In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 25 mei 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die een aanvraag voor huurtoeslag voor het jaar 2019 een dag te laat heeft ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen had de aanvraag afgewezen op basis van artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), dat bepaalt dat aanvragen voor huurtoeslag voor 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar moeten worden ingediend. Eiser, die niet eerder toeslagen had ontvangen, stelde dat hij niet op de hoogte was van de deadline en dat hij hulp nodig had bij het indienen van de aanvraag. De rechtbank moest beoordelen of de strikte toepassing van artikel 15 in dit geval in strijd was met het evenredigheidsbeginsel.
De rechtbank overwoog dat de wetgever bij de totstandkoming van de Awir mogelijk niet alle omstandigheden had overwogen, zoals de digitalisering en de tijd die nodig is om gegevens van verhuurders te verkrijgen. Eiser had pas kort voor de deadline de benodigde informatie ontvangen en was afhankelijk van derden om deze te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat het tegenwerpen van de termijnoverschrijding in dit geval onevenredig was, gezien de bijzondere omstandigheden van eiser, waaronder zijn digitale onvaardigheid en het feit dat hij slechts één dag te laat was.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het door eiser betaalde griffierecht moest worden terugbetaald. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van individuele omstandigheden bij de toepassing van strikte wettelijke termijnen.