ECLI:NL:RBOBR:2022:1992

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
C/01/367830
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaten voor beroepsfouten bij begeleiding aandelentransacties en minnelijke regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] c.s. en [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de advocaten voor beroepsfouten die zouden zijn gemaakt tijdens de begeleiding van aandelentransacties en het treffen van een minnelijke regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] c.s. niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde beroepsfouten van de advocaten. De rechtbank oordeelt dat de advocaten, [mr. H] en [mr. R], hebben gehandeld zoals van een redelijk handelend en bekwaam advocaat mag worden verwacht. De vorderingen van [eiser] c.s. zijn afgewezen, en [eiser] c.s. is veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [eiser] c.s. haar waarheids- en volledigheidsplicht heeft geschonden, wat heeft geleid tot een verhoging van de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/367830 / HA ZA 21-109
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna: [eiser] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [eiser] Beheer,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam advocatenkantoor] ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [naam advocatenkantoor] Advocaten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2.
MR. [mr. H],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [mr. H] ,
gedaagde in conventie,
3.
MR. [mr. R],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [mr. R] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. T. van Malssen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna gezamenlijk ook [eiser] c.s. en [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 12 mei 2021 en de daarin aangeduide stukken,
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in conventie,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling achter gesloten deuren van 15 maart 2022 met aangehechte spreekaantekeningen en de schriftelijke reactie op het proces-verbaal van mr. Papeveld.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam advocatenkantoor] Advocaten is een advocatenkantoor. [mr. H] en [mr. R] zijn bij [naam advocatenkantoor] Advocaten werkzaam als advocaat.
2.2.
[eiser] is enig aandeelhouder van [eiser] Beheer.
2.3.
[eiser] is tevens oprichter van [moedervennootschap L] (hierna: [moedervennootschap L] ). [moedervennootschap L] staat aan het hoofd van een groep vennootschappen. Een van die vennootschappen is [vennootschap R] B.V. (hierna: [vennootschap R] ). [vennootschap R] houdt zich onder meer bezig met [doelomschrijving vennootschap] .
2.4.
Omstreeks 2003 heeft [eiser] 50% van zijn aandelen in [moedervennootschap L] aan zijn schoonzoon [voornaam M] [M.] (hierna: [M.] ), althans aan diens holding [A] Management B.V. (hierna: [A] ) geschonken. [M.] werd vanaf dat moment ook bestuurder van [moedervennootschap L] .
2.5.
Na toetreding van [M.] en diens holding (hierna samen: [M.] c.s.) als aandeelhouder en bestuurder in 2003, hebben [eiser] c.s. en [M.] c.s. tot en met 2017 een goede en wederzijds vruchtbare samenwerking gehad. Ook de familieverhoudingen waren tot en met eind 2017 goed.
2.6.
In 2018 hebben [eiser] c.s. en [M.] c.s. besloten dat zij de onderneming, althans hun aandelenbelangen in [moedervennootschap L] wilden verkopen.
2.7.
[eiser] had bij [moedervennootschap L] een schuldpositie in rekening-courant opgebouwd van € 240.665,00 per eind 2017.
2.8.
In 2018 zijn [eiser] c.s. en [M.] c.s. met de verkoopwens aan de slag gegaan en hebben zij onder meer [accountantskantoor] ingeschakeld om hen daarbij te begeleiden.
2.9.
Begin 2019 is de verhouding tussen [eiser] en [M.] verstoord geraakt. [eiser] is begin februari 2019 door [M.] uit de onderneming gezet. [M.] heeft daarbij aangegeven dat hij niet meer met [eiser] wilde samenwerken. [M.] c.s. heeft vervolgens biedingen uitgebracht op het aandelenbelang van [eiser] c.s.
2.10.
Niet alleen de verhouding met [M.] , maar ook de relatie tussen [eiser] en zijn dochter is verslechterd.
2.11.
Op 11 februari 2019 heeft een intakegesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [mr. H] van [naam advocatenkantoor] Advocaten. Op 12 februari 2019 heeft [eiser] c.s. een opdrachtbevestiging van [naam advocatenkantoor] Advocaten met daarbij gevoegd de algemene voorwaarden ontvangen. [eiser] heeft de opdrachtbevestiging ondertekend retour gestuurd (productie 1 conclusie van antwoord (cva)). In de van toepassing verklaarde algemene voorwaarden is een verval- en exoneratiebeding opgenomen.
2.12.
De aanleiding voor het inroepen van juridische bijstand van [naam advocatenkantoor] Advocaten door [eiser] was dat hij de overeengekomen management fee en autovergoeding wenste te ontvangen, alsmede dat hij bij [moedervennootschap L] aanspraak wenste te maken op een dividenduitkering.
2.13.
[mr. H] heeft in een e-mail van 15 februari 2019 met betrekking tot de door [eiser] c.s. gewenste winstuitkering het volgende aan [eiser] geschreven (productie 2 cva):
"Zoals wij met elkaar bespraken, kan het niet zo zijn dat een aandeelhouder ( [eiser] Beheer B.V.) een aandeel in de winst opeist zonder dat daar nadere afspraken aan ten grondslag liggen (bijvoorbeeld in een aandeelhoudersovereenkomst). Het is de vergadering van aandeelhouders die daarover dient te beslissen. Ik heb er echter voor gekozen om niettemin de helft van de winst te vorderen. We kijken wel hoe [voornaam M] [ [M.] ; rechtbank] daarop reageert."
2.14.
Op 14 maart 2019 heeft er een bespreking plaatsgevonden ten kantore van [naam advocatenkantoor] Advocaten, waarbij aanwezig waren: [mr. H] , [eiser] , [M.] en [mr. D] (de advocaat van [M.] ). Tijdens dit overleg is onder meer de door [eiser] gewenste dividenduitkering over 2018 aan bod gekomen. [mr. D] heeft opgemerkt dat "mogelijk [...] een dividenduitkering [kan] plaatsvinden gelet op het verwachte resultaat van [moedervennootschap L] over het boekjaar 2018", maar dat aan een dergelijke dividenduitkering wel een aantal voorwaarden verbonden is, namelijk (productie 9 bij dagvaarding):
1) dat uit de vastgestelde jaarcijfers 2018 een winst zou volgen,
2) dat aan de voorwaarden/ratio's was voldaan voor een dividenduitkering zonder risico op bestuurders-/aandeelhoudersaansprakelijkheid,
3) dat de bank haar toestemming zou verlenen voor de dividenduitkering.
Besproken is dat de management fee van [eiser] Beheer op reguliere basis maandelijks doorbetaald zal worden door [moedervennootschap L] .
Tevens is gesproken over een mogelijke uitkoop van een van de aandeelhouders door de andere aandeelhouder. In dat kader zou [M.] c.s. een bod doen op het aandelenbelang van [eiser] c.s. in [moedervennootschap L] en [naam vastgoed vennootschap] Vastgoed B.V. (hierna: [naam vastgoed vennootschap] ).
Partijen hebben afspraken gemaakt over een zogenaamde "shoot-out-regeling" zodat gewaarborgd was dat sprake zou zijn van een redelijk aanbod. Deze regeling hield kort gezegd in dat als [eiser] c.s. het aanbod van [M.] c.s. zou afwijzen, [eiser] c.s. – op grond van de shoot-out-regeling – verplicht was om voor hetzelfde bedrag en onder dezelfde voorwaarden en condities het aandelenbelang van [M.] c.s. te kopen.
2.15.
Voordat [M.] c.s. daadwerkelijk een bod deed op het aandelenbelang van [eiser] c.s., heeft zij – bij monde van [mr. D] – al laten doorschemeren dat de koopprijs in de orde van grootte van [bedrag] zal zijn.
2.16.
Omdat [eiser] dit bedrag te laag vond, heeft hij al op een afwijzing van het bod geanticipeerd door contact te zoeken met derden die de uitkoop van [M.] c.s. door [eiser] c.s. zouden kunnen financieren. Deze gesprekken met potentiële financiers heeft [eiser] zelf gevoerd. [mr. H] heeft aangeboden om mee te kijken en te denken met [eiser] , maar van dat aanbod heeft [eiser] geen gebruik gemaakt.
2.17.
Een van de financiers met wie [eiser] in contact is getreden, is [ voornaam G] [G] (hierna: [G] ). [G] wilde niet alleen de verwerving van de aandelen van [M.] c.s. financieren, maar zelfs (gefaseerd) alle aandelen in [moedervennootschap L] (en [naam vastgoed vennootschap] ) kopen.
2.18.
[mr. H] is niet inhoudelijk bij de onderhandelingen tussen [eiser] en [G] betrokken geweest, maar heeft [eiser] per e-mail (productie 4 cva) er wel op gewezen dat voor (het voorbereiden van) een volledige overname weinig tijd is:
"Er is relatief weinig tijd voor een overname. Zoals ik je onlangs voorrekende, gaat het om maximaal 5-6 weken. Binnen vijf (5) werkdagen na ontvangst van het bod van [voornaam M] dien je al te laten weten of je het accepteert of niet. Indien je accepteert, heb je echter nog het financieringsvoorbehoud waaraan geen nadere eisen worden gesteld."
2.19.
Op 19 april 2019 heeft [A] een bod van [bedrag] gedaan op de aandelen van [eiser] Beheer in [moedervennootschap L] en op betrokkenheid bij en belang in [naam vastgoed vennootschap] (productie 12 bij dagvaarding (dv)). Conform het bod zouden de aandelen geacht worden te zijn overgedragen m.i.v. 1 januari 2019. Betaling van de koopsom en levering van de aandelen zou feitelijk plaatsvinden op 1 juli 2019. Ook diende op 1 juli 2019 de vertrekkende aandeelhouder zijn rekening-courantverhouding met [moedervennootschap L] op nihil te stellen na ontvangst van de koopsom. Op grond van een (laagdrempelig) financieringsvoorbehoud kon de kopende aandeelhouder binnen één maand na acceptatie van het bod nog onder de overeenkomst tot koop van de aandelen uit komen. In de brief waarin het bod wordt gedaan staat verder onder meer:
"De aandelen worden geacht te worden overgedragen voor rekening en risico van de koper met ingang van 1 januari 2019. Dit betekent dat de vertrekkende aandeelhouder geen dividend over 2018 of eerdere boekjaren meer toekomt nu noch vóór 1 januari 2019 noch nadien een daartoe strekkend aandeelhoudersbesluit is genomen."
2.20.
[eiser] heeft [mr. H] op 23 april 2019 het volgende e-mailbericht gestuurd (productie 6 cva):

[voornaam mr. H] , Het bod is te mager! Wijs maar af. Ik ga verder met mijn financiers. Bedankt [voornaam eiser] ”
2.21.
Op 23 april 2019 heeft [mr. H] een e-mail aan [mr. D] gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
"
Namens cliënt [voornaam eiser] [eiser] / [eiser] Beheer B.V. wijs ik het bod af. Dat betekent dat [voornaam eiser] de aandelen van [voornaam M] zal kopen voor het gedane bod ad [bedrag] en overigens onder (overeenkomstige) toepassing van de gestelde voorwaarden en bepalingen.”
2.22.
De "shoot-out-procedure" heeft er aldus toe geleid dat [eiser] c.s. het volledige aandelenbelang van [M.] c.s. in [moedervennootschap L] en [naam vastgoed vennootschap] Vastgoed zou kopen.
2.23.
Op 29 april 2019 heeft [eiser] aan [mr. H] aangegeven dat hij de aandelen in [moedervennootschap L] eigenlijk helemaal niet wil hebben. [mr. H] heeft [eiser] er vervolgens op gewezen dat hij zich in dat geval op het financieringsvoorbehoud moet beroepen (productie 7 cva):
"Je vertelde me zojuist dat je het bedrijf eigenlijk niet wilt hebben. Dat kan zo zijn, maar je hebt wel een koopovereenkomst gesloten. [...] Indien je - bij nader inzien - het bedrijf (de aandelen van [voornaam M] ) niet wilt hebben, dien je binnen de afgesproken termijn het financieringsvoorbehoud in te roepen. Dan kan [voornaam M] het bedrijf kopen voor het geboden bedrag."
2.24.
[eiser] c.s. heeft het financieringsvoorbehoud echter niet ingeroepen en is doorgegaan met het regelen van de overname.
2.25.
In een e-mailbericht van 29 mei 2019 feliciteert [accountant B] , de accountant van [G] , [eiser] en [G] met het sluiten van een overeenkomst voor overname van de aandelen en het succesvol afronden van de Due Dilligence. In het e-mailbericht worden tevens enkele afspraken bevestigd die tussen [eiser] c.s. en [G] c.s. zouden zijn gemaakt (productie 14 dv):
[inhoud afspraken]
  • [inhoud afspraken]
  • [inhoud afspraken]
  • [inhoud afspraken]
  • [inhoud afspraken]
  • [inhoud afspraken]
  • [inhoud afspraken]
Deze afspraken zijn voor beide partijen bindend en zullen door mr. [B] nader worden uitgewerkt in Overname en samenwerkingsovereenkomst(en)."
2.26.
Voornoemd e-mailbericht is op 29 mei 2019 door [eiser] aan [mr. H] doorgestuurd (productie 11 cva).
2.27.
Nadat [eiser] en [G] aldus op hoofdlijnen een overeenkomst hadden gesloten, moest het contract nog geformaliseerd worden uiterlijk op 1 juli 2019, de laatste dag waarop [eiser] Beheer de aandelen van [A] zou kunnen overnemen. Het formaliseren van de diverse met de overname verband houdende overeenkomsten is vervolgens opgedragen aan mr. [B] (hierna: ' [B] '), de advocaat van [G] .
2.28.
[mr. H] heeft geprobeerd namens [eiser] c.s. nog een minimumgarantie van 150 dagen voor de afname van diensten van [eiser] c.s. uit hoofde van de managementovereenkomst uit te onderhandelen. [G] is daar echter niet in meegegaan.
2.29.
Een ander punt van onderhandeling betrof een tweetal gerechtelijke procedures - één tegen [wederpartij L] en één tegen [wederpartij N] - waarbij [vennootschap R] ten tijde van de beoogde overname van [moedervennootschap L] betrokken is. Bij deze procedures was [mr. H] niet als advocaat betrokken. In de [wederpartij L] -zaak werd [vennootschap R] bijgestaan door mr. [D] ; in de [wederpartij N] -zaak door mr. [V] . Omdat alle financiële baten én lasten van deze procedures na de overname voor rekening van [E] Beheer als (beoogd) enig aandeelhouder zouden komen, heeft [B] in de aanloop naar de overname (de risico's verbonden aan) de [vennootschap R] -procedures uitvoerig onderzocht. Tijdens dit onderzoek constateerde [B] dat in de [vennootschap R] -procedures slecht geprocedeerd wordt en hij verwachtte dat de procedures een grote kostenpost zullen opleveren die niet in de balans is voorzien. Hoewel [eiser] geen vrijwaring wenst te geven, heeft hij er belang bij dat de aandelenoverdracht niet afstuit op deze [vennootschap R] -procedures. Daarom komen partijen overeen dat [inhoud afspraken]
2.30.
[mr. H] heeft op 21 juni 2019 aan [B] voorgesteld om een aandeelhoudersovereenkomst tussen [eiser] Beheer en diens toekomstige medeaandeelhouder [E] op te stellen. In deze aandeelhoudersovereenkomst zou onder meer worden afgesproken dat (een deel van) de jaarwinst van 2018 wordt uitgekeerd aan [eiser] Beheer, welke uitkering zou worden gebruikt om de rekening-courantschuld van [eiser] Beheer "glad te strijken".
2.31.
[eiser] c.s. heeft richting [mr. H] aangegeven dat de dividenduitkering over boekjaar 2018, zoals die volgens haar is afgesproken met [M.] c.s., voor haar een belangrijke voorwaarde is die dient te worden nagekomen. Ook nadat [G] c.s. medeaandeelhouder is geworden van [moedervennootschap L] .
2.32.
Om die reden heeft [mr. H] op 21 juni 2019, terwijl er nog geen concepten van overeenkomsten waren, op verzoek van [eiser] c.s. de volgende e-mail naar de advocaat van [G] c.s. gestuurd (productie 15 dv):
"Zojuist sprak ik kort met [voornaam eiser] . Naar onze mening dient in de SHA in elk geval het volgende opgenomen te worden:
(...)
Dividend: zoals wellicht bekend, hebben [voornaam M] en [voornaam eiser] de afspraak gemaakt dat - onder meer voor zover uit de jaarcijfers 2018 een winst volgt - over 2018 een dividenduitkering plaatsvindt. [voornaam M] heeft in zijn bod aangegeven dat de vertrekkende aandeelhouder (naar
achteraf blijkt: hij zelf) afziet van dat dividend. [voornaam eiser] gaf mij zojuist telefonisch aan dat het bedrag waarop hij uit hoofde van het dividend 2018 recht heeft ongeveer € 300K betreft.
Er zal daarvoor geen cash out plaatsvinden. Het dividend wordt gebruikt om de rekening-courant van [voornaam eiser] "glad te strijken". In aansluiting daarop spraken wij over het dividend over de jaren 2019 e.v. Ons voorstel is om in de SHA op te nemen dat jaarlijks dividend wordt uitgekeerd, tenzij dat wettelijk niet zou zijn toegestaan en mits de huidige bank daarvoor toestemming verleent."
2.33.
Bij e-mail van 24 juni 2019 heeft [mr. H] aan [eiser] c.s. laten weten dat [G] c.s. het niet eens is met de dividenduitkering over boekjaar 2018 (productie 16 cva):
" [voornaam mr. B] belde mij zondagavond naar aanleiding van mijn e-mail. In het kort kwam het gesprek op het volgende neer: [...] In aansluiting op het vorenstaande begon ik over de dividenduitkering over 2018: ook die wens valt niet in goede aarde bij [voornaam mr. B] . Hij heeft geen daartoe strekkend besluit gezien. Ik heb daarop aangegeven dat er wel al een vergaande intentie was om dividend uit te keren (daarbij verwees ik naar een brief van [mr. D] ). Het gaat bovendien om het terugbrengen van de r-c van [eiser] Beheer B.V., niet om een cash out. [voornaam mr. B] vraagt zich hardop af of een dividenduitkering wel heelhuids door de zogenoemde "uitkeringstest" komt. In elk geval wordt vanuit [voornaam mr. B] afwijzend gereageerd op de wens om dividend uit te keren over 2018."
2.34.
In een e-mail van [B] van 25 juni 2019 wordt dit bevestigd (productie 17 cva):
"We zouden ook moeten spreken over de door jullie gewenste aandeelhoudersovereenkomst. [ voornaam G] ziet daar geen heil in, noch wat de unanimiteit betreft noch wat uit te keren dividend betreft. De financiële positie van de groep staat uitkeren nu niet toe en [ voornaam G] gaat de komende jaren niet aan de voorkant investeren om aan de achterkant weergeld te onttrekken als dividend."
2.35.
In de conceptovereenkomst is vervolgens onder meer de bepaling opgenomen dat [inhoud afspraken]
2.36.
Nadat [eiser] contact had opgenomen met [financieel manager S] (hierna: [financieel manager S] ), de financieel manager van [moedervennootschap L] , en hem had verzocht toch een dividenduitkering voor te bereiden, bericht [financieel manager S] [eiser] op 27 juni 2019 als volgt (productie 18 dv):
"Het ingevulde bedrag is 355.000,- per persoon, in totaal dus 710.000,-. [...] Is het bedrag anders dan graag aanpassen! Voor de volledigheid heb ik 2 artikelen bijgevoegd mbt dividenduitkeringen en aansprakelijkheden. Ten slotte merk ik op dat deze dividenduitkering en administratieve verwerking daarvan vanuit accounting principles niet juist is.”
2.37.
[eiser] heeft dezelfde dag als volgt op de e-mail van [financieel manager S] gereageerd (productie 18 dv):
"Zoals je weet heeft [voornaam M] toegestemd in een dividend uitkering aan ondergetekende ter grootte van de rekening courant tussen BB en [moedervennootschap L] . In de shoot out overeenkomst heeft hij (de verkoper) afstand gedaan van dividend uitkeringen. Ik weet dat de omstandigheden enigszins verwarrend zijn maar zou je toch willen vragen gezien de toekomstige ontwikkelingen om de boeking uit te voeren. Alleen voor mij. De reden hiervoor is met jou besproken en je hebt mij gewezen op mogelijke complicaties.
2.38.
[eiser] heeft op 27 juni 2019 aan [B] en [mr. H] de volgende e-mail gezonden (productie 19 dv):
"R/c standen zijn per 1/1 2019.
Geen wijzigingen sinds dien.
R/c [voornaam eiser] wordt vereffend dmv dividend.
Zoals iedereen weet doet [voornaam M] afstand van dividend. (zie shoot out)"
2.39.
In een laatste poging om toch nog de mogelijkheid tot een dividenduitkering over 2018 te bewerkstelligen, heeft [mr. H] op 28 juni 2019 getracht de garantiebepalingen te nuanceren door daar de volgende zinsnede aan toe te voegen (productie 19 cva):
"de vennootschap heeft geen recht op uitkering van winst of reserves verleend aan enig Persoon,anders dan de dividenduitkering over 2018 waarmee de rekening-courantpositie tussen Verkoper en de Vennootschap op nihil is gesteld."
2.40.
Bij e-mailbericht van 28 juni 2019, om 20:06 uur, heeft [mr. H] aan [B] verder bericht (productie 24 dv):
Vertrouwelijk
Beste [voornaam mr. B] ,
"Even buiten de anderen om: ik heb [voornaam eiser] het afgelopen half jaar een beetje leren kennen. [voornaam eiser] is een emotionele man die van zijn hart geen moordkuil maakt. Tijdens de bespreking die ik vandaag met hem had, was hij echter zo pissig dat ik hem zelfs niet meer (her)kende. Ergens kan ik hem wel begrijpen. Naar de mening van [voornaam eiser] heeft hij met [ voornaam G] een hele andere deal gesloten dan nu uit de koopovereenkomst etc. naar voren komt. Zijn pissigheid richt zich niet op [ voornaam G] . [voornaam eiser] kijkt of keek - dat kan ik in dit stadium niet goed meer inschatten - uit naar de samenwerking met [ voornaam G] (en zijn zoon [voornaam zoon] , als ik het goed
begrepen heb).
Anyway: ik ben er ondanks het feit dat [voornaam eiser] boos is weggegaan, wel in geslaagd om de stukken met hem doornemen. Omdat ik morgen niet bereikbaar ben, zend ik jou buiten [voornaam eiser] om de concepten waarin ik mijn/zijn commentaar heb verwerkt. Dan kun je daar als het nog zover komt daarin wellicht verder werken. Ik adviseer dringend om daarvan dan niet te veel af te wijken. Dan kan ik [voornaam eiser] mijn zegen geven."
2.41.
Een minuut later, om 20:07 uur, stuurt [mr. H] het e-mailbericht door aan [eiser] met de opmerking:
“Beste [voornaam eiser] , Zoals besproken hierbij de e-mail aan [B] "(productie 20 cva).
2.42.
[B] is met de wijziging van de garantiebepalingen niet akkoord gegaan.
2.43.
Op 1 juli 2019, de dag waarop [B] de uiteindelijke versie van de koopovereenkomst stuurt waarin de door [mr. H] voorgestelde wijziging weer is geschrapt, is [eiser] vrijwel de hele dag op het kantoor van [naam advocatenkantoor] Advocaten. Op deze dag neemt [mr. H] de transactie nog een laatste keer met [eiser] door en ronden zij deze samen af.
2.44.
Op 1 juli 2019 hebben de volgende aandelentransacties plaatsgevonden.
Aandelentransactie [eiser] Beheer - [A]
[inhoud afspraken]
Aandelentransactie [eiser] Beheer - [E] .
[inhoud afspraken]
-
Tranche 1
-
Tranche 2[inhoud afspraken]
-
Tranche 3
-
Tranche 4[inhoud afspraken]
De voorwaarden voor de (ver)koop en levering van de tranches 3 en 4 staan in artikelen 4.1.3 en 4.1.4 van de koopovereenkomst:
[inhoud afspraken]
4.1.4
[inhoud afspraken]
2.45.
[inhoud afspraken]
2.46.
[inhoud afspraken]
2.47.
Er wordt eveneens een (nieuwe) managementovereenkomst overeengekomen tussen [eiser] Beheer en [moedervennootschap L] (productie 27 dv). In de eerste weken na de overname wordt [eiser] een aantal keren ingeschakeld uit hoofde van deze managementovereenkomst.
2.48.
In een e-mailbericht van 8 september 2019 (productie 27 cva) schrijft [G] onder meer het volgende:
"Beste [voornaam eiser] ,
[...]
Ik heb al langer van diverse personen, zowel binnen de organisatie als daarbuiten, geluiden opgevangen dat "er met jou niet te werken zou zijn", dat je intimiderend gedrag vertoont, mensen onheus bejegent of ronduit schoffeert en achter vele gebeurtenissen een complot vermoedt. Aanvankelijk hoopte ik dat die geluiden niet op waarheid zouden berusten of in ieder geval overtrokken zouden zijn en dat jouw gedrag, voor zover mij dat ter ore kwam, mede veroorzaakt werd door de spanningen die de onwerkbare situatie met [voornaam M] met zich bracht en dat daar met de overname een einde aan zou komen.
In de afgelopen weken heb ik echter moeten constateren dat dat helaas niet het geval is. Ook sinds [voornaam M] het bedrijf verlaten heeft, blijf ik klachten ontvangen.
Dat was voor mij aanleiding om jou vorige week donderdag te bellen en voor afgelopen maandag een afspraak te maken. Ik heb je toen gezegd dat hetgeen mij ter ore kwam voor mij helaas reden vormde om de samenwerking met jou te beëindigen of tot een noodzakelijk minimum te beperken. Jouw intimiderende gedrag, om niet te zeggen regelrechte bedreigingen aan het adres van diverse personen, wordt door de medewerkers van [vennootschap R] simpelweg niet meer gepikt en is ook voor mij onaanvaardbaar."
2.49.
Twee weken later heeft [eiser] te horen gekregen dat hij niet meer zal worden ingeschakeld (productie 28 cva).
2.50.
Naar aanleiding van het hierboven geciteerde bericht heeft [eiser] voorgesteld opnieuw in overleg te treden met [G] om een nieuwe regeling te treffen op grond waarvan [eiser] eerder en definitief zijn resterende aandelen aan [G] kan overdragen (productie 29 cva).
2.51.
Op 8 oktober 2019 heeft [financieel manager S] , nog steeds financieel manager van [moedervennootschap L] , de noodklok geluid. Hij constateerde dat [moedervennootschap L] niet meer aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen, zodat "de levering van goederen en diensten door leveranciers in gevaar komt', "met alle gevolgen van dien." Om een faillissement af te wenden, heeft [financieel manager S] beide aandeelhouders – [eiser] en [G] – verzocht om een kapitaalinjectie te doen:
"een storting van [bedrag] zou voldoende moeten zijn om richting eind 2019 aan de verplichtingen te kunnen voldoen"(productie 30 cva).
2.52.
[G] heeft dit bedrag vrijwillig gestort, maar [eiser] is daartoe niet bereid geweest.
2.53.
In oktober 2019 heeft [moedervennootschap L] geëist dat de rekening-courantverhouding door [eiser] Beheer wordt aangezuiverd tot nihil. Deze rekening-courantverhouding bedroeg op dat moment ca. € 350.000,--.
Een e-mail van [G] aan [eiser] houdt in (productie 31 cva):
"Ondertussen moet je wegens je rekening courant € 354.632 aan [moedervennootschap L] betalen (stand volgens overzicht per 1 oktober). Dat weiger je omdat je vindt dat je volgens een afspraak met [voornaam M] recht hebt op dividend. De enige reden voor die zogenaamde afspraak is volgens mij dat jouw schuld dan verrekend zou kunnen worden. Volgens [B] is die afspraak niet rechtsgeldig. Los daarvan, die afspraak zou gemaakt zijn met [voornaam M] en niet met mij. Je hebt sinds 1 juli met mij als mede aandeelhouder te maken en niet meer met [voornaam M] . [voornaam M] rekening courant is ook afgelost.
Hoe dan ook, ik vind het niet acceptabel dat jij je schuld niet betaalt terwijl het bedrijf
het geld meer dan nodig heeft.
Namens [moedervennootschap L] eis ik die € 354.632 dan ook op. Ik maan je aan om dit bedrag binnen
twee dagen te betalen."
2.54.
Ook heeft [vennootschap R] van [eiser] Beheer vergoeding geëist van de advocaatkosten van ca. € 100.000,-- die zij heeft gemaakt in het kader van de gerechtelijke procedures tegen [wederpartij L] en [wederpartij N] . [eiser] c.s. heeft deze bedragen niet voldaan.
2.55.
In oktober 2019 zijn [eiser] en zijn vrouw gescheiden.
2.56.
Op of omstreeks 7 november 2019 hebben [moedervennootschap L] en [vennootschap R] conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [eiser] Beheer en [eiser] in privé. Er werd ten laste van [eiser] c.s. onder vijf banken derdenbeslag gelegd, alsmede onder [E] (productie 29). In totaal is voor een bedrag van € 670.000,00 beslag gelegd.
2.57.
Op 20 november 2019 hebben [moedervennootschap L] en [vennootschap R] de eis in de hoofdzaak ingesteld tegen [eiser] Beheer en [eiser] in persoon in de vorm van een kort geding. De vordering van [moedervennootschap L] en [vennootschap R] op [eiser] c.s. behelst tezamen ca. € 450.000,--. Naast het kort geding hebben [moedervennootschap L] en [vennootschap R] op 20 november 2019 ook een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [eiser] c.s. Daarin hebben zij (nagenoeg) hetzelfde geëist als in kort geding.
2.58.
Namens [eiser] c.s. is in de kort gedingprocedure in reconventie gevorderd de beslagen op te heffen (productie 38 cva).
2.59.
[mr. H] heeft namens [eiser] c.s. aangeboden om tegen opheffing van de beslagen een bankgarantie te stellen die "ingeroepen [kan] worden op het moment dat er een onherroepelijke uitspraak ligt"
2.60.
[B] heeft laten weten dat [G] weliswaar openstaat voor een opheffing van het beslag tegen een bankgarantie, maar alleen als deze bankgarantie kan worden ingeroepen na een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak (productie 39 cva).
2.61.
[eiser] heeft geweigerd een bankgarantie onder deze voorwaarde te verstrekken. [mr. H] heeft daarom nog een poging gedaan om [G] ertoe te bewegen genoegen te nemen met een bankgarantie die pas kan worden ingeroepen na een in kracht van gewijsde gegane uitspraak (productie 40 cva).
2.62.
Vanaf het najaar van 2019 is [eiser] opgehouden met het betalen van de facturen van [naam advocatenkantoor] Advocaten. Per begin december 2019 stond € 9.000,00 open.
2.63.
De zitting in kort geding had op 19 december 2019 moeten plaatsvinden. Een dag eerder, op 18 december 2019, heeft de voorzieningenrechter echter laten weten dat de zitting niet door kan gaan. De voorzieningenrechter had meer tijd nodig om de zitting voor te bereiden, gelet op de omvang van de procedure (productie 47 cva). De zitting is daarom uitgesteld tot 4 februari 2020.
2.64.
[mr. H] heeft de gevolgen van dit uitstel met [eiser] besproken en opgemerkt dat het uitstel extra munitie oplevert voor het namens [eiser] te voeren verweer dat deze zaak geen spoedeisend belang heeft en zich in ieder geval niet leent voor een kort geding. Tegelijk heeft [mr. H] ook opgemerkt dat [eiser] op inhoudelijk niveau een minder sterke zaak heeft. Zo heeft [mr. H] [eiser] erop voorbereid
"dat de kans groot is dat de rechter de vordering om de facturen van o.a. mr. [D] te betalen aan [vennootschap R] , toewijst".Ook heeft [mr. H] erop gewezen dat het standpunt van [eiser] dat zijn rekening-courantschuld moet worden verrekend met een dividenduitkering over 2018 juridisch niet zal standhouden (productie 48 cva).
2.65.
[mr. H] had [B] al op 30 oktober 2019 verzocht door te geven wanneer en bij welke notaris de levering van de tweede tranche zou plaatsvinden (productie 49 cva), maar nog geen reactie ontvangen. Daarom is [mr. H] op 18 december 2019 nog eens achter de levering aan gegaan (productie 50 cva).
2.66.
[B] heeft daarop laten weten dat hij
"zal navragen hoe het [met de overdracht van tranche 2] staat'(productie 51 cva). In dezelfde mail heeft hij aangeboden om
"te praten over een arrangement dat de beslagen vooralsnog in stand houdt, maar vrijgave van een zeker geldbedrag toelaat om daadwerkelijk dringende en noodzakelijke betalingen te doen."[mr. H] is daarover met [B] in gesprek getreden, wat erin heeft geresulteerd dat [moedervennootschap L] op 24 december 2019 het beslag op een van de bankrekeningen van [eiser] opheft. Daardoor is er een bedrag van ongeveer € 23.000,-- vrij gevallen waarover [eiser] weer kon beschikken (productie 52 cva).
2.67.
Op 30 december 2019 heeft [mr. H] nog eens naar de stand van zaken gevraagd voor wat betreft de levering van de tweede tranche. [B] heeft daarop aangegeven dat er vertraging is ontstaan vanwege drukte bij de notaris (productie 53 cva).
2.68.
[mr. H] heeft zich daar niet bij neergelegd en contact opgenomen op met de vaste notaris van [G] . Deze bleek echter onbekend te zijn met het dossier (productie 54 cva). In de dagen die volgen heeft [mr. H] nog verschillende pogingen om gedaan [B] tot actie te manen, echter zonder resultaat (productie 55 en productie 56 cva).
2.69.
Op 2 januari 2020 heeft [mr. H] [eiser] nogmaals verzocht de openstaande facturen te betalen. Ook heeft hij [eiser] erop gewezen dat hij tot die tijd geen nieuwe procedure kan starten (productie 57 cva).
2.70.
Een dag later heeft [eiser] een bedrag van € 5.000,-- overgemaakt. Na deze betaling stond nog een bedrag open van € 19.000,-- (productie 58 cva), welk bedrag door de voorbereidingen voor de zitting van 4 februari 2020 verder opliep. De betalingsachterstand van [eiser] ten tijde van de zitting in kort geding bedroeg ruim € 50.000,-- (productie 59 cva).
2.71.
Op 4 februari 2020 heeft de zitting plaatsgevonden. Tijdens de schorsing van de zitting heeft overleg plaatsgevonden tussen [eiser] en [G] over een minnelijke regeling.
2.72.
Na de schorsing is de navolgende vaststellingsovereenkomst opgesteld en getekend door [eiser] c.s. en [G] [inhoud afspraken]
2.73.
De in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken zijn uitgevoerd. Zo zijn de beslagen ten laste van [eiser] c.s. opgeheven en de gerechtelijke procedures doorgehaald.
2.74.
Op 29 januari 2021 en 1 februari 2021 heeft de huidige advocaat van [eiser] c.s. [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die [eiser] zou hebben geleden als gevolg van beroepsfouten, welke schade indicatief wordt begroot op € 4,4 tot € 10,4 miljoen (productie 37).
2.75.
Op 3 februari 2021 heeft [eiser] c.s. [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. gedagvaard.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [naam advocatenkantoor] Advocaten toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met [eiser] c.s., althans in enige ander verbintenis doordat zij niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocatenkantoor, in gelijke omstandigheden, mag worden verwacht;
voor recht verklaart dat [mr. H] en [mr. R] onrechtmatig jegens [eiser] c.s. hebben gehandeld, althans dat zij in enige andere verbintenis zijn tekortgeschoten doordat zij niet de zorgvuldigheid hebben betracht die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat, in gelijke omstandigheden, mag worden verwacht;
[naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade die [eiser] c.s. heeft geleden ten gevolgen van voornoemd handelen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
[eiser] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. voert verweer.
in reconventie
3.3.
[naam advocatenkantoor] Advocaten vordert dat [eiser] c.s. wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.338,44, vermeerderd met rente en kosten.
3.4.
[eiser] c.s. voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
In deze zaak draait het in de kern om de vraag of [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. aansprakelijk is voor schade die [eiser] c.s. stelt te hebben geleden als gevolg van beroepsfouten van [mr. H] en [mr. R] .
4.2.
Ter beoordeling ligt dus voor of [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. bij de advisering aan [eiser] c.s. heeft gehandeld als een goed opdrachtnemer en/of [mr. H] en [mr. R] ter uitvoering van die opdracht de zorgvuldigheid in acht hebben genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. houdt in dat de vorderingen van [eiser] c.s. reeds integraal moeten worden afgewezen omdat [eiser] c.s. haar uit artikel 21 Rv voortvloeiende verplichting, om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, zou hebben geschonden.
Daarnaast voert [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. inhoudelijk verweer, waarbij zij zich primair beroept op het overeengekomen verval- en exoneratiebeding in haar algemene voorwaarden en subsidiair de door [eiser] c.s. aan haar gemaakte verwijten weerspreekt.
4.4.
De rechtbank volgt [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. er niet in dat schending van de uit artikel 21 Rv voortvloeiende waarheids- en volledigheidsplicht er in dit geval reeds toe moet leiden dat de vorderingen van [eiser] c.s. worden afgewezen. Wel is de rechtbank met [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. van oordeel dat [eiser] c.s. zijn hiervoor genoemde verplichting om de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren op onderdelen heeft geschonden en dat daar een sanctie tegenover dient te staan. De rechtbank komt daar hierna bij de proceskostenveroordeling op terug.
4.5.
Gelet op het onderwerp van deze procedure (beroepsaansprakelijkheid) en de aan [mr. H] en [mr. R] gemaakte verwijten, ziet de rechtbank aanleiding om eerst inhoudelijk op de stellingen van partijen in te gaan. Voor zover nog relevant beoordeelt de rechtbank daarna nog het beroep op [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. op het verval- en exoneratiebeding in de algemene voorwaarden.
De vorderingen ten aanzien van [mr. R]
4.6.
[naam advocatenkantoor] Advocaten heeft aangevoerd dat het haar steekt dat [eiser] c.s. haar pijlen mede heeft gericht op [mr. R] . [mr. R] heeft als advocaat-stagiair in de aanloop naar de zitting van 4 februari 2020 enkele ondersteunende werkzaamheden verricht. Bij de zitting zelf was [mr. R] weliswaar aanwezig, maar slechts om (proces)ervaring op te doen, inhoudelijk vervulde [mr. R] volgens [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. geen enkele rol van betekenis.
4.7.
Volgens [eiser] c.s. handelt [mr. R] als advocaat-(stagiair) onafhankelijk en heeft hij een eigen verantwoordelijkheid. [mr. R] was de waarnemer van [mr. H] en heeft veel aan het dossier van [eiser] c.s. meegewerkt. In de voorbereiding van de zitting in kort geding heeft [mr. R] de pleitnota grotendeels opgesteld en uit een drietal facturen van [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. volgt dat [mr. R] zich zo'n 23,4 uur heeft beziggehouden met de pleitnota, de incidentele vordering en het voorbereiden/bijwonen van de zitting van 4 februari 2020. [eiser] c.s. betwist dan ook dat [mr. R] enkel op zitting was om (proces)ervaring op te doen in het kader van zijn advocaatstage en zij stelt fors voor de inzet van twee advocaten te hebben betaald.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat [naam advocatenkantoor] Advocaten weliswaar uren bij [eiser] c.s. in rekening heeft gebracht voor werkzaamheden verricht door [mr. R] , maar dat het verder voornamelijk [mr. H] is geweest die [eiser] c.s. heeft bijgestaan ter uitvoering van de tussen [eiser] c.s. en [naam advocatenkantoor] Advocaten gesloten overeenkomst van opdracht. [eiser] c.s. heeft ook geen concrete verwijten geformuleerd aan het adres van [mr. R] die zien op de periode voorafgaand aan de zitting van 4 februari 2020. Voor zover de vorderingen van [eiser] c.s. zijn gericht tegen [mr. R] en betrekking hebben op juridische bijstand voorafgaand aan de zitting van 4 februari 2020, geldt daarom dat deze onvoldoende zijn onderbouwd om toegewezen te kunnen worden.
4.9.
Voor zover de vorderingen ten aanzien van [mr. R] zijn gebaseerd op door [eiser] c.s. gestelde nalatigheden tijdens de zitting van 4 februari 2020 geldt dat de relevante overwegingen met betrekking tot het optreden van [mr. H] mede geacht moeten worden betrekking te hebben op [mr. R] . De rechtbank komt daar hierna op terug.
I. [eiser] c.s. zou niet zijn geïnformeerd over en niet zijn gewaarschuwd voor het risico van het opeisen van de RC-verhouding en daaraan verbonden risico’s
4.10.
Volgens [eiser] c.s. heeft [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. ten onrechte niet in de overeenkomst koop en verkoop aandelen opgenomen dat [eiser] Beheer over 2018 aanspraak maakte op een dividenduitkering conform de afspraak met [M.] , althans heeft [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. haar niet vóór 1 juli 2019 duidelijk geïnformeerd over en gewaarschuwd voor het feit dat zij bij de overeenkomst koop en verkoop aandelen afstand deed van haar aanspraak op dividend over boekjaar 2018. Althans, [eiser] c.s. verwijt [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. dat zij daarover geen duidelijke afspraak met [moedervennootschap L] heeft gemaakt.
[naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. heeft hierdoor het risico laten bestaan dat de rekening-courantschuld na verkoop van de aandelen zou kunnen worden opgeëist. In ieder geval heeft [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. nagelaten [eiser] c.s. hierover te adviseren, informeren en te waarschuwen.
4.11.
[naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. voert aan dat [eiser] Beheer en [A] Management, zijnde de aandeelhouders tot 1 juli 2019, nimmer het voor de dividenduitkering wettelijk vereiste besluit hadden genomen. [eiser] is hier meermaals door [mr. H] op gewezen.
Op het namens [eiser] c.s. gedane voorstel om een aandeelhoudersovereenkomst tussen [eiser] Beheer en diens toekomstige medeaandeelhouder [E] op te stellen met betrekking tot de door [eiser] gewenste dividenduitkering, werd door [E] afwijzend gereageerd en dat gold ook voor de voorgestelde wijziging van de garantiebepaling. [eiser] heeft vervolgens buiten [mr. H] om contact opgenomen met [financieel manager S] en hem verzocht een dividenduitkering voor te bereiden in de wetenschap dat hij, [eiser] , daar geen recht op had. [financieel manager S] heeft [eiser] laten weten dat deze dividenduitkering en de administratieve verwerking daarvan vanuit accounting principes niet juist is. [eiser] heeft zich aan die waarschuwing niets gelegen laten liggen en niettemin verzocht tot aflossing van de rekening-courantschuld over te gaan. [eiser] wist dus dat hij geen recht had op dividend maar hij heeft buiten alle partijen om getracht alsnog zijn zin te krijgen, wat niet is gelukt.
Dat [eiser] achter de rug van alle betrokkenen om de financieel manager van [moedervennootschap L] heeft geïnstrueerd om de dividenduitkering toch maar te effectueren, mag er wellicht toe hebben geleid dat [eiser] zélf dacht dat de uitkering feitelijk geregeld was, maar kan niet meebrengen dat hij erop mocht vertrouwen dat hij ook daadwerkelijk recht had op een dividenduitkering. Belangrijker is dat [mr. H] niet wist van de heimelijke dividendmanoeuvre van [eiser] . Het kennelijke verwijt aan het adres van [mr. H] dat hij [eiser] onvoldoende ervoor heeft gewaarschuwd dat diens dividendmanoeuvre mogelijk niet ertoe zou leiden dat zijn rekening-courantschuld daadwerkelijk op nihil werd gesteld, is volgens [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. alleen daarom al gratuit.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt het betoog van [eiser] c.s.
Het verwijt dat [mr. H] [eiser] niet heeft gewaarschuwd voor risico’s verbonden aan het opeisen van de rekening-courantschuld treft geen doel. [eiser] wist immers van meet af aan dat hij een rekening-courantschuld had die moest worden afgelost en voert zelf aan dat hem er alles aan was gelegen om een dividenduitkering te bewerkstelligen waarmee de rekening-courantschuld kon worden verrekend. Het was ook een van de redenen waarvoor [eiser] c.s. de juridische bijstand van [mr. H] heeft ingeroepen op 11 februari 2019. Gelet hierop ziet de rechtbank niet in waarom [mr. H] [eiser] c.s. (nogmaals) had moeten ‘waarschuwen’ voor het risico van het opeisen van een schuld waarvan [eiser] c.s. al goed op de hoogte was.
Het verwijt dat [eiser] c.s. [mr. H] maakt is verder ook feitelijk onjuist. Anders dan [eiser] c.s. betoogt, had hij immers geen recht op een dividenduitkering over 2018 nu het daarvoor noodzakelijke besluit van het bevoegde orgaan ontbrak, waar [mr. H] [eiser] c.s. meermaals op heeft gewezen. Ook hiervan was [eiser] c.s. dus goed op de hoogte. [mr. H] heeft namens [eiser] c.s. meerdere pogingen gedaan om toch een dividenduitkering te bewerkstelligen, maar noch [M.] noch [G] zijn met een dividenduitkering akkoord gegaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook in de afspraken die [eiser] en [G] samen hebben gemaakt, zoals vastgelegd in de notitie van [accountant B] niets staat vermeld over een mogelijke dividenduitkering voor [eiser] . [mr. H] heeft [eiser] c.s. van zijn pogingen om een dividenduitkering te bewerkstelligen en de haalbaarheid ervan steeds op de hoogte gehouden. [eiser] c.s. verwijt [mr. H] eigenlijk dat het hem niet is gelukt de dividenduitkering eenzijdig af te dwingen. Gelet op de bij [eiser] c.s. bekende omstandigheid dat zijn (opvolgend) medeaandeelhouders simpelweg niet akkoord gingen met een dividenduitkering, getuigt dit verwijt naar het oordeel van de rechtbank van weinig realiteitszin. [mr. H] heeft naar het oordeel van de rechtbank gedaan wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot onder dezelfde omstandigheden had mogen worden verwacht. Van een beroepsfout is geen sprake.
II. [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. zou ten onrechte geen nakoming hebben geëist van de levering van de tweede tranche aandelen en betaling van [bedrag] door [E]
4.13.
[eiser] c.s. verwijten [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. dat zij geen nakoming van deze verbintenis door [E] hebben geëist. [naam advocatenkantoor] Advocaten had op 1 januari 2020 of daarna, maar in ieder geval (ruim) voor 4 februari 2019, een kort geding aanhangig kunnen maken tegen [E] . Dat had dan, zo nodig gevoegd, ter zitting van 4 februari 2019 kunnen worden behandeld samen met het kort geding van [E] dat ook op 4 februari 2020 diende. Dit zou in ieder geval een goede en logische (extra) grond zijn geweest om de conservatoire beslagen, die waren gelegd onder [E] Beheer ten laste van [eiser] Beheer voor een bedrag van € 450.000,--, te laten opheffen door [moedervennootschap L] en [vennootschap R] . Als de tweede tranche was geleverd op 31 december 2019 en [E] Beheer zou [bedrag] aan [eiser] Beheer hebben betaald, dan diende [E] Beheer € 450.000,-- onder zich te houden ten behoeve van [moedervennootschap L] en [vennootschap R] vanwege het derdenbeslag. [moedervennootschap L] en [vennootschap R] zouden dan de gewenste zekerheid hebben gehad zodat de overige derdenbeslagen ten laste van [eiser] opgeheven hadden moeten worden. Ten onrechte hebben [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. deze optie nooit voorgelegd aan [eiser] c.s. en hen dit alles ook niet geadviseerd.
4.14.
Volgens [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. heeft [mr. H] [B] op 30 oktober 2019 verzocht door te geven wanneer en bij welke notaris de levering van de tweede tranche zou plaatsvinden maar daarop geen reactie ontvangen. [mr. H] is vervolgens op 18 december 2019 nog eens achter de levering aangegaan, heeft contact opgenomen met de vaste notaris van [G] en in de dagen die daarop volgden nog verschillende pogingen om [B] tot actie te manen, maar zonder resultaat. [mr. H] had graag een procedure opgestart tegen [E] om in rechte nakoming van de aandelenkoopovereenkomst te vorderen, maar [eiser] c.s. had een steeds verder oplopende betalingsachterstand in de facturen van [mr. H] . Ook na de vrijgave van de bankrekening van [eiser] c.s. met een saldo van € 23.000,-- bleef iedere substantiële vorm van betaling door [eiser] uit en op 2 januari 2020 heeft [mr. H] [eiser] nogmaals verzocht de openstaande facturen te betalen en heeft hij erop gewezen dat hij tot die tijd geen nieuwe procedure kan starten. Een dag later heeft [eiser] weliswaar een bedrag van € 5.000,-- overgemaakt, maar bij lange na niet genoeg om de betalingsachterstand weg te werken. Na deze betaling stond nog een bedrag open van maar liefst € 19.000,-- dat tot de zitting van 4 februari 2020 verder opliep tot € 50.000,--. Van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat hoeft volgens [naam advocatenkantoor] advocaten c.s. niet te worden verwacht dat hij nieuwe procedures opstart voor een cliënt die zijn rekeningen niet betaalt en al een forse betalingsachterstand heeft laten ontstaan. Hooguit behoort een advocaat zijn cliënt te wijzen op de gevolgen van diens wanbetaling en dat is precies wat [mr. H] consequent en in duidelijke bewoordingen heeft gedaan, aldus [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s.
4.15.
De rechtbank oordeelt ook dit verwijt van [eiser] c.s. ongegrond. De rechtbank volgt [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. erin dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat niet verwacht hoeft te worden dat hij bij een forse betalingsachterstand een nieuwe procedure opstart namens een cliënt. [eiser] is per e-mail door [mr. H] meermaals op zijn betalingsachterstand en de gevolgen daarvan gewezen. [mr. H] wilde dus wel een procedure opstarten, maar werd daarin gehinderd door de betalingsachterstand die [eiser] c.s. had laten ontstaan. [eiser] c.s. heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken de stelling van [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. dat [eiser] ondanks de beslagen voldoende middelen had vrijgespeeld om de betalingsachterstand in te kunnen lopen, zodat dit door de rechtbank als vaststaand moet worden aangenomen. [eiser] c.s. had het dus in eigen hand of er een nieuwe procedure opgestart zou worden om betaling van de tweede tranche af te dwingen. De opstelling van [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. om geen nieuwe procedure op te starten is bovendien niet onredelijk omdat er reeds een kort geding stond gepland en [mr. H] [eiser] c.s. daarin zou bijstaan ongeacht de betalingsachterstand. Dat een nieuw op te starten kort geding met betrekking tot de tweede tranche eerder behandeld had kunnen worden is ook niet aannemelijk gemaakt door [eiser] c.s.
[naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. heeft verder toereikend toegelicht waarom in kort geding in reconventie namens [eiser] c.s. geen betaling van de tweede tranche werd gevorderd. Deze vordering was volgens [mr. H] niet geschikt voor kort geding wegens het ontbreken van een spoedeisend belang, wat juist ook het verweer van [eiser] c.s. was tegen de vorderingen in conventie. [mr. H] wilde daarin consequent blijven en die keuze kan een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat naar het oordeel van de rechtbank maken. De gekozen strategie heeft ook niet geleid tot een verslechtering van de onderhandelingspositie van [eiser] c.s., althans [eiser] c.s. heeft dat onvoldoende onderbouwd. De aanspraak van [eiser] c.s. op de tweede tranche was immers niet weg en lag nog steeds op tafel tijdens de onderhandelingen. De tweede tranche maakte ook onderdeel uit van de uiteindelijk door [eiser] c.s. op de zitting van 4 februari 2020 getroffen schikking. Het betoog van [eiser] c.s. faalt. Van een beroepsfout is geen sprake.
III. [naam advocatenkantoor] Advocaten zou ten onrechte geen bankgarantie conform model NVB hebben afgedwongen en geen opheffingskort geding zijn gestart
4.16.
[eiser] c.s. verwijt [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. haar voorafgaand aan de zitting van 4 februari 2020 niet goed te hebben geïnformeerd over haar rechtspositie, waardoor zij niet wist dat de door haar aangeboden bankgarantie genoeg zekerheid bood. [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. had in dat standpunt moeten volharden. Ten onrechte zou [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. ook niet hebben geadviseerd om per direct na de beslaglegging op 7 november 2019 zelf een (opheffings-) kort geding te starten met als productie bijgevoegd de concepttekst van de bankgarantie.
4.17.
Volgens [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. zijn beide verwijten van [eiser] c.s. gestoeld op de onjuiste veronderstelling dat in de rechtspraktijk uitgekristalliseerd zou zijn dat een bankgarantie die kan worden ingeroepen na een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, voldoende zekerheid biedt om het beslag opgeheven te krijgen. In de gezaghebbende Asser-serie schrijft Steneker immers exact het tegendeel en verder laat de rechtspraak een gemêleerd beeld zien.
Ook hier geldt volgens [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. bovendien dat van haar gelet op de betalingsachterstand van [eiser] c.s. niet mocht worden verwacht dat zij nieuwe procedures zouden starten. [eiser] c.s. had verder voldoende middelen veilig gesteld om advocaatkosten te betalen en een nieuw te entameren opheffingskort geding had naar alle waarschijnlijkheid niet (wezenlijk) eerder kunnen worden behandeld dan het destijds al aanhangige kort geding, waarin eveneens (in reconventie) opheffing van de beslagen is gevorderd. [eiser] c.s. heeft volgens [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. ook op geen enkele wijze gesteld welke schade zij in dit verband zou hebben geleden.
4.18.
De rechtbank stelt ook bij de beoordeling van deze verwijten voorop dat [eiser] c.s. niet heeft gereageerd op de stelling van [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. dat een nieuw op te starten kort geding naar alle waarschijnlijk niet eerder behandeld had kunnen worden dan het reeds geplande kort geding en dat in het reeds geplande kort geding in reconventie namens [eiser] c.s. opheffing van de beslagen is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank geldt daarnaast ook bij de beoordeling van dit verwijt dat van een advocaat niet gevergd kan worden dat nieuwe procedures worden gestart bij een forse betalingsachterstand. De rechtbank stelt op grond van de door [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. overgelegde producties vast dat [mr. H] zich heeft ingespannen om de vordering in reconventie eerder behandeld te krijgen, maar dat dit niet is niet gelukt. De keuzes die [mr. H] in dit verband heeft gemaakt zijn keuzes die een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat kan maken. [eiser] c.s. heeft niet aannemelijk gemaakt dat hetgeen waarvan zij nu stelt dat dit had moeten gebeuren tot andere uitkomst of resultaat zou hebben geleid. Het betoog faalt.
De vermeende beroepsfouten van [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. tijdens de zitting van 4 februari 2020
4.19.
[eiser] c.s. legt aan zijn verwijten aan [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. tijdens deze zitting ten grondslag dat hij zijn belangen niet kon overzien omdat hij door diverse
life eventsemotioneel ‘murw gebeukt’ was. Tijdens de zitting ging het volgens [eiser] c.s. volstrekt en desastreus mis op het moment dat de voorzieningenrechter aanstuurde op schorsing van de zitting zodat partijen op de gang konden spreken over een eventuele minnelijke schikking. Voordat partijen de gang op gingen, gaf de voorzieningenrechter nog mee dat hij niet voornemens was om de door [moedervennootschap L] en [vennootschap R] gelegde conservatoire beslagen op te heffen.
[naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. is naar aanleiding van de gang van zaken ter zitting ten onrechte niet het gesprek met [eiser] c.s. aangegaan, heeft de inhoud en het verloop van de zitting niet met [eiser] geëvalueerd, heeft de rechtspositie van [eiser] c.s. in relatie tot het afwijkende (voorlopige) oordeel van de voorzieningenrechter niet besproken en evenmin heeft zij de mogelijkheden zoals een (spoed-)appel tegen een onverhoopt negatief vonnis besproken indien het beslag niet zou worden opgeheven. Ook is de mogelijke oplossing waarbij de tweede tranche aandelen zou worden geleverd en waarbij € 450.000,-- onder beslag zou blijven en het restant van de beslagen opgegeven zou kunnen worden ten onrechte niet besproken. [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. heeft geen overleg met de wederpartijen van [eiser] c.s. gevoerd. Niet inhoudelijk en niet strategisch. Ook is er op de gang door [mr. H] en [mr. R] (telefonisch) geen ruggenspraak gehouden met kantoorgenoten van [naam advocatenkantoor] Advocaten. [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. heeft [eiser] , die de gevolgen niet kon overzien en geen idee had van diverse geschetste alternatieven en zijn werkelijke rechtspositie, alleen naar zakenman [G] laten lopen en hem het overleg zelf laten voeren. Na het gesprek met [G] hebben [mr. R] en [mr. H] niet gevraagd wat er tussen [eiser] en [G] was besproken en al dan niet was overeengekomen.
[eiser] verwijt [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. aldus dat zij hem tijdens de zitting van 4 februari 2020 niet in staat heeft gesteld om een goed geïnformeerde en weloverwogen beslissing te nemen met betrekking tot de schikking. [naam advocatenkantoor] advocaten c.s. heeft daarbij concreet verzuimd:
1) om alsnog te persisteren bij de vordering tot opheffing van de beslagen onder de voorwaarde dat een bankgarantie conform het NVB-model werd gesteld, althans hem dit te adviseren;
2) [eiser] af te raden om te schikken;
3) [eiser] te wijzen op de mate waarin de voorgenomen beslissing van de voorzieningenrechter afweek van de jurisprudentie en hem te adviseren om bij negatief vonnis spoedappel in te stellen.
[naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. heeft volgens [eiser] c.s. haar zorgplicht aldus integraal verzaakt. De schade voor [eiser] c.s. als gevolg van dit meervoudige falen is volgens hem énorm. [eiser] c.s. heeft hierdoor onnodig en in een volstrekt onevenwichtige vaststellingsovereenkomst miljoenen euro’s weggeven.
4.20.
Volgens [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. zijn de stellingen van [eiser] c.s. met betrekking tot de zitting van 4 februari 2020 omkleed met een reeks feitelijke onwaarheden, zoals de stellingen:
- dat tussen [mr. H] en [eiser] geen overleg over de zitting zou hebben plaatsgevonden,
- dat [mr. H] niet met [eiser] op de gang zou hebben gesproken over de door [eiser] met [G] gemaakte afspraken,
- dat [mr. H] zich tijdens het formuleren van de afspraken "compleet afzijdig" zou hebben gehouden en
- dat [mr. H] niet zou hebben geverifieerd of [eiser] de schikking wel wilde treffen.
Als deze onwaarachtige stellingen worden weggedacht resteert volgens [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. in de kern het verwijt dat [mr. H] [eiser] had moeten weerhouden van het treffen van de schikking en dat ten onrechte niet heeft gedaan, althans dat [mr. H] [eiser] had moeten informeren over de gevolgen van de schikking.
Primair voert [naam advocatenkantoor] Advocaten hiertegen het verweer dat de afzonderlijke kernpunten van de getroffen regeling stuk voor stuk volledig in lijn waren met de belangen van [eiser] . De getroffen regeling was, zéker beoordeeld naar de uitgangspositie van [eiser] ten tijde van de zitting, in het belang van [eiser] . Daardoor ontbreekt volgens [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. iedere feitelijke grondslag voor het verwijt dat [mr. H] de kenbare belangen van [eiser] c.s. met voeten zou hebben getreden en is duidelijk dat [mr. H] precies heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht.
Subsidiair voert [naam advocatenkantoor] Advocaten aan dat [mr. H] zich volgens de op een advocaat van toepassing zijnde gedragsregels heeft gericht naar de kennelijke wil van [eiser] . Zelfs als de getroffen regeling niet (geheel) in het belang van [eiser] c.s. was – wat wordt betwist – en zelfs als dat ook ten tijde van de zitting al voorzienbaar was, dan nog treft [mr. H] geen verwijt. Het is [eiser] zélf geweest die buiten aanwezigheid van [mr. H] met [G] wilde onderhandelen. Bovendien heeft zowel de voorzieningenrechter als [mr. H] [eiser] indringend gevraagd of hij deze regeling (inderdaad) wilde. De reactie van [eiser] was:
"Nee, ik wil door met de regeling. Ik wil er vanaf."De wil van [eiser] was dus duidelijk: [eiser] wilde zelf een regeling treffen en vervolgens ook aan die regeling gebonden worden. Als advocaat had [mr. H] zich te richten naar die "kennelijke wil van de cliënt" (Gedragsregel 14).
[mr. H] kon [eiser] daarom niet verbieden om de regeling in kwestie aan te gaan. Het maximale dat [mr. H] kon doen was beoordelen of die regeling - waarvan de inhoud conform de uitdrukkelijke wens van zijn cliënt was - vanuit juridisch oogpunt verstandig was om vervolgens te proberen de regeling zo goed mogelijk en op de voor de cliënt gunstigste wijze op papier te krijgen. Dat is precies wat [mr. H] heeft gedaan.
Het verwijt dat [mr. H] [eiser] onvoldoende zou hebben geïnformeerd over de gevolgen van de regeling en dat [eiser] daardoor geen goed geïnformeerde beslissing zou hebben kunnen nemen is ten onrechte. Dit verwijt gaat volledig uit van de aanname dat [eiser] de gevolgen van de door hemzelf gemaakte afspraken niet overzag. Een aanname die nergens (gemotiveerd) wordt onderbouwd, en alleen daarom al moet worden gepasseerd, maar bovendien eenvoudigweg niet klopt. [eiser] is volgens [naam advocatenkantoor] Advocaten een geslepen ondernemer die veelvuldig zelf in onderhandeling trad en afspraken maakte met andere ondernemers, onder wie [G] . [eiser] heeft er in de periode dat [mr. H] hem bijstond blijk van gegeven dat hij zakelijke - waaronder juridische - kwesties zeer goed begrijpt. De suggestie dat [eiser] niet zou bevatten of overzien wat de gevolgen waren van de door hem gemaakte afspraken, kan reeds daarom niet worden aanvaard. Daar komt volgens [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. bij dat de afspraken die [eiser] heeft gemaakt ronduit helder en ongecompliceerd zijn. Kortom: zelfs als de regeling voorzienbaar ongunstig was voor [eiser] , dan nog heeft [mr. H] ontegenzeggelijk gehandeld in lijn met wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Hij heeft bij [eiser] immers geverifieerd of [eiser] de regeling echt wilde en vervolgens ervoor gezorgd dat de regeling zo gunstig mogelijk werd geformuleerd. Bovendien was het voor [eiser] volstrekt duidelijk welke afspraken hij maakte en wat de gevolgen daarvan waren.
4.21.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de verwijten eerst in op de gemoedstoestand van [eiser] tijdens de zitting van 4 februari 2020 en de stelling van [eiser] dat [mr. H] en [mr. R] gelet op die gemoedstoestand [eiser] niet in staat zouden hebben gesteld weloverwogen beslissingen te nemen. Deze stellingen van [eiser] komen er op neer – zo begrijpt de rechtbank – dat [eiser] door verschillende ‘life events’ ten tijde van de zitting feitelijk handelingsonbekwaam was. Dit heeft [eiser] bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat [eiser] duidelijk een stressvolle periode doormaakte is naar het oordeel van de rechtbank wel aannemelijk, maar onvoldoende om daar de consequentie aan te verbinden dat [eiser] de gevolgen van zijn handelen in het geheel niet kon overzien. Uit de stukken komt een beeld naar voren van een ervaren ondernemer die zelf een internationaal opererend bedrijf heeft opgebouwd en steeds zelf de onderhandelingen heeft gevoerd en/of afspraken heeft gemaakt bij de aandelentransacties met [M.] en [G] . [eiser] kan geacht worden een risico-inschatting te kunnen maken en voldoende op de hoogte te zijn geweest van de verplichtingen die hij daarbij aanging, ook op de zitting van 4 februari 2020. [eiser] heeft ook niet concreet aangegeven wat hij tijdens de zitting van 4 februari 2020 niet begreep en wat [mr. H] hem had moeten uitleggen.
De verwijten komen er – zoals [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. terecht aanvoert – in de kern op neer dat [mr. H] [eiser] ervan had moeten weerhouden de schikking aan te gaan en vonnis had moeten vragen. [eiser] heeft echter geen inzicht gegeven met welk uitgangspunt hij de schikkingsonderhandelingen met [G] is ingegaan. Wel staat op grond van de niet weersproken stellingen van [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. vast dat [eiser] en [G] zelf het initiatief hebben genomen om te onderhandelen over een schikking en dat [eiser] de aanwezigheid van [mr. H] en [mr. R] tijdens de onderhandelingen met [G] niet op prijs stelde. Dat maakt dat het verwijt van [eiser] dat [mr. H] en [mr. R] hem ervan hadden moeten weerhouden een schikking aan te gaan niet opgaat.
[eiser] heeft daarnaast – mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. – ook niet aannemelijk gemaakt dat de getroffen schikking überhaupt nadelig voor hem was gegeven de omstandigheden waarin hij zich tijdens de zitting bevond. Met de regeling heeft [eiser] immers [inhoud afspraken] Deze afspraken zijn goed verenigbaar met de door [eiser] zelf uitgesproken wens om zekerheid te hebben voor zijn oude dag. Weliswaar kwamen met de afspraken ook [inhoud afspraken] maar het beeld dat [eiser] schetst, namelijk dat [inhoud afspraken] heeft hij mede in het licht van het gemotiveerde verweer van [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. in het geheel niet aannemelijk gemaakt. Ook het verwijt dat [mr. H] een verkeerde inschatting van [inhoud afspraken] zou hebben gemaakt, is niet terecht. Vast staat dat [mr. H] [eiser] expliciet heeft gevraagd zich te mogen verdiepen in [inhoud afspraken] , maar dat [eiser] dit verzoek heeft afgewezen. Dit was volgens [eiser] niet nodig omdat er andere advocaten bij deze procedures betrokken waren. Dit was de keuze van [eiser] en [mr. H] had zich daarnaar te richten. [mr. H] kon tijdens de zitting op 4 februari 2020 dus slechts een inschatting maken van de mogelijke uitkomst van [inhoud afspraken] op basis van de (beperkte) informatie die hij toen had. Dat die inschatting op dat moment onjuist was, is niet gebleken.
Door [eiser] is verder ook niet weersproken dat [inhoud afspraken]
Tot slot is van doorslaggevend belang dat [eiser] zelf van het geschil af wilde door het treffen van een schikking. Door zowel [mr. H] als door de voorzieningenrechter is nog expliciet gevraagd of [eiser] de schikking wilde doorzetten, waarop hij bevestigend heeft geantwoord. [mr. H] diende zich hiernaar te richten en kon – logischerwijs – de voorzieningenrechter daardoor niet vragen vonnis te wijzen. De conclusie van het voorgaande is dus dat ook de verwijten van [eiser] c.s. aan het adres van [mr. H] en [mr. R] tijdens de zitting van 4 februari 2020 geen doel treffen.
Overige (aanvullende) verwijten
4.22.
De rechtbank gaat vervolgens nog kort in op enkele aanvullende verwijten die [eiser] c.s. [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. in de conclusie van repliek maakt, voor zover deze aanvullende verwijten met de overwegingen hiervoor nog niet zijn behandeld.
Zo verwijt [eiser] c.s. [mr. H] ook dat hij zou hebben nagelaten de door [eiser] c.s. en [E] , via tussenkomst van [accountant B] , gemaakte afspraken op te (laten) nemen in de uiteindelijke overeenkomst. Dit zou volgens [eiser] c.s. hebben geleid tot een verslechtering van zijn uiteindelijke onderhandelingspositie, zo begrijpt de rechtbank. De inhoud van [inhoud afspraken] waar [eiser] in dit verband naar verwijst, een [inhoud afspraken] , kan hem echter niet baten omdat dit [inhoud afspraken] geen enkele verplichting inhield, laat staan een verplichting voor [E] .
[eiser] verwijt [mr. H] ten aanzien van zijn (slechte) onderhandelingspositie ook dat [mr. H] hem niet goed zou hebben geïnformeerd over (de gevolgen van) het niet-inroepen van het financieringsvoorbehoud uit de shoot out- regeling. Dit verwijt is feitelijk onjuist, omdat [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. heeft aangetoond dat [mr. H] [eiser] er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat hij het financieringsvoorbehoud moest inroepen als hij de financiering niet rond zou krijgen (producties 7 t/m 9 cva). [eiser] heeft er zelf voor gekozen het financieringsvoorbehoud niet in te roepen.
Tot slot maakt [eiser] c.s. [mr. H] het (overkoepelende) verwijt dat hij zich onvoldoende de belangen van [eiser] c.s. zou hebben aangetrokken en/ of (de) regie zou hebben gevoerd. Een dergelijk verwijt oordeelt de rechtbank te algemeen en te weinig concreet voor het aannemen van een beroepsfout en het inroepen van de door [eiser] beoogde rechtsgevolgen. Daarnaast strookt dit verwijt niet met de vele producties die [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. in het geding hebben gebracht waaruit blijkt van uitvoerige communicatie met en advisering van [eiser] c.s. door [mr. H] .
4.23.
De conclusie van het voorgaande is dat geen van de verwijten van [eiser] c.s. doel treffen.
4.24.
De stellingen van partijen over het overeengekomen verval- en exoneratiebeding
hoeven geen verdere bespreking omdat deze stellingen voor de beslissing niet (langer) relevant zijn.
4.25.
Alle vorderingen in conventie worden afgewezen.
Proceskosten en schending van artikel 21 Rv
4.26.
[eiser] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.27.
Voor vergoeding van de reële proceskosten zoals verzocht door [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen plaats. Een reële proceskostenvergoeding zou op zijn plaats kunnen zijn in situaties van misbruik van procesrecht, maar dat oordeelt de rechtbank hier niet het geval. Wel is de rechtbank met [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. van oordeel dat [eiser] c.s. haar waarheids- en volledigheidsplicht neergelegd in artikel 21 Rv op diverse onderdelen heeft geschonden en dat daar een sanctie tegenover dient te staan. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een correctiefactor van 2 toe te passen bij het gehanteerde liquidatietarief.
4.28.
De proceskosten worden daarom begroot op:
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat €
23.994,00(3,0 punten × factor 2,0 × tarief € 3.999,00 )
Totaal € 24.661,00
in reconventie
4.29.
[naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. vordert betaling van [eiser] c.s. van openstaande facturen tot een bedrag van € 6.338,44 vermeerderd met de wettelijke handelsrente.
4.30.
[eiser] c.s. voert, afgezien van een beroep op verrekening met haar vermeende schadevordering in conventie, geen specifiek verweer tegen deze vordering. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat [eiser] c.s. geen schadevordering heeft op [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. zodat een beroep op verrekening niet slaagt. De vordering is toewijsbaar. Dat geldt ook voor de rentevordering.
4.31.
[eiser] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat
478,00(1,0 punt × factor 1,0 × tarief € 478,00)
Totaal € 478,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. tot op heden begroot op € 24.661,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser] c.s. om aan [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. te betalen een bedrag van € 6.338,44 (zesduizenddriehonderdachtendertig euro en vierenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over de factuurbedragen waaruit dit bedrag is opgebouwd vanaf hun vervaldata tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [eiser] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [naam advocatenkantoor] Advocaten c.s. tot op heden begroot op € 478,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Maarschalkerweerd, mr. N.W.A. Stegeman-Kragting en mr. E.C. Zandman en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.