Uitspraak
1.De procedure
- [eiser] voornoemd;
- mr. C.C.L. Rutten-Stichter als gemachtigde van de Staat; en
- [A] , coördinerend/specialistisch adviseur bij de Belastingdienst, namens de Staat.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. De zaak betreft een onrechtmatige daad waarbij de Staat met een brief van 11 maart 2019 het vertrouwen heeft gewekt bij [eiser] dat hij bedragen van zijn lijfrentespaarrekening kon opnemen zonder een lijfrente te kopen en zonder daarover revisierente verschuldigd te zijn. Dit vertrouwen werd door de Staat later, in een brief van 21 december 2020, weer ingetrokken, wat leidde tot de vordering van [eiser] om schadevergoeding te ontvangen.
De kantonrechter oordeelde dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door het gewekte vertrouwen niet waar te maken. De rechter volgde de argumentatie van [eiser] dat hij gerechtvaardigd had vertrouwd op de informatie van de Staat en dat hij hierdoor schade had geleden. De schade werd vastgesteld op € 13.051,35, wat de Staat moest vergoeden. Daarnaast werd de Staat veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [eiser]. De uitspraak benadrukt de verplichting van de Staat om zorgvuldig om te gaan met informatie die zij verstrekt aan burgers, vooral wanneer dit invloed heeft op financiële beslissingen.
De zaak illustreert ook de juridische principes van onrechtmatige daad en het vertrouwensbeginsel, waarbij de rechter de belangen van de burger beschermt tegen onzorgvuldig handelen van de overheid.