ECLI:NL:RBOBR:2022:2155
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de verstrekking van informatie in de bezwaarfase
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiseres, de erfgename van een onroerende zaak, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Son en Breugel, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 615.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Eiseres betwistte deze waarde en stelde dat de heffingsambtenaar haar niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan door de stukken ter inzage te leggen, ondanks dat eiseres niet expliciet om toezending had verzocht.
De rechtbank constateerde dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar per ongeluk een onjuist bedrag had genoemd, maar dat dit een kennelijke verschrijving betrof. Eiseres stelde een lagere waarde van € 531.000 voor, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigde op basis van een taxatierapport. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat eiseres haar bepleite waarde niet aannemelijk had gemaakt.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.