ECLI:NL:RBOBR:2022:2234

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
01/324423-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met vuurwapen en mishandeling van echtgenote

Op 30 mei 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met een vuurwapen en mishandeling van zijn echtgenote. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 december 2021 in Best de aangever, [slachtoffer 1], heeft bedreigd met een vuurwapen door dit op hem te richten en te schieten. Daarnaast heeft de verdachte op 10 oktober 2020 zijn echtgenote, [slachtoffer 2], mishandeld door haar een vuistslag in het gezicht te geven. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 90 uren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie voor middelengebruik. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf gelast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.324423.21 en 01.253845.20 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering: 01.313501.20
Datum uitspraak: 30 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 maart 2022 en 16 mei 2022.
De zaak met parketnummer 01.253845.20 is op 24 maart 2022 door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer.
Op de zitting van 16 mei 2022 heeft de rechtbank de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 27 januari 2022 (01.324423.21) en 26 januari 2021 (01.253845.20).
Nadat de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 01.324423.21 op de terechtzitting van 16 mei 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. 01-324423-21 feit 1:
hij op of omstreeks 1 december 2021 te Best
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of (vervolgens) dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te schieten (in de richting van die [slachtoffer 1] );
T.a.v. 01-324423-21 feit 2:
hij op of omstreeks 1 december 2021 te Best
(een) wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten
-een pistool, van het merk FN Browning, model 1910, kaliber .32 auto,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III, te weten 44, althans een/of meer kogelpatronen kaliber 7.65 mm,
en/of
-een patroonhouder kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.
T.a.v. 01-253845-20:
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Best zijn echtgenote, [slachtoffer 2] ,
heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] een vuistslag althans een klap in haar gezicht althans op/tegen haar hoofd te geven;

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.313501.20 is aangebracht bij vordering van 6 januari 2022. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant d.d. 4 mei 2021.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 01.324423.21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 01.253845.20 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 01.324423.21 heeft de raadsman daarbij wel verzocht de mogelijkheid van eventuele alternatieve scenario’s niet terzijde te schuiven.
De schotresten kunnen op de hand van verdachte zijn gekomen door secundaire overdracht.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
In de zaak met parketnummer 01.324423.21 ten aanzien van feit 1: [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: [2]
Op 1 december 2021 was ik in de buurt van [locatie] en mijn woning te Best.
Ik heb ‘help’ geroepen. Ik heb ook tegen iemand geroepen ‘wegwezen’. Ik had mijn hond toen bij me. Dit is een grote hond. Ik heb een vuurwapen.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 1 december 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: (dossier 1, pag. 46-47)Op 1 december 2021, reed ik met mijn auto, omstreeks 07:30 uur, vanaf de
[straatnaam 1] te Best de [straatnaam 2] in. Ik hoorde een mannenstem roepen: ‘Hallo’ en ‘Help’.
Ik stapte in mijn auto, en reed achteruit in de richting van [locatie] .
Ik deed het bestuurdersraam naar beneden. Opeens zag ik 5 meter links van mijn voertuig een man staan met een grote hond.
Ik hoorde dat deze man in mijn richting riep: Wegwezen mafkees.
Ik zag dat deze man een donkerkleurig vuurwapen in zijn hand had.
Ik zag dat hij dit vuurwapen op mij gericht hield.
Ik reageerde meteen door mijn auto in zijn vooruit te zetten, en snel weg te rijden.
Ik hoorde nog het geluid van een luide knal. Ik dacht dat er op mij geschoten werd.
Ik voelde me enorm bedreigd door deze man, die het vuurwapen
op mij richtte.
Door de luide knal dacht ik echt dat er op mij geschoten werd. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 december 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (dossier 1, pag. 41-43):
Op 1 december 2021 omstreeks 07.30 uur kregen wij de melding dat melder ter hoogte van [locatie] werd beschoten. Om 10.20 uur werd verdachte
[verdachte]aangehouden.
Ik, [verbalisant 1] , heb verdachte begeleid naar de bus. Bij het afdoen van de handboeien kon ik de geur van kruit afkomstig van een
vuurwapen ruiken. Ik herkende deze geur als de geur van kruit afkomstig uit een
vuurwapen, omdat ik deze geur ook ruik op het moment dat ik deelneem aan
schiettrainingen van de politie.
Proces-verbaal forensisch onderzoek persoon d.d. 12 december 2021,, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:Ik heb de beide handen van de verdachte met behulp van stubs uit een schiethandenset bemonsterd op mogelijke aanwezigheid van schotresten. De bemonsteringen zijn veiliggesteld op1 december 2021 11.45 uur en voorzien van SINAABO5223NL.
Een NFI-rapport schotrestenonderzoek d.d. 21 februari 2022, met zaaknummer 2022.01.21.032 opgemaakt door [persoon 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onderzoeksset schiethanden AABO5223NL, verdachte [verdachte] .
Conclusie
De bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de
onderzoeksset schiethanden [AABO5223NL] waarmee de handen van verdachte
zijn bemonsterd, zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1
waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is, waarbij:
Hypothese 1: Op de bemonsteringen van de verdachte zijn schotresten aanwezig.
Hypothese 2: Op de bemonsteringen van de verdachte zijn géén schotresten
aanwezig.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend,d.d. 1 december 2021 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (dossier 1, pag. 48-49)Op 1 december 2021 bij doorzoeking [adres] te Best.
In de slaapkamer begane grond is onder het kussen aan de linkerkant van het bed een zwart vuurwapen aangetroffen. De patroonhouder was gevuld met meerdere patronen. Het vuurwapen was doorgeladen met een scherp patroon.
Een proces-verbaal van bevindingen (zijnde een gesprek met de vader van verdachte, ( [vader] ), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] op 7 december 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven(dossier 1: pag. 71)Op die dag 's morgens iets voor 07.30 uur belde [verdachte] .
Hij riep tegen mij, dat ze er weer waren, een busje met Marokkanen erin. Ik ben meteen naar onze [verdachte] toegereden. Ik heb eerst op de parkeerplaats gekeken en ben een keer langs het huis van onze [verdachte] gereden om te kijken wat er te zien was. Dit was niets. Ik ben naar het huis van [verdachte] gereden. Ik
zag dat de poort open stond en de voordeur stond ook open. Ik ben binnen gelopen en
zag dat [verdachte] in de woonkamer bij de bank stond. Ik zag dat hij een pistool in zijn hand
had.
In de zaak met parketnummer 01.324423.21 ten aanzien van feit 2:
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [3] ;
- Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de doorzoeking [4] en
- Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot onderzoek wapen en munitie [5]
In de zaak met parketnummer 01.253845.20: [6]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: [7]
Op de in de tenlastelegging genoemde datum heb ik te Best mijn vrouw [slachtoffer 2] een duw in haar gezicht gegeven.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 10 oktober 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: (dossier 2: pag. 3-4)Op 10 oktober 2020 was ik in het paviljoen " [locatie] " te Best. Het huis ligt ernaast.
Ik ben getrouwd met [verdachte] . We hebben ruzie gemaakt. Ik zag dat hij zijn rechterhand op tilde. Ik voelde dat zijn rechterhand met kracht tegen mijn linkerzijde van mijn gezicht kwam. Na de klap voelde ik een harde pijnscheut en zag ik sterretjes voor mijn ogen. Ik ben naar voren gereden en ik heb op de politie gewacht.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit."
[verbalisant 3] : Ik zag een zwelling in het gezicht van de aangeefster.
Proces-verbaal van verhoor van [getuige] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (dossier 2, pag. 23-24)
10 oktober 2020, omstreeks 20.15 uur, [locatie] . Op een gegeven moment kwam [verdachte] binnen lopen. [verdachte] werd boos. Ik hoorde dat [verdachte] [slachtoffer 2] voor van alles en nog wat uitschold. Ik hoorde dat hij weer tegen haar begon te schelden. Ik zag dat [verdachte] zijn vuist balde en [slachtoffer 2] op haar oogkas sloeg. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] pijn had, ze kermde en riep auw. [slachtoffer 2] vroeg mij de politie te bellen en dat heb ik toen gedaan.
Bewijsoverwegingen.
In de zaak met parketnummer 01.324423.21 ten aanzien van feit 1:
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 in de zaak met parketnummer 01.324423.21 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest, die nabij [locatie] te Best [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een vuurwapen door [slachtoffer 1] een vuurwapen te tonen, dit vuurwapen op hem te richten en vervolgens met dat vuurwapen een schot te lossen.
Dat de op de hand van verdachte aangetroffen schotresten door secundaire overdacht terecht zouden zijn gekomen is, gelet op de bewijsmiddelen, niet aannemelijk geworden.
In de zaak met parketnummer 01.253845.20:
De aangifte van [slachtoffer 2] dat verdachte haar in haar gezicht heeft geslagen wordt bevestigd door de verklaring van de getuige [getuige] dat hij heeft gezien dat verdachte aangeefster met zijn vuist tegen haar oogkas sloeg en het door de politie kort na het voorval geconstateerde letsel in het gezicht van aangeefster. De rechtbank acht op grond daarvan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster een vuistslag in het gezicht heeft gegeven.
De rechtbank acht de ten laste gelegde mishandeling door verdachte van zijn echtgenote dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van. 01-324423-21 feit 1:
op 1 december 2021 te Best [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] een vuurwapen te tonen en vervolgens dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te schieten (in de richting van die [slachtoffer 1] );
Ten aanzien van 01-324423-21 feit 2:
op 1 december 2021 te Best een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
-een pistool, van het merk FN Browning, model 1910, kaliber .32 auto,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- munitie van categorie III, te weten 44 kogelpatronen kaliber 7.65 mm,
en
-een patroonhouder kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.
T.a.v. 01-253845-20:
op 10 oktober 2020 te Best zijn echtgenote, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] een vuistslag in haar gezicht te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 210 dagen met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, waarvan 118 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering in haar rapport van 3 februari 2022 met daarnaast een alcohol- en drugsverbod en de voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan alle aanwijzingen van de reclassering.
Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis gevorderd.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van 30 uur taakstraf subsidiair 15 dagen hechtenis gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een voorwaardelijke straf en aansluiting te zoeken bij het advies van de reclassering met een eventuele aanvulling van de voorwaarden. Er moet vooral worden ingezet op het drugs- en middelengebruik.
Bij de strafmaat dient rekening te worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de positieve ontwikkelingen. Verdachte heeft zich aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden en de relatie met zijn partner en met zijn moeder is op dit moment weer goed.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de raadsman aangegeven dat zijn cliënt zich daar niet tegen zal verzetten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging door met een vuurwapen richting een willekeurig ter plaatse aanwezige persoon te schieten. Dit terwijl deze persoon juist af kwam op hulpgeroep van verdachte. Door het handelen van verdachte is het slachtoffer enorm geschrokken en voelde hij zich erg bedreigd.
Het vuurwapen is daarna in de slaapkamer in de woning van verdachte onder een kussen aangetroffen. Het vuurwapen was doorgeladen met een scherp patroon. Verder had verdachte nog een aantal patronen en een patroonhouder voorhanden.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Verdachte heeft daarnaast in 2020 zijn partner mishandeld, na een woordenwisseling met haar over, onder meer, zijn drugsgebruik. De rechtbank neemt het verdachte ook extra kwalijk dat
het jonge kind van de partner van verdachte in de nabijheid was. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden agressief te zijn naar zijn partner.
De rechtbank weegt ten nadele van verdachte mee dat hij, zoals uit een hem betreffend uittreksel Justitiële documentatie blijkt, op 4 mei 2021 onherroepelijk is veroordeeld voor een mishandeling..
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport van de [psycholoog] d.d. 11 februari 2022 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Dit rapport houdt kort en zakelijk weergegeven in:
‘Er is sprake van ADHD en een stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne.
Daarnaast is er een aantal disfuncties aan te wijzen die samenhangt met een on-
rijpe persoonlijkheidsontwikkeling; zoals een negatief zelfbeeld, te kort schietende
coping, een gebrekkig ontwikkelde autonomie, gemakkelijk te mobiliseren gevoelens van onveiligheid c.q. paranoïde angstigheid. Deze disfuncties hangen deels
samen met de ADHD en het problematisch middelengebruik. Bovenstaande stoornissen en disfuncties waren actueel en aanwezig tijdens de momenten genoemd in de tenlastelegging.
Het lijkt aannemelijk dat bovenstaande stoornissen en disfuncties invloed hebben gehad op zijn gedrag en keuzes. Over de ochtend van 1 december 2021wordt in elk geval duidelijk dat betrokkene nauwelijks heeft geslapen, gedronken heeft en buiten zichzelf is geweest van angst. Het culpa in causa principe stelt dat betrokkene wist dat gebruik van alcohol en cocaïne kan leiden tot ontremming en agressie, getuige ook de eerdere aanhoudingen in oktober 2020. Tegelijkertijd lijkt er in ernstige mate sprake van afhankelijkheid van alcohol en cocaïne, die nog onbehandeld is. Deze afhankelijkheid heeft invloed op de keuzevrijheid om wel of niet te drinken of te gebruiken. Daarnaast speelt er ADHD, waardoor betrokkene impulsief zal beslissen tot wel of niet gebruik. En als laatste speelt de persoonlijkheidsontwikkeling een rol; betrokkene voelde zich angstig en alleen en had onvoldoende coping om daar op een gezonde manier mee om te gaan. Het lijkt aannemelijk dat zijn handelen in die nacht en ochtend beïnvloed is geweest door de combinatie van diagnoses te weten de stoornis in alcohol en cocaïne, ADHD en onvoldoende co-
ping binnen een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling.
Het advies is derhalve, indien de tenlastelegging bewezen wordt, verminderd toe te rekenen.’
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van 118 dagen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Uit de toelichting van de deskundige van de reclassering, mevrouw [deskundige] , is gebleken dat verdachte volledig heeft meegewerkt aan de schorsingsvoorwaarden en zich, met uitzondering van één incident waarbij in strijd met de voorwaarden alcohol is genuttigd, aan de afspraken heeft gehouden. De reclassering heeft in tegenstelling tot de psycholoog een ambulante behandeling geadviseerd.
De rechtbank zal niet bepalen dat verdachte, zoals door de psycholoog is geadviseerd, klinisch moet worden behandeld. Gelet op het advies van de reclassering en de daarop gegeven toelichting ter terechtzitting van de deskundige van de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat het recidivegevaar voldoende kan worden ingeperkt en voldoende hulp en steun kan worden geboden voor de gebleken problematiek door het opleggen van de door de reclassering geformuleerde voorwaarden van -kort gezegd- meldplicht, gedragsinterventie middelengebruik, ambulante behandeling met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname, een verbod van alcohol en drugs en meewerken aan middelencontrole. De rechtbank merkt in dat kader wel op dat uit het psychologisch rapport blijkt dat verdachte in het verleden al meerdere hulpverleningstrajecten voortijdig heeft afgebroken. Indien de thans opgelegde ambulante behandeling niet afdoende blijkt te zijn om de problematiek van verdachte te behandelen, kan worden verzocht om de bijzondere voorwaarden te wijzigen zodat verdachte alsnog klinisch kan worden behandeld.
De rechtbank acht naast voornoemde gevangenisstraf een taakstraf van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis passend en geboden.

Beslag.

Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 mei 2022 afstand gedaan van het beslag, zoals dit beslag is vermeld op de beslaglijst van 14 april 2022. De rechtbank hoeft daarom geen beslissing meer te nemen met betrekking tot het beslag.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.313501.20.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 285, 300, 304 Wetboek van Strafrecht
1, 2, 3, 26, 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van 01-324423-21 feit 1:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Ten aanzien van 01-324423-21 feit 1:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van 01.253845.20:

Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van 01-324423-21 feit 1, feit 2, 01-253845-20:
 Een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 118 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering.
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij veslavingsreclassering Novadic-Kentron op het adres Dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven. Veroordeelde blijft zich gedurende de proeftijd melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie middelengebruik.
dat veroordeelde gedurende de proeftijd actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
dat veroordeelde zich laat behandelen door verslavingszorg Novadic Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. In geval van onder meer terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verbod drugs en alcohol.
dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol.
Meewerken aan middelencontrole.
dat veroordeelde, ter naleving van voornoemd verbod, meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol, cocaïne en andere drugs. De reclassering kan bloedonderzoek, urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering en medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
T.a.v. 01-324423-21 feit 1, feit 2, 01-253845-20 feit 1:
Een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 04 mei 2021, gewezen onder parketnummer 01-313501-20, te weten:
een taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis.
Heft op de voorlopige hechtenis met ingang van heden, welke voorlopige hechtenis bij bevel van 1 maart 2022 met ingang van 2 maart 2022 al is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 30 mei 2022.

Voetnoten

1.Een dossier van politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven met onderzoeksnummer OB2RO21114/Lassale, proces-verbaal nummer 2, afgesloten op 12 januari 2022, pag. 1 tot en met 72 (dossier 1).
2.Proces-verbaal ter terechtzitting van 16 mei 2022, verklaring verdachte
3.Proces-verbaal ter terechtzitting van 16 mei 2022, verklaring verdachte
4.Proces-verbaal van bevindingen, dossier 1, pag. 48-49
5.Proces-verbaal van bevindingen, dossier 1, pag. 60-62
6.Een dossier van politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam de Kempen met zaakregistratienummer PL2100-2020245651, afgesloten op 28 oktober 2020, pag. 1 tot en met 39 (dossier 2).
7.Proces-verbaal ter terechtzitting, verklaring verdachte