Overwegingen
1. Het gaat in deze zaak over [naam] . [naam] is geboren op [geboortedatum] . Hij is dus bijna acht jaar oud. De ouders van [naam] waren eerder gehuwd, zijn inmiddels gescheiden en dragen samen het ouderlijk gezag over [naam] .
2. [naam] is eind mei 2018 gestart op Openbare Basisschool [naam] (de school) en hij is nu leerling in groep 4. Verweerder is het bevoegd gezag van de school.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat [naam] van de school zal worden verwijderd omdat de school niet langer kan voldoen aan de zorgbehoefte van [naam] . Steun voor dit standpunt vindt verweerder in de bevindingen van meerdere professionals, die [naam] hebben onderzocht en begeleid. Ook heeft verweerder er op gewezen dat het Samenwerkingsverband PO de Kempen op 9 december 2021 voor [naam] een toelaatbaarheidsverklaring tot het speciaal onderwijs heeft verstrekt. De school voor speciaal onderwijs De [naam] in Eindhoven heeft op 21 februari 2022 laten weten dat [naam] per direct toegelaten kan worden.
4. In het bestreden besluit handhaaft verweerder het primaire besluit. Verweerder verwijst ter motivering van het bestreden besluit naar het advies van de Geschillencommissie Passend Onderwijs (GPO), dat op 3 mei 2022 is uitgebracht. De conclusie van het advies is dat het verzoek ongegrond is, omdat de school zich voldoende heeft ingezet om [naam] extra ondersteuning te geven en in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om hem van de school te verwijderen.
5. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend dat ertoe strekt om de door hem gestelde onrechtmatige verwijdering van [naam] van de school te voorkomen en het bestreden besluit te schorsen totdat op het beroep is beslist.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Op grond van artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
8. [naam] is rechtstreeks belanghebbende bij het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit tot verwijdering is gehandhaafd. Op grond van artikel 8:21, eerste lid, van de Awb wordt [naam] , als minderjarige, in het bestuursrecht vertegenwoordigd door zijn vertegenwoordiger(s) naar burgerlijk recht. Overigens is niet gebleken dat de belangen van verzoeker zelf, als vader, rechtstreeks bij het bestreden besluit, dat uitsluitend ziet op verwijdering van [naam] van de school, zijn betrokken of dat hij anderszins als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.
9. Het ouderlijk gezag over [naam] wordt door beide ouders gezamenlijk uitgeoefend. In artikel 1:245 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat dat gezag betrekking heeft op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte.
10. Niet in geschil is dat verzoeker en de derde-partij (de moeder) gezamenlijk het ouderlijk gezag over [naam] uitoefenen. Uit het bepaalde in artikel 1:253i, eerste lid, van het BW volgt dat in een dergelijk geval een ouder ook alleen bevoegd is een minderjarig kind te vertegenwoordigen, tenzij is gebleken dat de andere ouder daartegen bezwaren heeft.
11. Uit de beschikbare stukken en wat tijdens de zitting is gezegd is gebleken dat moeder zich, anders dan verzoeker, uitdrukkelijk niet verzet tegen het primaire besluit tot verwijdering en ook niet tegen het bestreden besluit. In dit verband is onder meer relevant dat de moeder met het oog op de door haar gewenste inschrijving van [naam] op de school voor speciaal onderwijs De [naam] bij de familie- en jeugdrechter van de rechtbank een verzoek om vervangende toestemming heeft ingediend.
12. Gelet op deze omstandigheden en stand van zaken stelt de voorzieningenrechter vast dat de vader en moeder van [naam] als zijn wettelijk vertegenwoordigers verschillende standpunten hebben over de verwijdering van hun zoon van de school en zijn inschrijving voor het speciaal onderwijs. Daarom is niet voldaan aan de in het BW gestelde eisen van wettelijke vertegenwoordiging. Daaruit volgt dat verzoeker onbevoegd was om, afzonderlijk als vader, een verzoek om voorlopige voorziening tegen het bestreden besluit in te dienen. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:938. Voor zover verzoeker en de moeder gebruik hebben gemaakt van de geschillenregeling als bedoeld in de artikelen 1:253a en 1:253i, tweede lid, van het BW (waarmee een voorziening wordt geboden voor geschillen die zich in het kader van de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag tussen ouders kunnen voordoen en bij welke beoordeling het belang van het kind voorop wordt gesteld), is op dit moment niet gebleken van een beslissing van de daartoe bevoegde familie- en jeugdrechter, op grond waarvan verzoeker bevoegd is om ook bij onthouding van instemming van moeder een verzoek om voorlopige voorziening of beroep in te dienen. Daarom is het voorliggende verzoek niet-ontvankelijk en kan de voorzieningenrechter in de onderhavige bestuursrechtelijke procedure niet toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. 13. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om de behandeling van het verzoek aan te houden in afwachting van een uitspraak na de zitting van 18 mei 2022, die zal worden gehouden in een procedure, die verzoeker aanhangig heeft gemaakt bij de familierechter. De procedure van een voorlopige voorzieningen-procedure is bedoeld om een voorziening te treffen als sprake is van spoedeisendheid. Met deze voorwaarde verhoudt zich in beginsel niet dat de behandeling wordt aangehouden in afwachting van onzekere, toekomstige ontwikkelingen.
14. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is. Na ampel beraad ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak te doen op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat bij de familie- en jeugdrechter nog verschillende procedures aanhangig zijn, waarbij het belang van [naam] voorop staat en waarbij de in het kader van het verwijderingsbesluit door partijen ingenomen standpunten daarover indirect een rol zouden kunnen spelen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2022 door mr. H.M.H. de Koning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Algemene wet bestuursrecht