ECLI:NL:RBOBR:2022:1993

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
01/325421-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. T. Kraniotis
  • mr. J.H.P.G. Wielders
  • mr. M.R.A. de Werd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissingen op onderzoekswensen in de EncroChat-zaak

Op 19 mei 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een tussenbeslissing genomen in de zaak tegen een verdachte in het kader van het onderzoek naar de communicatiedienst EncroChat. Deze beslissing volgde op een zitting van 16 maart 2022, waar de raadsvrouw van de verdachte onderzoekswensen had ingediend. De rechtbank heeft de ingediende wensen beoordeeld, met name gericht op de betrouwbaarheid van de gegevens verkregen via EncroChat en de rechtmatigheid van het gebruik van deze gegevens in het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderzoekswensen betrekking hebben op de controle van de verkregen data en de rechtmatigheid van de verkrijging ervan. De rechtbank heeft ook de juridische kaders besproken, waaronder de EU-richtlijnen en het EVRM, en geconcludeerd dat er vooralsnog geen strijd is met deze richtlijnen. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging voor een deel toegewezen, met de toezegging dat de officier van justitie de relevante datasets zou verstrekken. De rechtbank heeft echter ook verzoeken afgewezen die onvoldoende onderbouwd waren of die in strijd zouden zijn met het vertrouwensbeginsel in het internationale rechtshulpverkeer. De beslissing benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen de rechten van de verdediging en de belangen van het onderzoek.

Uitspraak

tussenbeslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01.325421.21
Datum beslissing: 19 mei 2022
Tegenspraak (279 Sv)
Tussenbeslissing van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

Inleiding

Deze tussenbeslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2022. Voorafgaand aan die zitting heeft de raadsvrouw schriftelijk onderzoekswensen ingediend. De bespreking van die onderzoekswensen ter zitting maakte dat er een schriftelijke ronde was geïndiceerd. De termijnen daarvan zijn op voorhand aan alle betrokken partijen kenbaar gemaakt. De officier van justitie heeft op 24 maart 2022 schriftelijk haar standpunt kenbaar gemaakt. Op 7 april 2022 heeft de raadsvrouw hierop schriftelijk gereageerd. De reactie van de officier van justitie op 28 april 2022, in tweede termijn – hoewel ruimschoots ná het verstrijken van de daartoe gestelde termijn ingediend – heeft de rechtbank betrokken in haar oordeel.
De rechtbank zal hieronder eerst de onderzoekswensen behandelen die zien op de EncroChat-informatie en de wensen die zien op het Franse onderzoek en de samenwerking tussen Nederland en Frankrijk. Vervolgens zullen de overige verzoeken aan de orde komen.

Verzoeken ten aanzien van EncroChat

Door de raadsvrouw zijn onderzoekswensen ingediend met betrekking tot de communicatiedienst EncroChat. In de kern komen de onderzoekswensen er op neer dat de raadsvrouw de weergave van de door de hack op de communicatiedienst EncroChat verkregen berichten op hun betrouwbaarheid wil kunnen controleren en onderzoek wil laten verrichten naar de rechtmatigheid van de verkrijging en het gebruik van de aldus verkregen data in onderzoek Decatur. Hiertoe wil de raadsvrouw – kortgezegd – de volledige althans een deel van de dataset EncroChat en stukken die kunnen dienen ter mogelijke vaststelling van eventuele vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv, ontvangen. De rechtbank zal in het navolgende eerst een aantal feiten en omstandigheden vaststellen met betrekking tot EncroChat, ingaan op het juridisch kader en daarna per onderdeel een beslissing op de onderzoekswensen geven.
De rechtbank heeft kennis genomen van de verschillende beslissingen die in de afgelopen periode door deze en andere rechtbanken zijn genomen ten aanzien van de EncroChat-verzoeken. Het is de rechtbank bekend dat de raadslieden in verschillende strafzaken die op dit moment in Nederland aanhangig zijn, aangaande dit onderwerp stukken uitwisselen. Ook in deze zaak zijn stukken met onderzoekswensen die eerder zijn gebruikt in andere strafzaken als bijlagen bij de ingediende onderzoekswensen gevoegd. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) maakt in verschillende EncroChatzaken telkens gebruik van min of meer gelijkluidende stukken en standpunten. Gelet op die situatie en het feit dat de rechtbank in onderzoek Decatur grotendeels tot dezelfde beslissingen komt als andere kamers van deze rechtbank en rechtbanken in den lande, heeft de rechtbank delen uit eerdere uitspraken overgenomen.
1.1
Inleiding
EncroChat
De rechtbank gaat vooralsnog uit van de volgende feiten. EncroChat was een communicatieaanbieder van telefoons, waarmee door middel van de EncroChat applicatie versleutelde chats – bestaande uit tekstberichten en afbeeldingen – konden worden verzonden en ontvangen en waarmee onderling gebeld kon worden. Ook was het mogelijk om notities te bewaren op de telefoontoestellen. De gebruiker had niet de mogelijkheid om zelf applicaties te installeren op het toestel en was dus aangewezen op de communicatieapplicaties die er door de leveranciers op gezet werden. Gebruikers kochten een telefoontoestel waarop de Encro applicaties vooraf geïnstalleerd waren in combinatie met een abonnement om de service te kunnen gebruiken. Een Encro-telefoon werd geleverd met een simkaart waarmee alleen dataverkeer verzonden en ontvangen kon worden. Deze simkaart had een wereldwijde dekking. Een Encro-telefoon kon door de gebruiker volledig worden gewist. Dit werd ook wel ‘
panic-wipe’genoemd. Door EncroChat zijn diverse typen telefoontoestellen geleverd voor het gebruik van de EncroChat-applicatie. Door middel van de EncroChat applicatie konden de EncroChat gebruikers alleen onderling en 1-op-1 communicatie voeren. Er konden dus geen groepsgesprekken worden gevoerd. Deze communicatie kon tot stand komen nadat een gebruiker zijn ‘
username’stuurde naar een andere gebruiker, met het verzoek om toegevoegd te worden in diens contactenlijst. Gebruikers konden elkaars username opslaan in hun contactlijst onder een zelfgekozen omschrijving (‘
nickname’). Er kon dus slechts gecommuniceerd worden met contacten in de contactenlijst en niet met elke EncroChat-gebruiker waarvan de EncroChat-gebruikersnaam bekend was. Een chat kon bestaan uit tekstberichten en foto’s. Ieder bericht verliep na een vooraf ingestelde tijd. Deze tijd was door de gebruiker aan te passen. Tevens kon er vanuit de chat een VoIP gesprek gevoerd worden. Het verzenden van een aldus versleutelde EncroChat-bericht van het ene naar het andere toestel verliep via een server. Deze server bevond zich in Roubaix, Frankrijk, bij het bedrijf OVH.
In Frankrijk liep voorafgaande aan de oprichting van een Joint Investigation Team (hierna: JIT) een strafrechtelijk onderzoek met als verdachten het bedrijf EncroChat en de natuurlijke personen daaraan gelieerd. In Nederland is ook een strafrechtelijk onderzoek gestart naar (onder meer) EncroChat (onderzoek 26Lemont). De verdenking tegen EncroChat bestaat – zo blijkt o.a. uit de brief van de officieren van justitie van 28 september 2020 – uit het deelnemen aan een criminele organisatie, (gewoonte)witwassen en medeplichtigheid aan de strafbare feiten die door klanten van EncroChat zijn gepleegd. Het Franse onderzoeksteam heeft uitgewisselde chatberichten alsmede informatie betreffende de contacten, notities en metadata van gebruikers van de communicatiedienst van EncroChat verzameld. Dit nadat hiertoe in Frankrijk daarvoor rechterlijke machtigingen waren gevorderd en afgegeven. Voornoemde informatie is verzameld door het op afstand (dat wil zeggen vanaf een informaticapunt van de politie te Pontoise, Frankrijk) plaatsen van een middel (de ‘
interceptietool’) bestemd voor het vastleggen van uitgaande en inkomende communicatie middels EncroChat-telefoons op de server in Frankrijk. Het Franse onderzoeksteam verzamelde de EncroChat-telefoondata gedurende de periode van 1 april 2020 17.15 uur tot 20 juni 2020 omstreeks 17.20 uur. Het Franse politieteam sloeg deze data op gedurende deze periode op computersystemen in Frankrijk. Het Franse onderzoeksteam heeft de Nederlandse politie toegang gegeven tot de EncroChat-telefoondata over een beveiligde verbinding met die computersystemen in Frankrijk. De EncroChat-telefoondata zijn gedurende deze periode gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. Om een zo actueel mogelijke kopie van de EncroChat-telefoondata van de Franse computersystemen te krijgen, gebruikte de politie een wijze van kopiëren, waarbij gedurende deze periode met een zo klein mogelijke vertraging de nieuwe EncroChat-telefoondata werden gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. De aldus verkregen data vanuit Frankrijk, veelal bestaande uit EncroChat-berichten, is volgens de politie de dataset die de politie in Nederland heeft verkregen binnen het onderzoek 26Lemont, het strafrechtelijke onderzoek naar de medeplichtigheid van EncroChat zelf aan door de gebruikers van EncroChat gepleegde misdrijven.
De informatie die van belang is gebleken voor onderzoek Decatur is op basis van door de officieren van justitie in onderzoek 26Lemont verleende toestemming ex artikel 126dd van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) verstrekt aan onderzoek Decatur.
1.2
Strijd met het Unierecht
De rechtbank zal in de eerste plaats de verzoeken gericht op mogelijke strijd met het Unierecht bespreken. Er is in dit kader verwezen naar de EU-richtlijnen 2002/58 en 2016/680, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), en naar arresten van het Hof van Justitie. Hierbij is gesteld dat er in strijd met het Unierecht is gehandeld in onderzoek 26Lemont, alsook in onderzoek Decatur.
EU-richtlijn 2002/58
Zoals in artikel 3, eerste lid, van de EU-Richtlijn 2002/58 is bepaald, is deze EU-richtlijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in verband met de levering van openbare elektronische communicatiediensten over openbare communicatienetwerken in de Gemeenschap. De rechtbank overweegt dat uit artikel 1, derde lid, van EU-Richtlijn 2002/58 blijkt dat deze richtlijn ‘
in geen geval’ van toepassing is op de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied. De aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Digital Rights, Tele2, Ministerio Fiscal, La Quadrature du Net) maken dat niet anders. Zij brengen geen verandering in de werkingssfeer van de richtlijn. Zij hebben bovendien betrekking op een door nationale overheden opgestelde nationale regeling en zien dus op een andere situatie dan de onderhavige. In geen van de arresten werd, anders dan in de onderhavige situatie, de telecomaanbieder als verdachte aangemerkt. In zoverre dat er door de verdediging een beroep wordt gedaan op het meest recente arrest H.K. tegen Estland (het Prokuratuur-arrest) en de implicaties daarvan voor de Nederlandse wetgeving geldt dat deze vooralsnog niet leiden tot de conclusie dat in 26Lemont en Decatur is gehandeld in strijd met het Unierecht. De rechters-commissaris hebben immers voorwaarden gesteld aan het gebruik van de gegevens. Een dergelijke toets voldoet naar het voorlopig oordeel aan het toetsvereiste zoals het Hof van Justitie deze in het Prokuratuur-arrest heeft geformuleerd.
EU-richtlijn 2016/680
De EU-richtlijn 2016/680 beoogt – kort weergegeven – te waarborgen dat gegevens die door rechtshandhavingsautoriteiten worden verzameld op een wettige en eerlijke wijze worden verwerkt, voor bepaalde legitieme doelen worden verzameld en verwerkt, en op passende wijze worden beschermd tegen ongeoorloofde en onrechtmatige verwerking. Deze richtlijn ziet, kort gezegd, ook op strafrechtelijk onderzoek en is door Nederland geïmplementeerd met wijzigingen in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en daaronder vallende besluiten.
De rechtbank is vooralsnog van oordeel dat binnen de werkingssfeer van de richtlijn 2016/680 niet hetzelfde toetsingskader geldt als binnen 2002/58. Dat toetsingskader is door het Hof van Justitie immers ontwikkeld ten aanzien van de niet van toepassing zijnde richtlijn 2002/58. Verder is niet aannemelijk geworden dat het verwerken van de Encrochats in strijd zou zijn met de in Nederland geïmplementeerde wetgeving, dan wel dat de implementatie van de richtlijn onjuist of onvolledig zou zijn. De rechtbank merkt daarbij op dat het delen van de onderzoekinformatie gebaseerd is op artikel 126dd Sv en een onjuiste of onrechtmatige toepassing daarvan thans niet aannemelijk is.
Handvest
Voor zover is betoogd dat de wijze van bewaren en gebruiken van de EncroChat-data onrechtmatig zou kunnen zijn wegens strijd met de artikelen 7 en 8 van het Handvest, overweegt de rechtbank dat vooralsnog niet gebleken is van enige onrechtmatigheid met betrekking tot het bewaren en gebruiken van de betreffende data, nog afgezien van de vraag welke gevolgen dat in deze zaak zou kunnen hebben. Bovendien heeft de verdediging ten aanzien van het onderzoek 26Lemont inmiddels de beschikking over de machtiging van de rechter-commissaris, waaruit blijkt welke afweging is gemaakt omtrent de waarborgen waar ook het Handvest op ziet.
Conclusie ten aanzien van het Unierecht
Gelet op het voorgaande is de rechtbank op dit moment van oordeel dat voor zover de raadsvrouw ter onderbouwing van haar onderzoekwensen heeft verwezen naar de hiervoor aangehaalde EU-richtlijnen en het Handvest dit onvoldoende is voor toewijzing van de verzoeken.
1.3
Strijd met het EVRM; artikel 8 in combinatie met artikel 6
Door de raadsvrouw is betoogd dat het zeer goed mogelijk is dat ook artikel 6 en 8 EVRM is geschonden.
In zoverre de verdediging stelt dat de Nederlandse justitie betrokken is bij een ontoelaatbare inbreuk op artikel 8 EVRM en daaraan ten grondslag legt dat Nederland voorafgaand aan of tijdens de totstandkoming van het JIT heeft samengewerkt met de Franse autoriteiten of heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de interceptietool overweegt de rechtbank als volgt.
Een samenwerking in vorenbedoelde zin betekent niet dat de Nederlandse autoriteiten betrokken zijn geweest bij de daadwerkelijke inbreuk op het recht op privéleven in de zin van artikel 8 EVRM. Die inbreuk heeft plaatsgevonden door het feitelijk onderscheppen van de data op de servers van EncroChat die zich in Frankrijk bevonden. Bij het feitelijk onderscheppen in Frankrijk is de Franse en niet de Nederlandse justitie betrokken. Het ligt dan op de weg van de Franse autoriteiten om op grond van de beslissingen van de Franse rechter te toetsen of de inbreuk op het recht op privéleven voldoet aan de beperkingsclausule van artikel 8, tweede lid, van het EVRM en de op dat punt door het EHRM in de jurisprudentie ontwikkelde eisen. In het dossier zitten (vertalingen van) Franse processen-verbaal waaruit afgeleid kan worden dat een Franse rechter toestemming heeft gegeven voor het onderscheppen van EncroChat-gegevens en dat er periodieke rechterlijke controle heeft plaatsgevonden. Op grond van het voorstaande is thans niet aannemelijk dat de door de Franse autoriteiten verkregen data zijn verkregen in strijd met artikel 8 EVRM of dat de Nederlandse justitie bij de interceptie in strijd met artikel 8 EVRM heeft gehandeld.
Voorafgaand aan de interceptie heeft het onderzoeksteam 26Lemont de (mogelijke) inbreuk op artikel 8 EVRM voorgelegd aan de rechter-commissaris te Rotterdam. De rechter-commissaris heeft de betreffende vordering getoetst en een machtiging als bedoeld in artikel 126uba, eerste lid, Sv verleend. De rechter-commissaris heeft in zijn beslissing, zo blijkt uit de door de officier van justitie aangehaalde informatie, een aantal voorwaarden en kaders geformuleerd waaronder en waarbinnen gebruik mag worden gemaakt van de verkregen EncroChat-data. Gelet op ook deze (in dit geval Nederlandse) rechterlijke toets is niet voorshands aannemelijk dat er sprake is van een schending van artikel 8 EVRM in de onderhavige strafprocedures van de verdachten in het onderzoek Decatur. Om een volledige beoordeling mogelijk te maken is de rechtbank evenwel van oordeel dat de officier van justitie een proces-verbaal dient op te (laten) maken waaruit blijkt dat in dit concrete geval (onderzoek Decatur) aan de voorwaarden zoals in de machtiging zijn gesteld, is voldaan. Naast dit proces-verbaal bestaat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond voor toewijzing van de (andere) onderzoekswensen die betrekking hebben op dit punt.
Voor zover is aangevoerd dat als sprake zou zijn van een schending van het recht op privéleven die geen inbreuk op het recht op een eerlijk proces oplevert, dit nog altijd van belang zou kunnen zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, in het bijzonder met betrekking tot de rechtsgevolgen van vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv, overweegt de rechtbank als volgt. In het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, met betrekking tot de doorwerking van vormverzuimen, is beslist dat de begrenzing van artikel 359a Sv tot vormverzuimen die zijn begaan bij
‘het voorbereidend onderzoek’ niet uitsluit dat een rechtsgevolg wordt verbonden aan een onrechtmatige handeling die buiten het bereik ligt van artikel 359a Sv, dus (onderzoeks)handelingen die buiten het kader van het voorbereidend onderzoek plaatsvinden. Echter, ook dan geldt onverkort dat het daarbij moet gaan om onrechtmatig handelen ‘
jegens de verdachte’. Er is vooralsnog geen begin van aannemelijkheid dat er sprake is van een vormverzuim in onderzoek 26Lemont dat een rechtsgevolg in de huidige procedure zou moeten hebben.
1.4
Strijd met artikel 6 van het EVRM; verdedigingsrechten
Ten aanzien van EncroChat
De verdediging heeft voorts gesteld dat er geen sprake is van een eerlijk proces nu haar de toegang tot de EncroChat-gegevens wordt ontzegd.
In het door het EHRM gehanteerde toetsingskader ten aanzien van de vraag of sprake is van een eerlijk proces, is uiteindelijk beslissend of de procedure in zijn totaliteit, met inachtneming van de vraag op welke wijze het bewijs is verkregen, als eerlijk kan worden aangemerkt. In dit beginstadium van het proces oordeelt de rechtbank slechts over de ingediende onderzoekswensen, maar een beslissing in dit stadium kan mede bepalend zijn voor de te beoordelen
‘overall fairness’. Uit de casuïstiek van de rechtspraak (EHRM Einarsson and Others v. Iceland, 4 juni 2019, § 90-91) blijkt dat onder omstandigheden het onvoldoende toegang verschaffen aan de verdediging tot elektronische data die voor de beoordeling van de strafzaak relevant zijn, op gespannen voet kan staan met het vereiste dat er voldoende ‘
time and facilities’ moeten zijn voor de voorbereiding van de verdediging.
Uit de rechtspraak blijkt echter ook dat de toegang tot bewijsmateriaal en de gehanteerde onderzoeksmethode niet onbeperkt zijn. Beperkingen zijn mogelijk in het belang van onder meer de nationale veiligheid, het geheimhouden van onderzoeksmethodes van de politie en de bescherming van rechten van derden (onder meer EHRM 19 februari 2009, 3455/05, A. and others v. the United Kingdom § 205).
De raadsvrouw heeft primair verzocht tot verkrijging van de volledige datasets, subsidiair de zaaks-specifieke dataset en meer subsidiair de volledige dataset van de berichten ter zake het account ‘
[account 1] ’.
De officier van justitie heeft op 24 maart 2022 schriftelijk toegezegd dat de dataset die specifiek ziet op de (vermeende) communicatie van verdachte, dus berichten die hij zou hebben verzonden of ontvangen, kan worden verstrekt. Daartoe zal aan de raadsvrouw een link worden verstrekt die toegang geeft tot het Hansken systeem van het NFI teneinde kennis te nemen van de rechtstreeks door het account ‘
[account 1] ’verstuurde en ontvangen berichten / gesprekken.
De rechtbank zal gelet op de gedane toezegging hierover geen beslissing nemen.
De rechtbank
wijst toehet verzoek van de raadsvrouw om toegang tot de dataset in onderzoek Decatur, voor zover die ziet op de hierna te noemen accounts. Aan de verdediging dient hiertoe een link te worden verstrekt die toegang geeft tot het Hanskensysteem van het NFI teneinde kennis te nemen van de accounts ‘
[account 2]’, ‘
[account 3]’, ‘
[account 4]’, ‘
[account 5]’en ‘
[account 6]’.
De rechtbank
wijst afhet verzoek van de raadsvrouw om de beschikking te krijgen over, althans kennis te kunnen nemen van, alle berichten en metadata waaruit een selectie heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de onderbouwing ter zake de noodzakelijkheid hiervan te kort schiet.

Verzoeken met betrekking tot het EncroChat onderzoek in Frankrijk

en de samenwerking tussen Nederland en Frankrijk

Door de raadsvrouw zijn verzoeken ingediend die zien op het onderzoek door de Franse autoriteiten, de samenwerking tussen Nederland en Frankrijk, de JIT-overeenkomsten betreffende EncroChat, de onderliggende stukken daarvan en de wijze waarop Nederland de data uit de EncroChat-hack heeft verkregen. Meer expliciet is gevraagd om verstrekking van alle documenten aangaande de wijze waarop de vergaarde informatie is verzameld en de wettelijke basis daarvan, de JIT-overeenkomsten zelf, alsook alle processen-verbaal die voor de vorming van het JIT door de Franse autoriteiten is verzameld en later zijn gevoegd in het JIT.
Dergelijke verzoeken zijn ook in verschillende andere onderzoeken gedaan. Het OM heeft zich daarbij steeds op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen omdat – kort gezegd – het in het internationale rechtshulpverkeer geldende vertrouwensbeginsel met zich brengt dat er – ook bij het sluiten van een JIT-overeenkomst – vanuit mag worden gegaan dat de informatie die de Franse justitiële autoriteiten binnen de voor hen geldende kaders aan het OM hebben verstrekt, rechtmatig is verkregen.
De verzoeken zijn steeds op die grond afgewezen. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om in het kader van het onderzoek Decatur anders te oordelen. De verzoeken zullen dan ook worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat in hetgeen de raadsvrouw in haar schrijven van 2 maart 2022 en 7 april 2022 heeft aangevoerd, thans onvoldoende is onderbouwd waarom aan het vertrouwensbeginsel voorbij moet worden gegaan. Evenmin is er een begin van aannemelijkheid dat de wijze waarop van de resultaten van voornoemd onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, een inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
Gelet op het voorgaande
wijstde rechtbank het verzoek tot voeging van de volgende stukken
af(de rechtbank volgt ook hier de nummering zoals gehanteerd door de raadsvrouw):
de JIT-overeenkomst;
alle documenten waaruit blijkt dat beide JIT-partners bij het verzamelen van informatie over de gebruikers van EncroChat hebben gehandeld op basis van de geldende rechtsregels in het betreffende land;
De Franse rechterlijke machtigingen inclusief verlengen daarvan en de vorderingen daartoe;
De Franse processen-verbaal aangaande de wijze waarop de vergaarde informatie is verzameld en de wettelijke basis daarvan;
Alle processen-verbaal aangaande informatie die vóór de vorming van het JIT door de Franse autoriteiten is verzameld en later zijn gevoegd in het JIT.
Gelet op het voorgaande en aangezien onvoldoende is gebleken dat het horen van de verzochte getuigen van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing,
wijstde rechtbank tevens
afhet verzoek tot horen van de volgende getuigen, gedaan onder onderzoekswensnummer:
6. [getuige 1] ;
7. [getuige 2] ;
8. [getuige 3] ;
9. [getuige 4] ;
10. [getuige 5] ;
11. [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] en [getuige 9] .

Verzoeken die zien op het onderzoek 26Lemont (verantwoordingsstukken)

Door de raadsvrouw is verzocht om de machtiging van de rechter-commissaris d.d. 27 maart 2020 uit het onderzoek 26Lemont, de verlengingen daarvan en aanvragen van de officier van justitie en onderliggende processen-verbaal.
De vordering op grond van artikel 126uba Sv is door de rechter-commissaris beoordeeld en getoetst in 26Lemont. Daarover is door de rechter-commissaris proces-verbaal opgemaakt. Bij een verzoek tot plaatsing van een onderzoek toetst de rechter-commissaris of de verstrekte informatie met betrekking tot het betreffend onderzoek voldoet aan de wettelijke en door hem / haar gestelde voorwaarden en of de informatie mag worden gedeeld met andere Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken. Indien de rechter-commissaris akkoord is, wordt dat akkoord vastgelegd op een lijst betreffende onderzoeken naar georganiseerde verbanden en de daarin actief zijnde natuurlijke personen (
de zogenaamde RC-lijst).
Blijkens informatie verstrekt door het OM is onderzoek Decatur een onderzoek dat voorkomt op voornoemde lijst. De rechtbank ziet geen reden om deze bewering in twijfel te trekken. Middels een machtiging 126dd Sv is vanuit onderzoek 26Lemont het gebruik / de overdracht van die informatie geformaliseerd. De machtiging bevindt zich in het dossier van verdachte.
De rechtbank
wijst afhet verzoek om de machtiging van de rechter-commissaris d.d. 27 maart 2020 uit onderzoek 26Lemont, de verlengingen daarvan en aanvragen van de officier van justitie en onderliggende processen-verbaal, nu zij van oordeel is dat aan de vereisten die artikel 126dd Sv behelst, is voldaan en het voor dit onderzoek niet relevant is voor enig te nemen beslissing.
De rechtbank
wijst afverstrekking van een separaat proces-verbaal behorende bij de machtiging art. 126dd Sv met daarin vermeld de waarborgen c.q. kaders opgesteld door de rechter-commissaris ten aanzien van de personen waarvan / waarover data zou zijn ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de onderbouwing ter zake de noodzakelijkheid hiervan te kort schiet.
De officier van justitie heeft toegezegd dat het bevel ex artikel 126uba Sv d.d. 1 april 2020 met de daaraan ten grondslag liggende vordering van de officier van justitie, deels gelakt, aan het dossier zal worden toegevoegd. De rechtbank zal ten aanzien van dit verzoek, gelet op de gedane toezegging, geen beslissing nemen.

Beslissing onderzoekswensen onder B.3

De rechtbank beslist als volgt over de onderzoekswensen die samenhangen met hetgeen hiervoor is overwogen.
De rechtbank
wijst toe, in zoverre dat aan het dossier moet worden toegevoegd een proces-verbaal waaruit blijkt of onderzoek Decatur een onderzoek is dat voorkomt op de lijst van opsporingonderzoeken waarin georganiseerde verbanden gebruikmaken van EncroChats nader worden omschreven (de zogenaamde RC-lijst) dan wel later door de RC is getoetst of onderzoek Decatur voldoet aan de voor verstrekking gestelde criteria.
De rechtbank
wijst afhet verzoek om aan het dossier toe te voegen een proces-verbaal opgemaakt door de officier van justitie waarin verantwoord wordt op welke wijze besluitvorming heeft plaatsgevonden met betrekking tot de terbeschikkingstelling van de dataset met Encro-Chatberichten ten behoeve van onderzoek Decatur. De rechtbank is van oordeel dat de onderbouwing ter zake de noodzakelijkheid hiervan te kort schiet.

Verzoek tot het horen van getuigen

De raadsvrouw heeft verzocht om [getuige 10] en [getuige 11] als getuige te laten horen. De rechtbank ziet het verdedigingsbelang om voornoemde personen als getuigen te laten horen en heeft dit verzoek al op 16 maart 2022 ter terechtzitting toegewezen en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris teneinde na te noemen personen te horen als getuigen:
 [getuige 10] geboren op [geboortedatum getuige 10] 1985 te [geboorteplaats getuige 10] wonende [adres getuige 10] ;
 [getuige 10] geboren op [geboortedatum getuige 11] 1982 te [geboorteplaats getuige 11] , wonende [adres getuige 11] .
Verzoek tot aanhouding van de inhoudelijke behandeling van de zaak in afwachting van de uitspraak van de Franse Constitutionele Raad
De rechtbank
wijst afhet verzoek tot aanhouding van de inhoudelijke behandeling in afwachting van de uitspraak van de Franse Constitutionele Raad. Op 8 april 2022 heeft de Franse Constitutionele Raad inmiddels reeds uitspraak gedaan. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de rechtbank heeft kennisgenomen van die uitspraak en van oordeel is dat die beslissing enig te nemen beslissing in onderhavige zaak niet anders maakt.

Verzoek tot het laten opmaken van een NFI rapportage ter zake onderzoek

naar onvolkomenheden bij de data-vastlegging in EncroChat

In haar schrijven van 7 april 2022 verzoekt de raadsvrouw om het laten opmaken van een NFI rapportage waarin nader onderzoek wordt verricht naar de technische onvolkomenheden bij de data-vastlegging in EncroChat en naar de hoeveelheid ontbrekende berichten, specifiek voor wat betreft de dataset in Decatur.
Door verdachte zelf is de juistheid van de berichten niet weersproken en evenmin is door de verdediging een (begin van) onderbouwing gegeven van de onjuistheid of onvolledigheid van de weergave van de chats. De rechtbank ziet vooralsnog overigens geen aanwijzingen dat sprake is van een wezenlijke tekortkoming van het weergegeven berichtenverkeer dan wel dat er een disproportioneel deel is weggevallen dat het weergegeven berichtenverkeer onbetrouwbaar maakt.
De rechtbank
wijsthet verzoek van de raadsvrouw
afomdat het verzoek onvoldoende is onderbouwd en er geen gegronde reden is om te twijfelen aan de weergave van de EncroChat-berichten.
De rechtbank:
-
schorsthet onderzoek tot de terechtzitting voor onbepaalde tijd;
-
draagtde officier van justitie op om de verdediging toegang te geven tot de dataset in onderzoek Decatur voor zover die ziet op de hierna te noemen accounts. Aan de verdediging dient hiertoe een link te worden verstrekt die toegang geeft tot het Hanskensysteem van het NFI teneinde kennis te nemen van de accounts ‘
[account 1] ’, ‘
[account 2]’, ‘
[account 3]’, ‘
[account 4]’, ‘
[account 5]’en ‘
[account 6]’;
-
draagtde officier van justitie op om een proces-verbaal te (laten) maken waaruit blijkt of onderzoek Decatur een onderzoek is dat voorkomt op de lijst van opsporingonderzoeken waarin georganiseerde verbanden gebruikmaken van EncroChats nader worden omschreven (de zogenaamde RC-lijst) dan wel later door de RC is getoetst of onderzoek Decatur voldoet aan de voor verstrekking gestelde criteria.
Deze beslissing is genomen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. M.R.A. de Werd, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken 19 mei 2022.