ECLI:NL:RBOBR:2022:2092

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
01/047083-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs van opzet bij blootstelling van minderjarig kind aan cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ervan beschuldigd werd opzettelijk de gezondheid van haar minderjarig kind te hebben benadeeld door het kind bloot te stellen aan cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat niet kon worden bewezen dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 17 maart 2022, en de zittingen vonden plaats op 21 april en 12 mei 2022.

De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, waarbij werd gesteld dat het kind meermalen aan cocaïne was blootgesteld. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen voorwaardelijk opzet had en dat niet kon worden vastgesteld hoe het kind in contact was gekomen met cocaïne. De rechtbank overwoog dat voorwaardelijk opzet aanwezig is als de verdachte zich bewust is van de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden en deze kans aanvaardt.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte had verklaard cocaïne te hebben gebruikt in de woning waar haar dochter verbleef, er onvoldoende bewijs was dat zij de kans op blootstelling van haar dochter aan cocaïne had aanvaard. De verklaringen van getuigen en de verdachte zelf gaven geen sluitend bewijs voor de aanname van opzet. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.047083.21
Datum uitspraak: 24 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1987,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 april 2022 en 12 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 maart 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 06 juni 2020 te Helmond, in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk de gezondheid van haar minderjarig kind, (te weten [slachtoffer] , heeft benadeeld, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk:
meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] blootgesteld aan cocaïne, althans een verdovend middel/ drugs, dat in het lichaam van die [slachtoffer] terecht is gekomen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Zij acht wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode meermalen is blootgesteld aan cocaïne en acht het voorwaardelijk opzet van verdachte hierop aanwezig.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

Door de raadsvrouw van verdachte is (primair) vrijspraak bepleit. Verdachte heeft geen voorwaardelijk opzet gehad op het ten laste gelegde. Namens verdachte is bepleit dat zij ten opzichte van haar dochter voldoende achtzaam is geweest om haar niet in aanraking te laten komen met verdovende middelen. Niet kan worden vastgesteld hoe en wanneer [slachtoffer] in contact is geweest met cocaïne en daarmee hoe de stof in haar lichaam terecht is gekomen.

Vrijspraak.

Om tot een bewezenverklaring te komen dient de rechtbank onder meer de vraag te beantwoorden of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het ten laste gelegde. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de blootstelling van een minderjarig kind aan verdovende middelen waardoor er cocaïne in het lichaam terecht is gekomen – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en die kans heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard in de ten laste gelegde periode meerdere malen cocaïne te hebben gebruikt in de woning waar ook haar dochter [slachtoffer] verbleef. Verdachte heeft tevens verklaard op de plaats waar zij eerder cocaïne had gebruikt te stofzuigen en schoon te maken voordat haar dochter de woonkamer binnenkwam, maar dit ook wel eens een keer te zijn vergeten. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte zich terdege bewust is geweest van de kans dat [slachtoffer] werd blootgesteld aan cocaïne en dat die daardoor in het lichaam van [slachtoffer] terecht zou kunnen komen als verdachte niet een zekere mate van oplettendheid betrachtte.
De vraag is vervolgens of verdachte die kans op de koop toe heeft genomen. Een bevestigend antwoord zou kunnen worden afgeleid uit de verklaring van de ex-vriend van verdachte, [medeverdachte] , op 12 januari 2021. [medeverdachte] werd op 12 januari 2021 als verdachte gehoord in het parallelle onderzoek naar de mishandeling van [slachtoffer] in de nacht van 5 op 6 juni 2020. Over het gebruik van verdachte verklaarde hij dat ‘zij er zwaar aan zat’ en ‘de cocaïne bij verdachte open en bloot op tafel lag’. Toen [medeverdachte] daarentegen op 8 juni 2020, kort na de mishandeling en het verschijnen van de eerste onderzoeksresultaten, als getuige werd gehoord, verklaarde hij dat hij niet wist dat verdachte cocaïne gebruikte en verklaarde hij oprecht verbaasd te zijn. De rechtbank acht om die reden de verklaring van [medeverdachte] , afgelegd als verdachte en mogelijk met de bedoeling om zichzelf vrij te pleiten en verdachte zwart te maken, onvoldoende betrouwbaar om een bewezenverklaring te kunnen ondersteunen.
Andere bewijsmiddelen waaruit zou kunnen blijken dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard, ontbreken. Aldus kan de rechtbank niet bewijzen dat er bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet dat er cocaïne in het lichaam van haar dochter [slachtoffer] terecht is gekomen. De rechtbank zal verdachte daarom van het ten laste gelegde vrijspreken.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. C.M. Salemans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 24 mei 2022.