ECLI:NL:RBOBR:2022:1999

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
01/180638-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van beroepschauffeur

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beroepschauffeur die op 29 maart 2021 met zijn trekker met oplegger een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Rijksweg N279 te Veghel. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 87 km/u, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 80 km/u was. Door onvoldoende aandacht voor het verkeer en het niet tijdig opmerken van een file, botste hij achterop een stilstaande bakwagen, waardoor meerdere inzittenden, waaronder de heer [slachtoffer], letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend was, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,--, te betalen in vier termijnen van € 250,--, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn draagkracht en het feit dat hij inmiddels niet meer als vrachtwagenchauffeur werkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.180638.21
Datum uitspraak: 25 mei 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 maart 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 mei 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 29 maart 2021 te Veghel, gemeente Meierijstad als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto/trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, Rijksweg N279 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen door (gebruikmakend van cruise-control) toen aldaar met voornoemd motorrijtuig te rijden met een snelheid van ongeveer 87 km per uur in elk geval met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan en/of onvoldoende aandacht te hebben voor het wegverkeer en/of de wegsituatie vóór het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en/of tegen een vóór hem, verdachte, op die weg (door filevorming) stilstaand voertuig (bedrijfsauto/bakwagen) te rijden en/of te botsen en/of (aldus) niet in staat te zijn geweest om het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten nekklachten/whiplash, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 maart 2021 te Veghel, gemeente Meierijstad als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto/trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg N279, onvoldoende aandacht heeft gehad voor het wegverkeer en/of de wegsituatie vóór het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en/of tegen een vóór hem, verdachte, op die weg (door filevorming) stilstaand voertuig (bedrijfsauto/bakwagen) is gereden en/of gebotst en/of (aldus) niet in staat is geweest om het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op 29 maart 2021 is verdachte op de Rijksweg N279 te Veghel, gemeente Meierijstad, met zijn trekker met oplegger ingereden op stilstaande motorrijtuigen. Daardoor is op die weg een ongeval veroorzaakt waarbij naast het voertuig van verdachte ook een bakwagen en een bedrijfsauto betrokken zijn geraakt. Bij dit ongeval zijn meerdere inzittenden van de voertuigen gewond geraakt. Eén van deze inzittende betreft een bijrijder van de bakwagen, de heer [slachtoffer] . Het gaat er in deze zaak om of verdachte strafrechtelijk verwijtbare schuld heeft aan dit ongeval.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie merkt het rijgedrag van verdachte aan als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit vrijspraak van het primair ten laste gelegde, omdat het enkel achterop rijden niet zozeer verwijtbaar is dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW1994). Indien de rechtbank toch oordeelt dat er sprake is van schuld, dan hooguit in de lichtste vorm: aanmerkelijke schuld. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW1994. In de tenlastelegging is deze schuld uitgedrukt met het verwijt dat verdachte
‘roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend’heeft gehandeld.
Juridisch kader
De rechtbank dient als eerste de vraag te beantwoorden of verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW1994.
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW1994 te kunnen komen, moet worden bewezen dat een verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip ‘
schuld’houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast dient zowel een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval enerzijds en het verkeersongeval en het hierdoor opgelopen letsel, anderzijds. Er kan niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen de volgende omstandigheden en gedragingen van verdachte vast.
Verdachte reed op 29 maart 2021 omstreeks 17.34 uur op de Rijksweg N279 te Veghel, gemeente Meierijstad, waar een maximumsnelheid van 80 km/u gold. De weersgesteldheid was droog en het was een rechte weg. Het voertuig van verdachte vertoonde geen gebreken. Verdachte had geen alcohol of drugs gebruikt en er zijn geen aanwijzingen dat verdachte zich af liet leiden door een gsm of een ander elektronisch apparaat.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de oplegger was geladen met zo’n tien ton aan lading, hij de cruise control had ingesteld, het druk was op de weg maar dat hij met het verkeer meereed. Uit de tachograaf volgt dat verdachte voorafgaand aan de botsing zo’n vijftien seconden op een constante snelheid van 87 km/u reed.
Op enig moment ontstond er voor de verkeersdeelnemers op de N279 ter hoogte van hectometerpaal 56.6 een noodzaak om af te remmen. Getuige [getuige 1] was de bestuurder van de bakwagen die vóór het voertuig van verdachte reed. Getuige [getuige 2] reed met zijn bedrijfsauto weer vóór deze bakwagen. Beide getuigen verklaren dat zij voor zich een file zagen ontstaan, moesten afremmen en tot stilstand kwamen. Beide getuigen en twee inzittenden van de bakwagen verklaren dat op dat moment een normale dan wel rustige remming moest worden uitgevoerd om tot stilstand te komen. Verdachte heeft de file niet opgemerkt, althans te laat, en is, gelet op de gegevens uit de tachograaf, met onverminderde snelheid in botsing gekomen met de bakwagen) voor hem, welke vervolgens in botsing kwam met de bedrijfsauto die daarvoor stilstond.
De beoordeling
De rechtbank stelt allereerst voorop dat verdachte in de gegeven omstandigheden een extra, bijzondere mate van verantwoordelijkheid rustte om zich in het verkeer voorzichtig en oplettend en dus veilig te gedragen. Verdachte was een beroepschauffeur en reed op een rijksweg met veel verkeer met een zware trekker met oplegger.
Gegeven dat uitgangspunt heeft verdachte zich in dit geval aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen. Verdachte reed rond spitstijd met een zware trekker met oplegger, bij een drukke verkeerssituatie, met de cruise control ingesteld op een hogere snelheid dan de voor het voertuig waarin hij reed toegestane snelheid en heeft niet tijdig opgemerkt dat zich inmiddels een file gevormd had. Verdachte heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen met alle gevolgen van dien.
Het op cruise control in een drukke verkeerssituatie te hard rijden met een trekker met oplegger brengt met zich dat verdachte daarmee bewust het risico heeft gelopen niet tijdig te kunnen reageren op een plotselinge filevorming, terwijl hij wist dat zich op die locatie vaker filevorming voordoet. Dit rijgedrag van verdachte merkt de rechtbank aan als aanmerkelijk tekortschietend rijgedrag.
De vervolgvraag is of dit aanmerkelijk tekortschietend rijgedrag ook verwijtbaar is.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte benoemd dat verdachte niet afgeleid was en op normale wijze aan het verkeer heeft deelgenomen.
De rechtbank vindt de stelling van de raadsman onvoldoende aannemelijk geworden, te meer nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij op dat moment moe was, afgeleid en er met zijn gedachten niet helemaal bij was vanwege zaken die speelden in zijn privéleven.
De rechtbank acht op grond van de verklaring van verdachte, in combinatie met het zich voorgedane ongeval, voldoende aannemelijk dat verdachte onvoldoende op het verkeer heeft gelet. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat sprake was van filevorming, waarbij werd afgeremd. Er deed zich géén situatie voor waarbij één of meer verkeersdeelnemers een noodstop maakten. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte meer dan een kort moment niet op het verkeer heeft gelet. De rechtbank is daarom van oordeel dat het tekortschietend rijgedrag van verdachte aan zijn schuld te wijten is.
Aldus komt de rechtbank tot de slotsom dat er sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en onoplettendheid. Voor zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen van verdachte, zoals door de officier van justitie is bepleit, ziet de rechtbank geen aanwijzingen. Dan had er sprake moeten zijn van bijkomende omstandigheden in het gedrag van verdachte die hem verweten hadden kunnen worden. Daarvan is niet gebleken.
Vaststaat dat de heer [slachtoffer] door toedoen van het ongeval zodanig letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn normale bezigheden is ontstaan. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij door de aanrijding veel last heeft (gehad) van zijn been, rug, nek en slecht slapen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, met name omdat voldoende medische informatie ontbreekt. Wel staat op basis van de schriftelijke slachtofferverklaring en nader ingebrachte medische stukken vast dat het letsel in de maanden na het ongeval hem in zijn normale dagelijkse bezigheden hebben beperkt. [slachtoffer] heeft in de periode na het ongeval nog veel pijnklachten gehad. Het starten van een eigen onderneming heeft veel vertraging opgelopen en ook kon [slachtoffer] de eerste maanden na het ongeval geen huishoudelijke taken verrichten. Het betreft dan ook letsel waaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Gelet de bewijsmiddelen en voorgaande overwegingen acht de rechtbank overtreding van artikel 6 WVW1994 wettig en overtuigend bewezen.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die - in het geval van een hoger beroep - zijn vervat in een nader uitgewerkte bewijsmiddelenbijlage, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
primair:
op 29 maart 2021 te Veghel, gemeente Meierijstad als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, Rijksweg N279 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te handelen door (gebruikmakend van cruise-control) toen aldaar met voornoemd motorrijtuig te rijden met een snelheid van ongeveer 87 km per uur zijnde een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan en onvoldoende aandacht te hebben voor het wegverkeer en/of de wegsituatie vóór het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en tegen een vóór hem, verdachte, op die weg (door filevorming) stilstaand voertuig (bakwagen) te botsen en (aldus) niet in staat te zijn geweest om het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot:
  • een taakstraf voor de duur van 90 uur subsidiair 45 dagen hechtenis;
  • ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte betreft een first offender die zijn rijbewijs nodig heeft. Gelet op verdachtes draagkracht verzoekt de raadsman een eventuele geldboete te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 29 maart 2021 reed verdachte als beroepschauffeur met een beladen trekker met oplegger met te hoge snelheid over de Rijksweg N279 te Veghel, gemeente Meierijstad en heeft hij zijn aandacht onvoldoende bij de weg gehouden waardoor hij achterop een stilstaande bakwagen met drie inzittenden is gereden. De bakwagen is vervolgens tegen de bedrijfsauto vóór zich gebotst. Het verkeersongeval heeft grote gevolgen veroorzaakt. Meerdere inzittenden van de voertuigen hebben hierdoor lichamelijk letsel opgelopen en één van hen is tijdelijk verhinderd in zijn normale bezigheden als gevolg van lichamelijk letsel. Gelet op de enorme impact van de inrijding hadden de medische gevolgen bij de betrokken verkeersdeelnemers nog veel ernstiger kunnen zijn geweest.
Het ongeval heeft het leven van de heer [slachtoffer] , bijrijder van de bakwagen, desondanks ingrijpend veranderd. Deze gevolgen van de aanrijding zijn treffend weergegeven in zijn slachtofferverklaring die de voorzitter van de rechtbank ter terechtzitting heeft voorgelezen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij inmiddels niet meer als vrachtwagenchauffeur werkt, omdat hij bang was dat het nog een keer kon gebeuren. Verdachte verricht nu ander werk tegen een lager salaris. Verdachte heeft zijn volledige medewerking aan het onderzoek verleend en uit het uittreksel Justitiële Documentatieregister d.d. 28 maart 2022 volgt dat hij op 29 maart 2021 niet eerder ter zake soortgelijke strafbare feiten was veroordeeld. Verder heeft verdachte er ter terechtzitting blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en oprecht berouw getoond. De rechtbank ziet dat het ongeval ook een grote impact op het leven van verdachte heeft gehad.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Die oriëntatiepunten houden bij een veroordeling ter zake artikel 6 WVW1994 rekening met de mate van schuld en de ernst van de gevolgen van het ongeval. De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie heeft bepleit, tot een bewezenverklaring van de laagste schuldgradatie. Verder is, in juridische termen, sprake van ‘
tijdelijke verhindering in de normale bezigheden als gevolg van lichamelijk letsel’. Bij die combinatie gaan de oriëntatiepunten uit van oplegging van een geldboete van € 1.000,-- in combinatie met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden. De rechtbank is van oordeel dat in dit concrete geval een onvoorwaardelijke rij-ontzegging van 3 maanden niet passend is, nu verdachte uit eigen beweging is gestopt met zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur en hij zijn rijbewijs nodig heeft om op zijn werk te komen.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat vanwege de aard van de normschending en de gevolgen die het ongeval heeft gehad aan verdachte een straf moet worden opgelegd, acht de rechtbank in dit geval passend aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1.000,-- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal verdachte - gelet op zijn draagkracht - in de gelegenheid stellen om de geldboete te voldoen in vier termijnen van € 250,-- en de
rij-ontzegging voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank legt daarmee een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24a, 24c, 63 Wetboek van Strafrecht
6, 175, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en bijkomende straf:
- een geldboete ter hoogte van
€ 1.000,00subsidiair 20 dagen hechtenis. De geldboete is te voldoen in vier termijnen van elk € 250,00 per maand;
- een
ontzeggingvan de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 maandenvoorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren. Voorwaarde is, dat de
veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een
strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. M.R.A. de Werd, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 25 mei 2022.