met 721 in het dossier en dat de officier van justitie deze zelf heeft nageteld.
De rechtbank neemt hiermee geen genoegen. De omstandigheid dat de tenlastelegging geen nadere verduidelijking of herleidbaarheid bevat en de betreffende pagina’s in het dossier zeer veel en meer dan 1.121 hulpstukken en/of onderdelen van wapens bevatten, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank de onderhavige tenlastelegging ter zake dit onderdeel niet voldoet aan de eisen met het oog op genoemde duidelijkheid. Anders dan van de zijde van het Openbaar Ministerie naar voren is gebracht, bestaat er geen grond anders te oordelen in het onderhavige geval en zal de rechtbank de dagvaarding met betrekking tot dit onderdeel, te weten ten aanzien van de woorden “(ongeveer) 1.121 hulpstukken voor en/of onderdelen van vuurwapens van categorie III onder 1, die essentieel en/of van wezenlijke aard zijn voor die vuurwapens” dan ook nietig verklaren.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding overigens geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 19 augustus 2021 werd in een garagebox aan de [adres] in Eindhoven een grote hoeveelheid (vuur)wapens, hulpstukken en onderdelen daarvan, en munitie, van categorie II en III aangetroffen, alsmede een hoeveelheid van 1.540 gram hasjiesj. De verdachte wordt verweten dat hij deze wapens, hulpstukken en onderdelen en munitie voorhanden heeft gehad (feiten 1 tot en met 3) en dat hij deze hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 4).
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor de gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in bijlage A, gevoegd bij dit vonnis.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bij gebrek aan voldoende bewijs moet worden vrijgesproken van het in het vereniging opzettelijk aanwezig hebben van 1.540 gram hasjiesj.
Voor de vraag of de verdachte opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet, is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. De verdovende middelen zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte moeten bevinden. Daarvoor is noodzakelijk dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop. Voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is een “gezamenlijke machtsuitoefening” noodzakelijk. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en de bijdrage van de verdachte. De machtsuitoefening dient bovendien van voldoende gewicht te zijn. De verdachte en de mededader(s) dienen tezamen af te weten van de aanwezigheid van verdovende middelen.
De rechtbank stelt voorop dat de hasjiesj zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden, omdat deze lagen in een door de verdachte gehuurde garagebox waarvan hij en de eigenaar van de garagebox een sleutel hadden. Gebleken is dat de verdachte de garagebox in een periode voorafgaand aan 2021 enige tijd heeft gedeeld met de eigenaar. Omdat de verdovende middelen zich in een gele plastic Jumbotas bevonden en niet in het zicht lagen, kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid daarvan in de garagebox. Daarbij is van belang dat de rechtbank niet kan uitsluiten dat er ook een ander of anderen in de garagebox konden komen. De omstandigheid dat de verdachte de in die garagebox aanwezige vuurwapens en munitie wel voorhanden heeft gehad, zoals hierna ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3 zal worden overwogen, maakt dit niet anders. Zijn waarneming van enige wapens die in het zicht lagen, zoals door de verdachte ter terechtzitting is verklaard, is onvoldoende specifiek om te kunnen concluderen dat de verdachte ook wetenschap heeft gehad of heeft moeten hebben van de aanwezigheid van de hasjiesj. Om die reden dient de verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3.
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe is (kort gezegd) aangevoerd dat de verdachte geen beschikkingsmacht had over de aangetroffen wapens en dat bij de verdachte de bewustheid ontbrak omtrent de aanwezigheid van de munitie.
Juridisch kader.
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992).
Voorts houdt het aanwezig hebben van een wapen in dat de verdachte feitelijke macht over het wapen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden.
Beoordeling.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 19 augustus 2021 in een door de verdachte gehuurde garagebox een grote hoeveelheid wapens, hulpstukken en onderdelen van wapens en munitie is aangetroffen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte al deze voorwerpen gedurende de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad.
Dat de wapens en de munitie zich in de nabijheid van de verdachte hebben bevonden, staat naar het oordeel van de rechtbank niet ter discussie. De wapens zijn aangetroffen in een door de verdachte gehuurde garagebox waartoe de verdachte niet alleen door middel van een sleutel de toegang had, maar zich ook daadwerkelijk daartoe meermalen de toegang heeft verschaft, aldus zijn verklaring ter terechtzitting van 18 mei 2022.
Door de politie is op de iPhone 12 van de verdachte een audiobestand aangetroffen van een opgenomen telefoongesprek, gevoerd op 13 juni 2020 tussen de verdachte en een vrouw, die de politie heeft geïdentificeerd als [persoon 1] , zijnde de partner van [persoon 2] . In dit telefoongesprek wordt door de verdachte en [persoon 1] gesproken over onder andere [persoon 2] , diens veroordeling tot gevangenisstraf voor wapenleveranties naar aanleiding van politieonderzoek “Alfa” en het feit dat [persoon 2] teveel had (de rechtbank begrijpt: wapens en/of munitie). Ook wordt er door de verdachte gesproken over twee “stash houskes” (de rechtbank begrijpt: opslagplaatsen) die hij heeft, dat het bij hem driehonderd procent vertrouwd is, dat hij zorgt dat het opgehaald wordt, weggezet wordt, zolang als hij (de rechtbank begrijpt: [persoon 2] ) vastzit en dat [persoon 1] heel zachtjes in het oor van [persoon 2] moet vragen of hij, [persoon 2] , de verdachte vertrouwt met zijn “rotzooi”. Hierop zegt [persoon 1] dat [persoon 2] de verdachte wel vertrouwt.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 18 mei 2022 bevestigd dat hij deelnemer aan het gesprek was en dat het telefoongesprek over wapens ging. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de verdachte reeds op 13 juni 2020 met de partner van [persoon 2] heeft gesproken over het bewaren van diens voorraad wapens en munitie. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op dat moment wist dat er wapens en munitie in zijn garagebox bewaard zouden gaan worden. De verdachte heeft tevens verklaard dat de wapens rond augustus 2020 in zijn garagebox zijn neergelegd.
Het oordeel van de rechtbank dat de in de garagebox aangetroffen wapens en munitie daadwerkelijk afkomstig waren uit de bestaande wapen- en munitievoorraad van [persoon 2] , vindt ook bevestiging in andere bewijsmiddelen. In de garagebox zijn allerlei administratieve bescheiden aangetroffen op naam van [persoon 2] . Het betreft onder meer bankpasjes, offertes en facturen met betrekking tot vuurwapens en munitie en diverse documenten en stickers op verpakkingen van munitie en onderdelen van (vuur)wapens op zijn naam. Bovendien is op de ruwe dele van een loop van één van de aangetroffen wapens [SIN AAOI140NL#01] biologisch celmateriaal aangetroffen waarvan het afgeleide DNA-hoofdprofiel overeenkomt met het DNA-profiel van zijn partner, [persoon 1] . Hierbij komt nog dat [persoon 2] ten tijde van het telefoongesprek tussen de verdachte en zijn partner gedetineerd was en voor langere tijd gedetineerd zou blijven en het aldus niet in de rede ligt dat het gesprek ging over een door [persoon 2] op dat moment nieuw aan te schaffen wapen- en munitievoorraad. Ook hierin vindt de rechtbank steun voor haar oordeel dat de verdachte met [persoon 1] heeft gesproken over het bewaren van de bestaande wapen- en munitievoorraad van [persoon 2] gedurende diens detentie.
De vraag van de rechtbank of de wapen- en munitievoorraad van [persoon 2] was, heeft de verdachte ter terechtzitting overigens bevestigd noch ontkend.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande genoegzaam bewezen dat de verdachte zich gedurende de ten laste gelegde periode bewust is geweest van de aanwezigheid van alle wapens en hulpstukken/onderdelen van wapens in de door hem gehuurde garagebox en niet enkel die, die de verdachte naar eigen zeggen zou hebben gezien, maar waarvan niet vaststaat welke het zijn geweest, een en ander zoals door de raadsman is betoogd. Bovendien kan naar het oordeel van de rechtbank, in het licht van het hiervoor genoemde audiofragment en mede gelet op de grote aantallen aangetroffen munitie, het niet anders zijn dan dat de verdachte ook daarvan bewustheid heeft gehad. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman in dit kader.
De verklaring van de verdachte met betrekking tot de twee onbekend gebleven mannen bij wie de verdachte naar eigen zeggen schulden had en met wie hij was overeengekomen dat zij in ruil voor kwijtschelding van die schulden spullen in zijn garagebox mochten leggen, acht de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, volstrekt ongeloofwaardig. Dit geldt tevens voor de verklaring van de verdachte dat hij eerst kennis had van de aanwezigheid van de wapens in zijn garagebox enkele weken, nadat het beweerdelijke gesprek met beide mannen zou hebben plaatsgehad, en dat hij hevig was geschrokken van het feit dat het om wapens ging. De rechtbank schuift deze verklaringen terzijde.
Het feit dat de wapen- en munitievoorraad toebehoorde aan [persoon 2] en dat de verdachte daarover als zodanig geen zeggenschap had, maakt niet dat er niet kan worden gesproken over een machtsrelatie tussen de verdachte en de aangetroffen wapens en munitie. Uit het reeds aangehaalde audiogesprek volgt duidelijk dat de verdachte wel zeggenschap had over de plaats waar de voorraad zou worden bewaard. Met andere woorden was er een zekere vorm van machtsuitoefening over de wapens en munitie, een zekere handelingsbevoegdheid, door de verdachte mogelijk.
Alles overwegende acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich gedurende de gehele ten laste gelegde periode bewust is geweest van de aanwezigheid van alle wapens, hulpstukken en munitie in zijn garagebox en aldus dat hij deze gedurende die periode voorhanden heeft gehad, zoals aan de verdachte onder feit 1, feit 2 en feit 3 is ten laste gelegd. Hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Partiële vrijspraak.
De rechtbank heeft op basis van een proces-verbaal aanvullend onderzoek, van 4 mei 2022, vastgesteld dat het onder feit 1, derde gedachtestreepje, ten laste gelegde uit onderdelen samengesteld machinegeweer [SIN AAMV3723NL] gecategoriseerd dient te worden als een vuurwapen van categorie III onder 1, omdat uit nader onderzoek is gebleken dat dit vuurwapen niet geschikt was om automatisch te schieten. De steller van de tenlastelegging heeft dit vuurwapen echter ten laste gelegd als wapen van categorie II onder 2 (een automatisch vuurwapen). Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het voorhanden hebben van dit wapen.
De rechtbank stelt voorts vast dat onder feit 2 zowel het voorhanden hebben van een pistool van het merk Colt, kaliber 9mm, als een pistool van het merk Colt, kaliber .22 short is ten laste gelegd. In de tenlastelegging zijn beide pistolen aangeduid met SIN AAOZ7842NL. Uit het dossier is niet gebleken dat een pistool, merk Colt, kaliber 9mm, is aangetroffen. De rechtbank zal de verdachte daarom hiervan partieel vrijspreken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
1.
in de periode van 1 december 2020 tot en met 19 augustus 2021 te Eindhoven wapens van categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten
- 10 geweren, van het merk Colt, type M16 A1, kaliber 5.56x45 (SIN AAOL2022NL, AAMV3728NL, AAMV3727NL, AAOL2025NL, AAMV3726NL, AAOL2001NL, AAOL2023NL, AAOL2024NL, AAMV3722NL, AAMV3725NL) en
- 1 pistoolmitrailleur van het merk CZ, model VZ61, kaliber 7.65 mm (SIN AAOL2042NL),
telkens zijnde vuurwapens geschikt om automatisch te vuren,
en
hulpstukken voor automatisch vurende wapens en onderdelen van automatisch vurende wapens die essentieel en van wezenlijke aard zijn voor die wapens, te weten
- 2 vuurregelaars (SIN AAOZ7784) en
- 44 lowers (kasten) (SIN AAOZ7856NL) en
- 18 afsluiterdraagstukken (SIN AAOZ7858NL) en
- 14 upper-receivers (SIN AAOZ7859NL) en
- 5 Glockblokjes (SIN AAOZ7361NL, AAOZ9246NL, AAOZ9125NL) en
- 5 patroonmagazijnen en/of 1 verlengd patroonmagazijn (SIN AAOZ9250NL) en
- een kast met loop (SIN AAOZ9104NL) en
- een incompleet geweer van het merk Colt, type M16 A1, kaliber 5.56x45 (SIN AAMV3710NL),

voorhanden heeft gehad;

2.
in de periode van 1 december 2020 tot en met 19 augustus 2021 te Eindhoven wapens van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool van het merk FN Herstal, kaliber .22 LR (SIN AAL2015NL) en
- een pistool van het merk Soc It Flli Gles-Brescia, kaliber 6.35 mm (SIN AAOL2038NL) en
- een pistool van het merk FN Herstal, model HP-35, kaliber 9mm Para (SIN AAOL2225NL) en
- een vuurwapen van het merk Sauer, kaliber 9 mm (SIN AAOL2003NL) en
- een pistool van het merk Kimber NY USA, kaliber .45 (SIN AAOL2010NL) en
- een vuurwapen van het merk Walther, kaliber 6.35 mm (SIN AAOZ7633NL) en
- een pistool van het merk FN, kaliber 6.35 mm (SIN AAMV3707NL) en
- een pistool van het merk Beretta, kaliber 9mm Para (SIN AAMV3701) en
- een pistool van het merk Colt, kaliber 9mm (SIN AAOZ7632NL) en
- een revolver van het merk Smith&Wesson, kaliber .38 Special (SIN AAOL2036NL) en
- een enkelloops kogelgeweer (SIN AAOZ7544NL) en
- een geweer van het merk Remmington, kaliber 12 (SIN AAOZ7573NL) en
- een geweer van het merk Haenel (SIN AAOZ7612NL) en
- een geweer van het merk Browning (SIN AAOZ7614NL) en
- een pistool van het merk Colt, kaliber .22 short (SIN AAOZ7842NL) en
- een revolver van het merk Röhm, kaliber .22 LR (SIN AAOZ9113NL)
en
twee wapens van categorie II onder 3 van de Wet wapens en munitie, te
weten
- een vuurwapen van het merk Fayetteville, kaliber 9 mm (SIN AAOL2028NL) en
- een enkelloops deelbaar kogelgeweer, van het merk FN, kaliber .22 short (SIN AAOZ7857NL)
en een incompleet vuurwapen van het merk CZ, kaliber 7.65 (SIN AAMV3724NL),
telkens zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer en/of revolver en/of pistool,
voorhanden heeft gehad;
3.
in de periode van 1 december 2020 tot en met 19 augustus 2021 te Eindhoven munitie van categorie II onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten 34 pantserdoorborende en brandstichtende projectielen van het kaliber 5.56x45, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 28.247 patronen en/of onderdelen van munitie, geschikt om munitie van te maken, voorhanden heeft gehad.

De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
De officier van justitie heeft verzuimd ter terechtzitting een schriftelijke vordering aan de rechtbank over te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman met verwijzing naar jurisprudentie zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf van ten hoogste 2 jaren. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat een deel van deze gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opgelegd zou moeten worden, teneinde de onduidelijke of oneerlijke regels omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling te ontlopen. De raadsman heeft voorgesteld om aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 9 maanden schuldig gemaakt aan het in een woonwijk voorhanden hebben van een ongekend grote hoeveelheid (vuur)wapens, waaronder tevens automatische vuurwapens, hulpstukken van vuurwapens en munitie, waaronder ook inbegrepen pantserdoorborende en brandstichtende projectielen. De wapens, hulpstukken en munitie waren opgeslagen in een door de verdachte gehuurde garagebox in Eindhoven. Uit het dossier is gebleken dat de verdachte bereid was om de wapen- en munitievoorraad van [persoon 2] , een veroordeelde wapenleverancier, te bewaren en dat de verdachte daarvoor twee opslagplaatsen (“stash houskes”) ter beschikking had, waaronder de betreffende garagebox in Eindhoven.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen en in dit geval in het bijzonder voor omwonenden die zich van geen kwaad bewust zijn. De bij de verdachte aangetroffen wapens en munitie vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit daarvan maar al te vaak leidt tot gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Dergelijke wapens worden bovendien steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten zoals bijvoorbeeld liquidaties. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt daarmee een groeiend maatschappelijk probleem, zeker in de huidige tijdgeest van aanslagen in het criminele circuit en op een advocaat in 2019 en journalist in 2021. Met het voorhanden hebben van een dergelijke grote hoeveelheid waarvan hier sprake is, heeft verdachte de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit gefaciliteerd. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer zwaar aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten zijn mede een weerslag van strafopleggingen in eerdere (op hoofdlijnen) vergelijkbare zaken en dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Met de oriëntatiepunten wordt onder meer beoogd om in (op hoofdlijnen) vergelijkbare gevallen tot vergelijkbare bestraffing te komen.
In dit geval houden de toepasselijke oriëntatiepunten in:
  • het voorhanden hebben van een pistool, een revolver en een geweer in een woning: een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
  • het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen: een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
  • het voorhanden hebben van hulpstukken, onderdelen van een vuurwapen: een geldboete van € 550,-
  • het voorhanden hebben van meer dan 100 patronen (scherpe munitie): een taakstraf van 50 uren.
De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat deze oriëntatiepunten slechts een richtsnoer vormen bij het bepalen van de op te leggen straf, waarbij het de rechter vrijstaat om van deze oriëntatiepunten af te wijken.
Met de officier van justitie acht de rechtbank een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank overweegt in dit kader dat enkel het voorhanden hebben van de elf bewezen verklaarde automatische vuurwapens al een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
De rechtbank overweegt dat als gevolg van de Wet van 27 september 2019 tot herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (
Stb.2019, 311) het wettelijk strafmaximum voor feiten begaan met onder meer vuurwapens geschikt om automatisch te vuren (categorie II onder 2°) verhoogd is naar een gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie. De rechtbank zal ook hiermee bij het bepalen van de strafmaat rekening houden.
De rechtbank is tot een andere bewezenverklaring gekomen dan de officier van justitie. De rechtbank heeft het deel van de tenlastelegging onder feit 2 dat ziet op het voorhanden hebben van 1.121 hulpstukken en/of onderdelen van vuurwapens van categorie III nietig verklaard en zij heeft de verdachte voorts vrijgesproken van het onder feit 4 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van ruim anderhalve kilo hasjiesj. Desondanks zal de rechtbank voor wat betreft de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf aansluiting zoeken bij de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht deze straf in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezen verklaarde.
Alles overziend zal de rechtbank aldus aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten zal hierop in mindering worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en het artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van de bewezenverklaring.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde partieel nietig ten aanzien van de woorden: “(ongeveer) 1121 hulpstukken voor en/of onderdelen van vuurwapens van categorie III onder 1, die essentieel en/of van wezenlijke aard zijn voor die vuurwapens”;
spreekt de verdachte vrij van het onder feit 4 ten laste gelegde;
verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2°, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

* een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. M.R.A. de Werd, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 1 juni 2022.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).
(...)