vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/004568-21
Datum uitspraak: 24 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 april 2022 en 12 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 maart 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1, primair:
hij op of omstreeks de periode van 5 juni 2020 tot en met 6 juni 2020 te Helmond, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2017),
een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] (met kracht) in het gezicht heeft geslagen/gestompt met zijn, verdachtes (vlakke) hand(en) en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] met een voorwerp in het gezicht heeft geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] aan de haren heeft getrokken en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer 1] een gewelddadige handeling heeft verricht/toegepast en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd/geschreeuwd “hou, je kop dicht, je gaat slapen” of woorden van soortgelijke strekking
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 1, subsidiair:
hij op of omstreeks de periode van 5 juni 2020 tot en met 6 juni 2020 te Helmond, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland
opzettelijk een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2017)
heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte,
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] (met kracht) in het gezicht geslagen/gestompt met zijn, verdachtes,(vlakke) hand(en) en/of
- meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer 1] met een voorwerp in het gezicht geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer 1] aan de haren betrokken en/of
- meermalen, althans eenmaal een gewelddadige handeling verricht jegens die [slachtoffer 1] en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd/geschreeuwd “hou, je kop dicht, je gaat slapen” of woorden van soortgelijke strekking.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en vraagt om een partiële vrijspraak voor de gedragingen inzake het aan de haren trekken en het met een voorwerp in het gezicht slaan. De officier van justitie heeft de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren gevorderd. De officier van justitie heeft verzocht daarbij op te leggen de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling bij verslavingszorg indien noodzakelijk geacht door de reclassering, urinecontroles en een contactverbod met [slachtoffer 1] en [medeverdachte] . Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit zonder gerede twijfel vast te stellen is dat verdachte [slachtoffer 1] in de twaalf minuten dat hij alleen met haar was heeft mishandeld. In het geval dat de rechtbank zou vaststellen dat verdachte [slachtoffer 1] in die korte periode heeft mishandeld, dan is niet vast te stellen dat verdachte de onder de gedachtestreepjes ten laste gelegde gedragingen heeft verricht. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
Vrijspraak.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouwe, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling van [slachtoffer 1] , te weten de dochter van zijn toenmalige vriendin [medeverdachte] , zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat er volgens de getuigenverklaring van [getuige 1] , de oma van [slachtoffer 1] , op 5 juni 2020 rond 19:15 uur geen letsel dan wel niets opvallends zichtbaar was bij [slachtoffer 1] . Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er in de ochtend van 6 juni 2020 sprake was van letsel in het gezicht en in de hals van [slachtoffer 1] , waarna [slachtoffer 1] naar het ziekenhuis werd gebracht. Uit het forensisch onderzoek leidt de rechtbank af dat enkele van deze letsels - te weten de onderhuidse bloeduitstortingen op de rechterwang dan wel het rechteroor met puntbloedingen tot in de hals - waarschijnlijker zijn onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht) dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking (ongeval). De rechtbank leidt verder uit het dossier af dat verdachte op
6 juni 2020 rond 01:00 uur bij de woning van [medeverdachte] is aangekomen. [medeverdachte] is kort na de aankomst van verdachte in de auto van verdachte naar de nachtwinkel gereden om onder andere alcohol te kopen. Daarbij is verdachte in ieder geval ongeveer tien minuten alleen in de woning geweest met [slachtoffer 1] .
De rechtbank kan echter niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld. De rechtbank wijst in dit verband in de eerste plaats op de inconsistente verklaringen van [medeverdachte] , eerst getuige en later verdachte in dit onderzoek. Zo constateert de rechtbank dat zij wisselend heeft verklaard over de vraag of zij in de avond van 5 op 6 juni 2020 het huis heeft verlaten, over het alcohol- en cocaïnegebruik die avond alsmede over de vraag in hoeverre er regelmatig mensen in haar woning langskwamen. De rechtbank kan, gelet op de verklaring van getuige [getuige 2] , de buurman van [medeverdachte] , ten tweede niet uitsluiten dat er in het tijdsbestek van 5 juni 2020 om 19:15 uur en de ochtend van 6 juni 2020 geen andere personen, anders dan verdachte, in de woning zijn geweest die mogelijk het letsel bij [slachtoffer 1] veroorzaakt zouden kunnen hebben. Ten derde kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat de letsels zijn toegebracht in de korte periode dat verdachte alleen met [slachtoffer 1] in huis was, nu uit het medisch-forensisch onderzoek volgt dat niet vastgesteld kan worden wanneer de letsels zijn toegebracht bij [slachtoffer 1] . Daarnaast plaatst de rechtbank - gelet op hetgeen daarover bij de rechter-commissaris is gebleken - vraagtekens bij de getuigenverklaringen van buurvrouw [getuige 3] en haar huisgast [getuige 4] , die zien op een man die in de woning van de buren zou hebben geschreeuwd en een kind dat daarna een schreeuwend of huilend geluid zou hebben gemaakt rond het tijdstip dat verdachte alleen met [slachtoffer 1] in de woning aanwezig was.
Al met al kan de rechtbank op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met de vereiste mate van zekerheid vaststellen dat verdachte het letsel (in het korte tijdsbestek dat hij alleen was met haar) aan [slachtoffer 1] heeft toegebracht en aldus [slachtoffer 1] heeft mishandeld. De rechtbank constateert op basis van het bovenstaande eveneens dat alternatieve scenario’s ten aanzien van de toedracht van het letsel bij [slachtoffer 1] niet uit te sluiten zijn. De rechtbank acht bij deze stand van zaken dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.