ECLI:NL:RBOBR:2022:2148

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
01/181876-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en brandstichting door verdachte in gezinswoning met levensgevaar voor gezinsleden

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en brandstichting. De verdachte heeft op 14 oktober 2020 in de nacht brand gesticht in de woning van zijn ouders en zussen te Schijndel, terwijl zij allen lagen te slapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte motorbenzine in aanraking heeft gebracht met open vuur, wat heeft geleid tot een hevige brand. De gezinsleden hebben ernstige brandwonden opgelopen en zijn ternauwernood aan de dood ontsnapt door uit de woning te vluchten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren, waarbij de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meervoudige poging tot moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij vol opzet had op de dood van zijn gezinsleden. Wel is de poging tot doodslag bewezen verklaard, evenals de brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen is ontstaan. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld, maar heeft desondanks een lange gevangenisstraf opgelegd vanwege de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.181876.21
Datum uitspraak: 27 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [adres 1]
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 oktober 2021, 7 januari 2022, 1 april 2022 en 13 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 september 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 14 oktober 2020 te Schijndel, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- ’s nachts in hun woning (gelegen aan [adres 2] te Schijndel) op de overloop van de eerste verdieping motorbenzine, althans een (ont)brandbare (vloei)stof, in aanraking te brengen met open vuur en/of aan te steken en/of brand te stichten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 14 oktober 2020 te Schijndel, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine, althans met een (ont)brandbare (vloei)stof, ten gevolge waarvan een woning (gelegen aan [adres 2] te Schijndel) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de woning aan [adres 2] bevindende goederen (te weten de inboedel) en/of voor de naast/nabij gelegen woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer aanwezige perso(o)n(en) in de woning aan [adres 2] (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) en/of voor een of meer aanwezige perso(o)n(en) in de naast/nabij gelegen woning, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer aanwezige perso(o)n(en) in de woning aan [adres 2] (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) en/of voor een of meer aanwezige perso(o)n(en) in de naast/nabij gelegen woning, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 14 oktober 2020 omstreeks 01:17 uur komt bij de politie eenheid Oost-Brabant een melding binnen dat er een grote brand woedt in de woning aan [adres 2] te Schijndel. In de woning verblijven op dat moment verdachte, zijn vader ( [slachtoffer 1] [hierna te noemen: vader]), moeder ( [slachtoffer 2] [hierna te noemen: moeder]) en beide zussen ( [slachtoffer 3] [hierna te noemen: [slachtoffer 3] ]) en [slachtoffer 4] [hierna te noemen: [slachtoffer 4] ]).
Verdachte wordt ervan verdacht deze brand te hebben gesticht. Aan hem is impliciet primair meervoudige poging tot moord en impliciet subsidiair meervoudige poging tot doodslag ten laste gelegd. Daarnaast wordt hem verweten dat hij opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning en daarmee gevaar voor goederen en/of zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor anderen heeft veroorzaakt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde meervoudige poging tot moord en de onder 2 tenlastegelegde brandstichting wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich conform de ter terechtzitting overgelegde pleitnota op het standpunt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bijlage. De bewijsmiddelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien. Deze bijlage is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat het bepalen of een strafbaar feit wettig en overtuigend kan worden bewezen niet de uitkomst is van een wetenschappelijk proces. De weging van het geheel aan bewijs is een complex proces. Bewijsmiddelen worden daarbij niet alleen afzonderlijk beoordeeld, maar ook wordt bekeken of en in hoeverre het totaal aan bewijs(middelen) in onderlinge samenhang bezien zodanig sterk is dat het bewijs geen reëel spoor van twijfel overlaat ten aanzien van de bewezenverklaarde feitelijke gang van zaken. Bij dat alles kan tevens een rol spelen of de verdachte van zijn kant een geloofwaardige verklaring heeft gegeven waarbij wordt ingegaan op de bewijsmiddelen, met name op die bewijsmiddelen die (sterk) belastend voor hem zijn.
Aangezien onder feit 1 ten laste is gelegd dat verdachte de meervoudige poging tot moord/doodslag heeft gepleegd door middel van brandstichting, zal de rechtbank eerst het onder 2 (brandstichting) en vervolgens het onder 1 ten laste gelegde beoordelen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2.
Verdachte wordt – kort en zakelijk weergegeven – onder feit 2 verweten dat hij op 14 oktober 2020 brand heeft gesticht in zijn ouderlijk huis, gelegen aan [adres 2] te Schijndel, waar zijn vader, moeder en beide zussen lagen te slapen.
Brand in de woning aan [adres 2] te Schijndel.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 14 oktober 2020, rond 01.15 uur, een brand heeft gewoed in de woning van verdachte en zijn familie. Om aan de brand te ontkomen zijn moeder en vader via het slaapkamerraam en het dak van de serre uit de woning gevlucht. De beide zussen zijn uit een raam op zolder gesprongen. [slachtoffer 4] is uit het raam op een afdakje gesprongen. [slachtoffer 3] miste het afdakje en is vanuit het zolderraam direct op de grond terecht gekomen. Verdachte heeft de woning via de trap verlaten. Verdachte, vader, moeder en [slachtoffer 4] hebben ernstige brandwonden opgelopen tijdens de brand. Voor de behandeling van deze brandwonden hebben zij enige tijd in het ziekenhuis verbleven. Ook [slachtoffer 3] heeft enige tijd in het ziekenhuis gelegen. Zij is gewond geraakt toen zij via het raam naar buiten vluchtte.
Dat in de woning aan [adres 2] te Schijndel brand heeft gewoed en dat de gezinsleden daarbij ernstig gewond zijn geraakt, staat niet ter discussie.
Brandstichting?
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is of deze brand is aangestoken. Die vraag beantwoordt zij als volgt.
Aanvankelijk wordt door de brandweer aangenomen dat de brand op de zolder is ontstaan bij de wasmachine of de droger. De dag na de brand, 15 oktober 2020, komt een specialist namens de verzekeringsmaatschappij de schade opnemen. Op de eerste verdieping van de woning meet zijn apparatuur een hoge concentratie brandbare stoffen. Ook wordt een benzinelucht waargenomen. De politie wordt ingelicht. De politie doet tactisch en technisch onderzoek in de woning, waarbij onder meer een brandmonster wordt veiliggesteld. Na onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) aan dit brandmonster, dat is genomen op de overloop van de eerste verdieping, komt vast te staan dat daadwerkelijk vluchtige stoffen afkomstig van motorbenzine zijn aangetroffen in de woning. Ook concludeert het NFI na onderzoek dat de brand op de overloop van de eerste verdieping is ontstaan en dat de brand zich snel ontwikkelde tot een hevige vlammende brand. Daarnaast is door de moeder verklaard dat zij een “boef” geluid heeft gehoord en daarna direct blauwe oranje vlammen zag. Zij zag de vlammen van de grond tot aan het plafond.
De rechtbank concludeert op basis van het bovenstaande dat sprake is van brandstichting doordat op de overloop van de eerste verdieping open vuur in aanraking is gekomen met motorbenzine. Vervolgens heeft de brand zich razendsnel ontwikkeld. De rechtbank heeft in het dossier geen enkele aanwijzing aangetroffen dat de brand op een andere wijze dan door brandstichting is ontstaan.
Dader?
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of het verdachte is geweest, die de brand heeft gesticht. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier en wat op de terechtzitting is besproken, concludeert de rechtbank dat enkel de vijf gezinsleden in de woning aanwezig waren op het moment van de brandstichting. Kort daarna hebben zij allen de woning verlaten.
De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Door de politie is onderzoek gedaan naar braaksporen aan de woning. De politie concludeert dat daarvan geen sprake is.
Uit de verklaring van verdachte en overige gezinsleden volgt verder dat binnenkomen via de voordeur niet mogelijk was, omdat deze op slot en op de knip zat. Een andere mogelijkheid om toegang tot de woning te verkrijgen was via de serre aan de achterkant van de woning. Hiervoor was een sleutel nodig. Uit het dossier is niet gebleken dat andere personen dan de gezinsleden beschikten over deze sleutel. In dit verband merkt de rechtbank op dat verdachte heeft verklaard dat, toen hij de woning tijdens de brand verliet, de deur in de serre op slot zat. Ten slotte merkt de rechtbank op dat uit het dossier is gebleken dat de twee honden in de woning niet zijn aangeslagen op indringers. Ook verder bevinden zich in het dossier geen aanwijzingen dat een andere persoon dan de gezinsleden in de woning aanwezig was.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de brand door een of meer van de gezinsleden, die zich op dat moment in de woning bevonden, is aangestoken.
Voor de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat moeder, vader of een van de twee zussen de brand mogelijk heeft gesticht.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van vader en moeder vast dat vader, op het moment van het ontstaan van de brand in zijn bed lag te slapen. Zowel vader als moeder verklaren namelijk dat moeder, nadat zij de brand heeft ontdekt, vader heeft gewekt. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat vader de brand heeft gesticht.
De rechtbank acht het evenmin aannemelijk dat een van de zussen de brand heeft aangestoken. Zij zouden dan de brand moeten hebben aangestoken op de eerste verdieping om vervolgens terug te keren naar de zolder, zonder een mogelijkheid de woning (op een veilige manier) te verlaten. Beide zussen hebben over het ontdekken van de brand en het verlaten van de woning in grote lijnen hetzelfde verklaard. Bovendien zijn hun verklaringen in lijn met de verklaringen van moeder.
De verklaringen van moeder, kort gezegd dat zij de brand heeft ontdekt en vervolgens de anderen heeft gealarmeerd, worden op verschillende wezenlijke punten ondersteund door de verklaringen van de andere gezinsleden (zoals het wakker maken van vader en het waarschuwen van de andere gezinsleden). De rechtbank acht het gelet hierop niet aannemelijk dat moeder de brand heeft gesticht.
Bij haar oordeel dat ten aanzien van vader, moeder, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] niet aannemelijk is geworden dat een van hen de brand heeft aangestoken, heeft de rechtbank ook betrokken dat in het dossier en wat op de terechtzitting naar voren is gekomen geen aanwijzingen zijn te vinden dat een van hen de brand heeft gesticht. Er ligt geen belastend bewijsmateriaal tegen hen.
Dat is anders ten aanzien van verdachte. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte ontkent dat hij de brand heeft aangestoken.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn moeder weliswaar ‘brand’ hoorde schreeuwen, maar dat hij dacht dat zij aan het overdrijven was. Hij heeft zich vervolgens op een normaal tempo aangekleed en daarna de deur van zijn slaapkamer geopend. Op dat moment zou een steekvlam zijn ontstaan, die de verwondingen in zijn gezicht kan verklaren. Verdachte verklaart dat hij denkt dat deze steekvlam is ontstaan door een luchtstroom, omdat de ramen op zijn kamer open stonden. Verdachte is vervolgens de trap afgerend, die volgens hem op dat moment al in brand stond en heeft eerst geprobeerd via de voordeur de woning te verlaten. Die zat op slot en op de knip. Hij is toen via de serre naar buiten gegaan, waarbij hij de serredeur heeft geopend met de sleutel die aan de binnenkant in het slot zat. Daarna heeft hij zich in de tuin uitgekleed aangezien zijn kleren in brand stonden. Vervolgens is hij over de schutting geklommen, naar de overkant van de straat gerend en is hij daar opgevangen door de buurvrouw, [getuige] .
In tegenstelling tot de overige familieleden is er aan de kant van verdachte sprake van belastend bewijsmateriaal. Het gaat om het dragen van handschoenen, de omstandigheid dat verdachte niet in lijn met de onderzoeksbevindingen heeft verklaard over de slaapkamerramen en de slaapkamerdeur en het feit dat verdachte als eerste de woning heeft verlaten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de brand handschoenen droeg. De verwondingen van verdachte, waarbij hij tot de mouw van zijn T-shirt en tot aan zijn polsen brandwonden aan beide armen heeft opgelopen, zijn volgens het NFI namelijk onder de gegeven omstandigheden uitsluitend mogelijk wanneer de handen van verdachte werden afgeschermd van de brand, bijvoorbeeld door het dragen van handschoenen. De handschoenen van verdachte zijn deels gesmolten aangetroffen bij de achterdeur van de woning.
Verdachte heeft wisselend verklaard over de handschoenen. Verdachte heeft in zijn eerste verklaring als getuige niet over de handschoenen verklaard. In de tweede verklaring die verdachte als getuige heeft afgelegd, verklaart hij dat de handschoenen in zijn broekzak zaten. Hij verklaart dan ook dat het niet logisch zou zijn om zijn handschoenen aan te doen, omdat hij niet hoefde te gaan werken. Hij kan zich niet voorstellen dat hij de handschoenen heeft aangehad. Als verdachte voor deze zaak is aangehouden en als verdachte wordt gehoord en wordt geconfronteerd met onderzoeksbevindingen over de handschoenen in relatie tot zijn brandwonden, verklaart hij dat hij zich niet kan herinneren dat hij de handschoenen heeft aangedaan. Als hem wordt gevraagd wat de reden is van het dragen van de handschoenen antwoordt verdachte dat dat voor zijn werk was. Ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de handschoenen waarschijnlijk droeg omdat hij dacht dat hij aan het werk moest. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Verdachte heeft in eerste instantie, zoals hiervoor overwogen, namelijk juist verklaard dat hij niet hoefde te gaan werken. Hij heeft zijn moeder horen roepen dat er brand was en heeft zich om deze reden aangekleed. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd voor het dragen van de handschoenen. De rechtbank merkt op dat het dragen van handschoenen (ter bescherming tegen vuur en/of om te voorkomen dat sporen op de plaats van het delict worden achtergelaten) wel past bij het plegen van de feiten die aan verdachte worden verweten.
De rechtbank stelt verder op basis van het dossier vast dat de ramen en deur van de slaapkamer van verdachte dicht zijn geweest ten tijde van de brand. De verklaring van verdachte hierover strookt daar niet mee. Verdachte heeft immers expliciet verklaard dat de ramen in zijn kamer open stonden. Verdachte verklaart in zijn tweede verklaring als getuige dat hij dat heel zeker weet. Verdachte stelt dat hij de steekvlam in zijn gezicht kreeg door de luchtstroom door de openstaande ramen. De rechtbank acht dat gelet op het voorgaande echter niet aannemelijk. In een afgeluisterd gesprek in de tijdelijke woning van verdachte en zijn gezin zegt verdachte dat hij na het ontdekken van de brand zijn slaapkamerdeur niet dicht heeft gedaan. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet meer weet of hij zijn deur dicht heeft gedaan. De opmerking van verdachte in het afgeluisterde gesprek strookt niet met de onderzoeksbevindingen over de deur.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte niet aannemelijk (over de handschoenen) en in strijd met de onderzoeksbevindingen (gesloten ramen en deur) heeft verklaard. Daar komt bij dat verdachte door zijn moeder, zijn zussen en de buurvrouw op straat is gezien kort nadat moeder alarm heeft geslagen en de andere gezinsleden nog bezig waren om het huis te ontvluchten. Geen van de gezinsleden heeft verdachte na het ontdekken van de brand door moeder nog in de woning gezien.
Vast staat dat verdachte als eerste de woning heeft verlaten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ook de gelegenheid heeft gehad tot het stichten van de brand. Vast staat namelijk dat verdachte ook vlak voorafgaand aan de brand in de woning was.
De rechtbank is – gelet op het bovenstaande – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat het verdachte is geweest die opzettelijk de brand in de woning aan [adres 2] in Schijndel heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine.
Gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor aanwezige personen.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte bij uitstek een situatie oplevert waarin naar algemene ervaringsregels gemeen gevaar voor de woning (inclusief de inboedel) te duchten was, wat zich ook heeft verwezenlijkt nu uit de vastgestelde feiten volgt dat een groot gedeelte van de woning daadwerkelijk fors is beschadigd. Ook voor de naastgelegen woning was, gezien de ligging en bouwconstructie, gemeen gevaar te duchten. Daarnaast was – gelet op het nachtelijke uur en de in de woning aanwezige personen – naar algemene ervaringsregels op het moment van de brandstichting ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voorzienbaar voor verdachte.
Het gevaar voor goederen en levensgevaar zijn door de verdediging niet betwist.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.
Nu de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde heeft beoordeeld, gaat zij over tot de beoordeling van feit 1. Onder feit 1 is een meervoudige poging tot moord dan wel een meervoudige poging tot doodslag ten laste gelegd.
Vol opzet?
Een bewezenverklaring van (pogingen tot) moord dan wel doodslag vereist dat bewezen is dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat uit de stukken in het dossier en de behandeling ter terechtzitting onvoldoende valt af te leiden dat de verdachte zogeheten vol opzet heeft gehad op het om het leven brengen van zijn gezinsleden.
Verdachte heeft het feit ontkend en daarmee niets verklaard over zijn gedachten, gevoelens en mogelijke motieven voorafgaand aan en ten tijde van het plegen van het feit. Ook uit de onderzoeksbevindingen in het dossier kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte vol opzet had op de dood van zijn gezinsleden.
Voorwaardelijk opzet?
Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers, is vervolgens de juridische vraag aan de orde of de verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers door zijn handelen zouden komen te overlijden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans, maar ook dat hij deze kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen.
De beantwoording van deze vraag hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Het zal in ieder geval moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet onder een aanmerkelijke kans worden verstaan: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft op de overloop van de eerste verdieping van de woning motorbenzine in aanraking gebracht met open vuur met een felle en snelle brand tot gevolg. Dit heeft de verdachte in de nachtelijke uren gedaan, terwijl zijn ouders en zussen in hun slaapkamers op de eerste verdieping en op zolder lagen te slapen.
Door op deze manier brand te stichten, bestond de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de gezinsleden als gevolg van die brandstichting zouden komen te overlijden. Er was dus sprake van een aanmerkelijke kans op de dood van de gezinsleden. De verdachte moet, net als ieder ander weldenkend mens, van dit risico op de hoogte zijn geweest. De gedragingen van de verdachte, zoals hiervoor beschreven, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm verder zozeer gericht op het veroorzaken van dodelijk letsel bij de slachtoffers, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte door te handelen zoals hij heeft gedaan in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van zijn ouders en zussen.
Voorbedachte raad?
Voor de vraag of sprake is van voorbedachte raad stelt de rechtbank voorop dat voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Daarvoor bestaan naar het oordeel van de rechtbank teveel onduidelijkheden.
Zo is onbekend gebleven waar de motorbenzine vandaan is gekomen en wanneer en met welke reden deze is aangeschaft. Vast staat dat verdachte op de avond van de brandstichting geruime tijd alleen op zijn kamer heeft verbleven, maar over de aanloop naar de brandstichting is niets bekend geworden. Om deze redenen ontbreekt het de rechtbank aan aanwijzingen dan wel redengevende omstandigheden die kunnen dienen ter onderbouwing van de voorbedachte raad.
Nu de rechtbank op basis van het onderzoek ter terechtzitting en het dossier niet kan vaststellen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, zal verdachte worden vrijgesproken van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde meervoudige poging tot moord. Wel acht de rechtbank de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde meervoudige poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op 14 oktober 2020 te Schijndel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven,
- ’s nachts in hun woning (gelegen aan [adres 2] te Schijndel) op de overloop van de eerste verdieping motorbenzine in aanraking heeft gebracht met open vuur,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
T.a.v. feit 2:
op 14 oktober 2020 te Schijndel opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine ten gevolge waarvan een woning (gelegen aan [adres 2] te Schijndel) gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de woning aan [adres 2] bevindende goederen (te weten de inboedel) en voor de naast gelegen woning en levensgevaar voor aanwezige personen in de woning aan [adres 2] (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ) en voor aanwezige personen in de naast gelegen woning te duchten was.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging voorkomen, zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat de officier van justitie een exorbitant hoge eis heeft geformuleerd. Die eis doet geen recht aan deze zaak, die uitsluitend verliezers kent. De verdediging verzoekt, als de rechtbank tot een strafoplegging komt, om rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat hij niet eerder is veroordeeld. Verder wijst zij op de omstandigheid dat verdachte een zwaar jaar achter de rug heeft, waarin hij diverse teleurstelling heeft moeten verwerken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn vader, moeder en beide zussen door brand te stichten in hun woning op het moment dat zij allen lagen te slapen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. Hij heeft met de brandstichting welbewust levensgevaar voor anderen, met name voor zijn eigen gezinsleden maar ook voor de bewoners in de naastgelegen woning, veroorzaakt. Zijn ouders en zussen zijn aan de dood ontsnapt door uit de ramen van de woning te vluchten. Zijn beide zussen moesten uit het zolderraam springen om zichzelf in veiligheid te brengen. De brand en het ontvluchten van de woning hebben ervoor gezorgd dat bij alle gezinsleden (zwaar) lichamelijk letsel is ontstaan. Ook verdachte heeft ernstige brandwonden opgelopen. Drie gezinsleden zijn lange tijd behandeld aan hun brandwonden en tot op de dag van vandaag zijn de littekens daarvan zichtbaar. De angst die de gezinsleden op het moment van de brand en het vluchten uit de woning gevoeld moeten hebben, is moeilijk voor te stellen. Daar komt nog bij dat zij zich lange tijd niet veilig hebben gevoeld binnen hun eigen gezin vanwege het door de politie op basis van het onderzoek geuite vermoeden dat sprake was van brandstichting en dat iemand binnen het gezin hier verantwoordelijk voor moest zijn. Tot het moment van de aanhouding van verdachte in juli 2021 hebben de gezinsleden met zijn vijven in een tijdelijke woning gewoond in het besef dat iemand van hen vermoedelijk verantwoordelijk was voor de brand. De materiële schade als gevolg van de brand is eveneens groot.
Verdachte heeft met zijn handelen de slachtoffers enorm leed aangedaan. Dat blijkt uit de slachtofferverklaring die zijn moeder ter terechtzitting heeft voorgedragen.
Daarnaast heeft de brandstichting, en de daarmee samengaande poging tot doodslag, voor veel maatschappelijke onrust gezorgd.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop, gelet op het verschil in de strekking van de strafbepalingen. Wel is sprake van meerdaadse samenloop.
Verdachte ontkent dat hij de brand heeft gesticht. Dat betekent dat voor de rechtbank niet duidelijk is geworden onder welke omstandigheden verdachte de brand heeft gesticht en wat zijn beweegredenen hiervoor waren. De rechtbank kan daarmee in de overwegingen over de straf dan ook geen rekening houden
Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is onderzocht door een (neuro)psycholoog. Uit dit onderzoek zijn geen stoornissen bij verdachte naar voren gekomen. Ook is er geen reden om de feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen of om ten aanzien van verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank houdt wel rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte.
De rechtbank heeft verder gezien dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld. Dit heeft echter naar het oordeel van de rechtbank, anders dan door de verdediging is bepleit, geen strafmatigend effect.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (meervoudige poging tot moord) en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 57, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. N. Flikkenschild en mr. G.M. Blanken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 27 mei 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche 's-Hertogenbosch, onderzoeksnummer OB1R020121, onderzoek Colfax, afgesloten op 31 oktober 2021, aantal pagina’s: 1 tot en met 907. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Rapport NFI d.d. 7 januari 2022, 'Brandtechnisch onderzoek naar aanleiding van een woningbrand in Schijndel op 14 oktober 2020', zaaknummer 2020.10.30.132, aanvraagnummer 004, opgemaakt door rapporteur [persoon 2]
3.Rapport NFI d.d. 9 november 2020, 'Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Schijndel op 14 oktober 2020', zaaknummer 2020.10.30.132, aanvraagnummer 001, opgemaakt door rapporteur [persoon 1]
4.Rapport NFI d.d. 6 april 2021, 'Beschadigingsonderzoek textiel naar aanleiding van een brand in Schijndel op 14 oktober 2020', zaaknummer 2020.10.30.132, aanvraagnummer 002, opgemaakt door rapporteur [persoon 3]