ECLI:NL:RBOBR:2022:1941

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
22/1070
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake verwijdering van een leerling van de basisschool

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 12 mei 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de verwijdering van een leerling van de openbare basisschool. De zaak betreft een minderjarige, [naam], die met ingang van 25 februari 2022 zou worden verwijderd van de school op basis van een besluit van het college van bestuur van Stichting De Kempen. De ouders van [naam], die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, hebben verschillende standpunten ingenomen over de verwijdering. De vader heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat hij niet bevoegd was om dit verzoek in te dienen zonder instemming van de moeder.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de moeder zich niet verzet tegen de verwijdering en dat er geen beslissing van de familie- en jeugdrechter is die de vader zou toestaan om zelfstandig een verzoek in te dienen. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is voor spoedeisende gevallen en dat het aanhouden van de behandeling in afwachting van toekomstige ontwikkelingen niet in lijn is met deze procedure. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/1070
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 mei 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
het college van bestuur van Stichting De Kempen, organisatie voor openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs,verweerder
(gemachtigde: mr. N.J.A.P.B. Niessen).

Als derde-partij neemt aan het geding deel [naam]

(gemachtigden: mr. M.M. van der Marel en mr. T.J.A. Schillings).

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker en de derde-partij (onderscheidenlijk de vader en de moeder van [naam] ) medegedeeld dat hun zoon met ingang van 25 februari 2022 wordt verwijderd van openbare basisschool [naam] .
Verzoeker heeft bezwaar ingediend tegen het primaire besluit. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 22/426.
Verweerder heeft verzoeker bij brief van 17 februari 2022 laten weten de werking van het primaire besluit te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar van verzoeker. Verzoeker heeft in deze brief aanleiding gezien om het verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken.
Op 20 april 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter opnieuw gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 22/980.
Verweerder heeft bij e-mail van 25 april 2022 laten weten dat hij voornemens is om uiterlijk 9 mei 2022 een beslissing op het bezwaar van verzoeker te nemen en zich bereid verklaard om de beoogde verwijdering op te schorten tot 16 mei 2022. Verzoeker heeft in dit bericht aanleiding gezien om zijn op 20 april 2022 ingediende verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken.
In het besluit van 6 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd met zaaknummer SHE 22/1071. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer SHE 22/1070.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 mei 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen. Namens verweerder is mevrouw [naam] naar de zitting gekomen, bijgestaan door de gemachtigde van verweerder. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Het gaat in deze zaak over [naam] . [naam] is geboren op [geboortedatum] . Hij is dus bijna acht jaar oud. De ouders van [naam] waren eerder gehuwd, zijn inmiddels gescheiden en dragen samen het ouderlijk gezag over [naam] .
2. [naam] is eind mei 2018 gestart op Openbare Basisschool [naam] (de school) en hij is nu leerling in groep 4. Verweerder is het bevoegd gezag van de school.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat [naam] van de school zal worden verwijderd omdat de school niet langer kan voldoen aan de zorgbehoefte van [naam] . Steun voor dit standpunt vindt verweerder in de bevindingen van meerdere professionals, die [naam] hebben onderzocht en begeleid. Ook heeft verweerder er op gewezen dat het Samenwerkingsverband PO de Kempen op 9 december 2021 voor [naam] een toelaatbaarheidsverklaring tot het speciaal onderwijs heeft verstrekt. De school voor speciaal onderwijs De [naam] in Eindhoven heeft op 21 februari 2022 laten weten dat [naam] per direct toegelaten kan worden.
4. In het bestreden besluit handhaaft verweerder het primaire besluit. Verweerder verwijst ter motivering van het bestreden besluit naar het advies van de Geschillencommissie Passend Onderwijs (GPO), dat op 3 mei 2022 is uitgebracht. De conclusie van het advies is dat het verzoek ongegrond is, omdat de school zich voldoende heeft ingezet om [naam] extra ondersteuning te geven en in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om hem van de school te verwijderen.
5. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend dat ertoe strekt om de door hem gestelde onrechtmatige verwijdering van [naam] van de school te voorkomen en het bestreden besluit te schorsen totdat op het beroep is beslist.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Op grond van artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
8. [naam] is rechtstreeks belanghebbende bij het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit tot verwijdering is gehandhaafd. Op grond van artikel 8:21, eerste lid, van de Awb wordt [naam] , als minderjarige, in het bestuursrecht vertegenwoordigd door zijn vertegenwoordiger(s) naar burgerlijk recht. Overigens is niet gebleken dat de belangen van verzoeker zelf, als vader, rechtstreeks bij het bestreden besluit, dat uitsluitend ziet op verwijdering van [naam] van de school, zijn betrokken of dat hij anderszins als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.
9. Het ouderlijk gezag over [naam] wordt door beide ouders gezamenlijk uitgeoefend. In artikel 1:245 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat dat gezag betrekking heeft op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte.
10. Niet in geschil is dat verzoeker en de derde-partij (de moeder) gezamenlijk het ouderlijk gezag over [naam] uitoefenen. Uit het bepaalde in artikel 1:253i, eerste lid, van het BW volgt dat in een dergelijk geval een ouder ook alleen bevoegd is een minderjarig kind te vertegenwoordigen, tenzij is gebleken dat de andere ouder daartegen bezwaren heeft.
11. Uit de beschikbare stukken en wat tijdens de zitting is gezegd is gebleken dat moeder zich, anders dan verzoeker, uitdrukkelijk niet verzet tegen het primaire besluit tot verwijdering en ook niet tegen het bestreden besluit. In dit verband is onder meer relevant dat de moeder met het oog op de door haar gewenste inschrijving van [naam] op de school voor speciaal onderwijs De [naam] bij de familie- en jeugdrechter van de rechtbank een verzoek om vervangende toestemming heeft ingediend.
12. Gelet op deze omstandigheden en stand van zaken stelt de voorzieningenrechter vast dat de vader en moeder van [naam] als zijn wettelijk vertegenwoordigers verschillende standpunten hebben over de verwijdering van hun zoon van de school en zijn inschrijving voor het speciaal onderwijs. Daarom is niet voldaan aan de in het BW gestelde eisen van wettelijke vertegenwoordiging. Daaruit volgt dat verzoeker onbevoegd was om, afzonderlijk als vader, een verzoek om voorlopige voorziening tegen het bestreden besluit in te dienen. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:938. Voor zover verzoeker en de moeder gebruik hebben gemaakt van de geschillenregeling als bedoeld in de artikelen 1:253a en 1:253i, tweede lid, van het BW (waarmee een voorziening wordt geboden voor geschillen die zich in het kader van de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag tussen ouders kunnen voordoen en bij welke beoordeling het belang van het kind voorop wordt gesteld), is op dit moment niet gebleken van een beslissing van de daartoe bevoegde familie- en jeugdrechter, op grond waarvan verzoeker bevoegd is om ook bij onthouding van instemming van moeder een verzoek om voorlopige voorziening of beroep in te dienen. Daarom is het voorliggende verzoek niet-ontvankelijk en kan de voorzieningenrechter in de onderhavige bestuursrechtelijke procedure niet toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
13. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om de behandeling van het verzoek aan te houden in afwachting van een uitspraak na de zitting van 18 mei 2022, die zal worden gehouden in een procedure, die verzoeker aanhangig heeft gemaakt bij de familierechter. De procedure van een voorlopige voorzieningen-procedure is bedoeld om een voorziening te treffen als sprake is van spoedeisendheid. Met deze voorwaarde verhoudt zich in beginsel niet dat de behandeling wordt aangehouden in afwachting van onzekere, toekomstige ontwikkelingen.
14. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is. Na ampel beraad ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak te doen op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat bij de familie- en jeugdrechter nog verschillende procedures aanhangig zijn, waarbij het belang van [naam] voorop staat en waarbij de in het kader van het verwijderingsbesluit door partijen ingenomen standpunten daarover indirect een rol zouden kunnen spelen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2022 door mr. H.M.H. de Koning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
(…).

Artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Artikel 8:21

1. Natuurlijke personen, onbekwaam om in rechte te staan, worden in het geding vertegenwoordigd door hun vertegenwoordigers naar burgerlijk recht. De wettelijke vertegenwoordiger behoeft niet de machtiging van de kantonrechter, bedoeld in artikel 349 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
(…).
Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:245

Minderjarigen staan onder gezag.
Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij.
Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend. Voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend.
Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte.
(…).

Artikel 1:251

Gedurende hun huwelijk oefenen de ouders het gezag gezamenlijk uit.
Na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit gezag gezamenlijk uitoefenen.

Artikel 1:253a

In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
e wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
3. Indien op de ouders de verplichting van artikel 247a rust en zij daaraan niet hebben voldaan, houdt de rechter de beslissing op een in het tweede lid bedoeld verzoek ambtshalve aan, totdat aan die verplichting is voldaan. Aanhouding blijft achterwege indien het belang van het kind dit vergt.
4. De artikelen 377e en 377g zijn van overeenkomstige toepassing. Daar waar in deze bepalingen gesproken wordt over omgang of een omgangsregeling wordt in plaats daarvan gelezen: een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
5. De rechtbank beproeft alvorens te beslissen op een verzoek als in het eerste of tweede lid bedoeld, een vergelijk tussen de ouders en kan desverzocht en ook ambtshalve, zulks indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.
6. De rechtbank behandelt het verzoek binnen zes weken.

Artikel 1:253i

Ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening voeren de ouders gezamenlijk het bewind over het vermogen van het kind en vertegenwoordigen zij gezamenlijk het kind in burgerlijke handelingen, met dien verstande dat een ouder alleen, mits niet van bezwaren van de andere ouder is gebleken, hiertoe ook bevoegd is.
Artikel 253a van dit boek is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van "de rechtbank" wordt gelezen "de kantonrechter".
Oefent een ouder het gezag alleen uit, dan wordt door die ouder het bewind over het vermogen van het kind gevoerd en het kind in burgerlijke handelingen vertegenwoordigd.
Van het bepaalde in het eerste en derde lid kan worden afgeweken:
indien de rechter bij de beschikking waarbij de uitoefening van het gezag over het kind aan een van de ouders wordt opgedragen op eensluidend verzoek van de ouders of op verzoek van één van hen, mits de ander zich daartegen niet verzet, heeft bepaald dat de ouder die niet het gezag over het kind zal uitoefenen, het bewind over het vermogen van het kind zal voeren;
ingevolge artikel 276, tweede lid, van dit boek, bij beëindiging van het gezag;
indien hij die een minderjarige goederen schenkt of vermaakt, bij de gift, onderscheidenlijk bij de uiterste wilsbeschikking, heeft bepaald dat een ander het bewind over die goederen zal voeren.
(…).