ECLI:NL:RBOBR:2022:2146

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
20/3666
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van evenredigheid in huurtoeslag aanvraag na termijnoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 25 mei 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die een aanvraag voor huurtoeslag voor het jaar 2019 een dag te laat heeft ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen had de aanvraag afgewezen op basis van artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), dat bepaalt dat aanvragen voor huurtoeslag voor 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar moeten worden ingediend. Eiser, die niet eerder toeslagen had ontvangen, stelde dat hij niet op de hoogte was van de deadline en dat hij hulp nodig had bij het indienen van de aanvraag. De rechtbank moest beoordelen of de strikte toepassing van artikel 15 in dit geval in strijd was met het evenredigheidsbeginsel.

De rechtbank overwoog dat de wetgever bij de totstandkoming van de Awir mogelijk niet alle omstandigheden had overwogen, zoals de digitalisering en de tijd die nodig is om gegevens van verhuurders te verkrijgen. Eiser had pas kort voor de deadline de benodigde informatie ontvangen en was afhankelijk van derden om deze te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat het tegenwerpen van de termijnoverschrijding in dit geval onevenredig was, gezien de bijzondere omstandigheden van eiser, waaronder zijn digitale onvaardigheid en het feit dat hij slechts één dag te laat was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het door eiser betaalde griffierecht moest worden terugbetaald. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van individuele omstandigheden bij de toepassing van strikte wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Belastingdienst/ Toeslagen, verweerder,

(gemachtigden: [naam] en [naam] ).

Procesverloop

In het besluit van 21 oktober 2020 met kenmerk BTSL-67a (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag om huurtoeslag voor 2019 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 30 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1.Deze zaak gaat over een één dag te laat ingediende aanvraag voor huurtoeslag. De wet, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is in dit soort gevallen keihard, dan moet de aanvraag worden afgewezen. In deze uitspraak beantwoordt de rechtbank twee vragen:
Heeft de rechtbank ruimte om te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel?
Hoe pakt deze toetsing dan uit?
Wat is er gebeurd?
2. Eiser zocht een andere huurwoning en kwam er zo achter dat het bij de woningbouw geregistreerde jaarinkomen niet klopte (hij werd namelijk doorlopend afgewezen vanwege het onjuiste te hoge jaarinkomen bij het reageren op sociale huurwoningen bij de woningcorporatie). De woningbouwcorporatie gaf op dat moment aan dat hij met het lagere inkomen wel in aanmerking zou kunnen komen voor een sociale huurwoning en dat hij ook in 2019 in aanmerking was gekomen voor een huurtoeslag. Dit was op 28 augustus 2020. Eiser heeft daarna direct op 2 september 2020 de aanvraag voor huurtoeslag ingediend. Eerder was voor hem niet mogelijk. Eiser stelt dat hij niet bekend was met de deadline en die ook niet kon halen. Het is niet aan hem te wijten dat hij de termijn voor de aanvraag niet kon halen. Eiser had gehoopt op coulance bij verweerder.
3. Verweerder stelt dat hij is gebonden aan artikel 15, eerste lid van de Awir. Hierin staat dat een aanvraag huurtoeslag over het berekeningsjaar 2019 moet worden ingediend voor 1 september 2020, behalve wanneer de indiener of zijn partner voor 1 september 2020 is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting 2019 en er uitstel is verleend voor het indienen van deze aangifte tot na 1 september 2020 (dat is hier niet het geval).
Eiser kon tot 1 september 2020 huurtoeslag over 2019 aanvragen. De aanvraag is na 1 september 2020, te weten op 2 september 2020, ontvangen. Daarom wijst verweerder de aanvraag af.
Heeft de rechtbank ruimte om te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel?
4.1
Artikel 15 van de Awir kent geen mogelijkheden tot het maken van een uitzondering. De bepaling dwingt verweerder om de aanvraag af te wijzen. Verweerder heeft hierbij geen afwegingsruimte. De hardheidsclausule van artikel 47 van de Awir is niet van toepassing op deze zaak. De opdracht in artikel 13b van de Awir aan verweerder om een belangenafweging te maken speelt slechts voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit (zie ook de conclusie van Advocaat-generaal van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AG) van 18 mei 2022. [1] ) Uit de Awir en de Wet op de huurtoeslag vloeit voort dat verweerder alleen aanvragen voor een huurtoeslag kan inwilligen die op tijd zijn ingediend. Verweerder heeft dus geen keuze (gemaakt) en de rechtbank kan de evenredigheid van die keuze niet beoordelen.
4.2
Uit artikel 120 van de Grondwet volgt dat de rechter een wet die het parlement heeft aangenomen, niet mag toetsen aan de Grondwet en ook niet aan rechtsbeginselen. Dit wordt ook wel het toetsingsverbod genoemd. Dit ligt anders als de wetgever bij de totstandkoming van een wet bepaalde omstandigheden niet of niet goed onder ogen heeft gezien. In dat geval kan de bestuursrechter de wet wél toetsen aan rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel.
4.3
Wat zijn in dit geval de bijzondere omstandigheden?
 Eiser heeft eerder geen toeslagen ontvangen en komt pas voor de eerste keer met de mogelijkheid in aanraking.
 Eiser heeft op de zitting aangegeven dat na zijn pensionering zijn inkomen zodanig daalde dat hij zijn huur niet meer zou kunnen betalen en dat hij dus goedkoper zou moeten gaan wonen. In zijn speurtocht naar een goedkopere sociale huurwoning kwam hij er in een gesprek met de woningbouwcorporatie achter dat (de hoogte van) zijn inkomen niet juist was geregistreerd. Dezelfde woningbouwcorporatie wees hem er op dat met dit gecorrigeerde inkomen hij wel in aanmerking kwam voor huurtoeslag. Eiser besloot om niet te verhuizen maar hij had wel de kale huurprijs nodig voor een aanvraag. Die kreeg hij pas enkele dagen voor 1 september 2020.
 Eiser heeft verder aangegeven dat hij digitaal niet vaardig is en dus bij het aanvragen van toeslagen hulp nodig heeft.
 Eiser heeft aangegeven dat hij niet wist dat hij de aanvraag over het voorgaande jaar moest indienen voor 1 september.
 Eiser is maar één dag te laat.
4.3
Wat zijn de beweegreden van de wetgever geweest? In de Memorie van Toelichting bij de Harmonisatie van de Awir (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3; Kamerstukken II, 2011/12, 33 004, nr. 3, pag. 18/19) is aangegeven dat de uiterlijke datum voor indiening van een aanvraag 1 april (thans: 1 september) is, volgend op het berekeningsjaar. Een na die datum ingediende aanvraag zal dan ook niet meer in behandeling worden genomen. Het karakter van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen laat niet toe dat deze ook nog worden verleend als er een lange tijd is verstreken na het moment waarop de desbetreffende uitgaven zijn gedaan. De tegemoetkomingen worden immers juist gegeven omdat ervan wordt uitgegaan dat de belanghebbende de bewuste uitgaven niet zou kunnen doen zonder tegemoetkoming.
De wetgever heeft onderkend dat er omstandigheden kunnen zijn waardoor mensen pas in een later stadium alle gegevens hebben verzameld om een aanvraag in te dienen. In artikel 15 van de Awir staat namelijk dat de datum wordt verlengd bij een uitstel aangifte inkomstenbelasting. De wetgever lijkt geen rekening te hebben gehouden met de omstandigheid dat er ook nog andere gegevens nodig zijn voor een aanvraag huurtoeslag zoals de kale huurprijs en dat het tijd kan kosten om deze benodigde informatie van de verhuurder te verkrijgen.
De rechtbank heeft niet kunnen ontdekken hoe lang de mogelijkheid bestaat om digitaal huurtoeslag aan te vragen. De rechtbank heeft evenwel het zeer sterke vermoeden dat bij de totstandkoming van de Awir deze mogelijkheid nog niet bestond.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er dus enkele omstandigheden waarmee de wetgever in 2004 geen rekening heeft kunnen houden (de verregaande digitalisering en het later de beschikking krijgen van andere gegevens). De rechtbank ziet voldoende aanleiding om te toetsen of strikte toepassing van artikel 15 van de Awir in dit geval leidt tot strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Is het tegenwerpen van de datum van 1 september in dit geval onevenredig?
5.1
Niet alle omstandigheden die de wetgever niet heeft betrokken bij het maken van de wet, leiden tot een buiten toepassing laten van de wet. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2014 [2] en de conclusie van de AG van 18 mei 2022.
5.2
De rechtbank hecht met name aan de volgende omstandigheden van dit geval:
 Eiser heeft niet eerder toeslagen ontvangen en heeft zich dus pas voor de eerste keer vergist.
 Eiser was van derden afhankelijk om de hoogte van de kale huurprijs te verkrijgen. Er was pas aanleiding om een en ander op te vragen nadat eiser na zijn pensionering minder inkomen kreeg en dacht dat hij te weinig inkomen kreeg om de huur van zijn bestaande woning te betalen. Eiser heeft zo snel mogelijk (maar wel slechts één dag te laat) -met hulp- de aanvraag ingediend nadat hij met de mogelijkheid van het verkrijgen van de toeslag bekend was geworden.
 De rechtbank ziet ook geen reden te twijfelen aan het ontbreken van de benodigde digitale vaardigheden om een digitale aanvraag huurtoeslag aan te vragen. Hoewel in het algemeen van een burger mag worden verwacht dat hij ervoor zorgt dat hij kan deelnemen aan de (digitale) maatschappij is het een illusie om onder alle omstandigheden zelfredzaamheid te eisen en dit aan de betrokkene tegen te werpen.
 De hoogte van de huurtoeslag 2019 is eenvoudig achteraf vast te stellen. De hoogte is zodanig dat (als eiser deze toeslag krijgt) hij in zijn huidige woning kan blijven wonen. Het is in ieder geval meer dan € 1.500,00, het bedrag dat een rol speelde bij de totstandkoming van artikel 13b en artikel 47 van de Awir.
5.3
Onder deze bijzondere omstandigheden is het onverkort tegenwerpen van artikel 15 van de Awir aan eiser evident in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Daarom mag eiser niet worden tegengeworpen dat de aanvraag voor huurtoeslag voor het toeslagjaar 2019 een dag te laat is ingediend en moet artikel 15 van de Awir in dit geval buiten toepassing worden gelaten, voor zover hieruit voortvloeit dat de aanvraag van eiser reeds daarom moet worden geweigerd omdat dit zou leiden tot een onevenredige uitkomst.
6. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart bepaalt hij dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet terugbetalen. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken een
nieuw besluit op bezwaar te nemen;
- gelast verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Wet op de huurtoeslag

Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
2. De uitvoering van het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van een huurtoeslag is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen.

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Artikel 1 Toepassingsgebied
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
2. (..).
3. Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Artikel 15 Aanvraag tegemoetkoming
1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomens-afhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.
2. t/m 4. (..).
5. Een aanvraag wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
6. t/m 11. (..).

Voetnoten

2.ECLI:NL:HR:2014:3679, overweging 3.6