ECLI:NL:RBOBR:2022:1931

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
C/01/379649 / KG ZA 22-98
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot meewerken aan levering van percelen grond op basis van vennootschapsakte met betrekking tot erfgenamen en executeur

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen de eisers, bestaande uit de vennootschap onder firma en haar vennoten, dat de executeur van de nalatenschap van een overleden vennoot meewerkt aan de levering van percelen grond. De eisers stellen dat er een spoedeisend belang is bij de levering, omdat de Provincie Noord-Brabant een deel van de gronden nodig heeft voor de aanleg van een nieuwe rotonde. De rechtbank oordeelt dat de vennootschapsakte bepaalt dat de levering van de registergoederen gelijktijdig moet plaatsvinden met de betaling van de overnamesom. De rechtbank concludeert dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er een spoedeisende situatie is die de executeur zou verplichten om nu al mee te werken aan de levering, zonder dat de overnamesom is vastgesteld en betaald. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, evenals de vorderingen van de executeur in reconventie, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Vonnis in kort geding in gevoegde zaken van 14 april 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/01/379649 / KG ZA 22-98 van
1. de vennootschap onder firma
[eiser sub 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaten mr. J.C.T. Papeveld en mr. V.J.K. Welten te Waalwijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.G. Arends te Eindhoven,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/01/380487 / KG ZA 22-149 van

1.[eiser sub 1 in gevoegde zaak] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eiser sub 2 in gevoegde zaak],
wonende te [plaats] ,
3.
[eiseres sub 3 in gevoegde zaak],
wonende te [plaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaten mr. J.C.T. Papeveld en mr. V.J.K. Welten te Waalwijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.G. Arends te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eisers] . en de executeur genoemd worden. Waar nodig worden eisers afzonderlijk aangeduid als de VOF, [eiser sub 3] , [eiser sub 2] , [eiser sub 2 in gevoegde zaak] , [eiser sub 1 in gevoegde zaak] en [eiseres sub 3 in gevoegde zaak] .

1.De procedure

1.1.
De zaak met zaaknummer/rolnummer C/01/379649 / KG ZA 22-98 tegen de executeur heeft de volgende gedingstukken:
  • de dagvaarding van 4 maart 2022 met 27 producties
  • de conclusie van eis in reconventie van mr. Arends met 3 producties
  • de brief van mr. Arends van 28 maart 2022 met aanvullende producties 4 en 5
  • de bij brief van mr. Papeveld van 30 maart 2022 nagezonden producties 28 en 29.
1.2.
In de zaak met zaaknummer/rolnummer: C/01/380487 /KG ZA 22-149 tegen de executeur heeft mr. Papeveld overgelegd de dagvaarding van 24 maart 2022 op verkorte termijn (gelijkluidend aan de dagvaarding van 4 maart 2022) met 27 producties, met daarin verwoord het verzoek om deze procedure te voegen met de procedure met zaaknummer/rolnummer C/01/379649. Tevens zijn in die procedure ingediend (gelijkluidend aan die in de procedure met zaaknummer/rolnummer C/01/379649):
  • de conclusie van eis in reconventie van mr. Arends met 3 producties
  • de brief van mr. Arends van 28 maart 2022 met aanvullende producties 4 en 5
  • de bij brief van mr. Papeveld van 30 maart 2022 nagezonden producties 28 en 29.
1.3.
De mondelinge behandeling in beide zaken is gehouden op 31 maart 2022. Mr. Arends heeft desgevraagd ter zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen gevoegde behandeling van beide zaken. De voorzieningenrechter heeft de gevoegde behandeling van de twee zaken gelast op voet van artikel 222 Rv in verband met hun nauwe onderlinge samenhang.
1.4.
Mr. Papeveld en mr. Welten hebben ter zitting het standpunt van [eisers] . toegelicht, mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitnota. Mr. Arends heeft het standpunt van de executeur nader toegelicht, eveneens aan de hand van een pleitnota.
1.5.
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn de vennootschap onder firma [eiser sub 1] (hierna: [eiser sub 1] ) alsmede haar vennoten de heer [eiser sub 2] (hierna: [eiser sub 2] ) en de heer [eiser sub 3] (hierna: [eiser sub 3] ). De vennootschap exploiteert een agrarisch bedrijf aan de [adres] te [plaats] .
2.2.
Tot zijn overlijden op [datum] 2021 was tevens vennoot van de VOF de heer [A] (hierna: [A] ). [A] heeft op 18 maart 2019 een testament doen opmaken. Uit dit testament volgt dat hij tot executeurs van zijn nalatenschap heeft benoemd zijn neven [eiser sub 2 in gevoegde zaak] en [eiser sub 1 in gevoegde zaak] . [A] heeft, naast [eiser sub 2 in gevoegde zaak] en [eiser sub 1 in gevoegde zaak] , tot zijn erfgenaam benoemd zijn broers [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , alsmede zijn zus [eiseres sub 3 in gevoegde zaak] .
2.3.
Op 7 oktober 2021 hebben [eiser sub 2 in gevoegde zaak] en [eiser sub 1 in gevoegde zaak] hun benoeming als executeur testamentair van de nalatenschap van [A] aanvaard.
2.4.
Op 14 maart 2022 zijn [eiser sub 2 in gevoegde zaak] , [eiser sub 1 in gevoegde zaak] en [eiseres sub 3 in gevoegde zaak] met terugwerkende kracht vanaf 12 maart 2021 toegetreden tot de VOF. Zij treden eveneens op als eisers (in de procedure bekend onder zaak- en rolnummer C/01/380487 /KG ZA 22-149).
2.5.
Tot de dag van zijn overlijden op [datum] 2020 was de heer [B] (hierna: [B] ) eveneens vennoot van de VOF. [B] was de broer van [A] , [eiser sub 3] , [eiser sub 2] en [eiseres sub 3 in gevoegde zaak] . Krachtens laatste wilsbeschikking heeft [B] mevrouw [C] , de heer [D] en de heer [E] benoemd tot zijn erfgenamen. Zij worden hierna aangeduid als: [F] .
2.6.
Executeur testamentair van de nalatenschap van [B] , is mr. [gedaagde] (hierna: de executeur), gedaagde.
2.7.
Aan de VOF ligt een schriftelijke akte, gedateerd 19 december 2011, ten grondslag, indertijd opgemaakt tussen (wijlen) [A] , [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en (wijlen) [B] . Ten tijde van het opmaken van deze akte waren de toenmalige vennoten ieder voor een gelijk onverdeeld aandeel rechthebbenden in een aantal (agrarische) onroerende zaken met bedrijfswoning en opstallen, gelegen aan en nabij de [adres] te [plaats] .
2.8.
De vennootschapsakte van de VOF kent - voor zover hier van belang - de volgende bepalingen:

INBRENG
Artikel 2
Door de vennoten is per aanvangsdatum ingebracht:
a. tegen de boekwaarde hun onverdeelde aandeel in de economische eigendom van
de onroerende zaken, omvattende een bedrijfswoning met ondergrond en tuin,
bedrijfsopstallen met ondergrond en erf staande en gelegen aan de [adres] te
( [postcode] ) [plaats] en een tweetal percelen bosgrond, kadastraal
bekend gemeente [plaats] [sectie 1 nummer 1] (gedeeltelijk), [sectie 1 nummer 2]
(gedeeltelijk), [sectie 2 nummer 1] (gedeeltelijk) en [sectie 3 nummer 1] ,
totaal groot circa 1.87.07 ha.
b. tegen de waarde in het economisch verkeer hun onverdeelde aandeel in de
economische eigendom van de onroerende zaken omvattende diverse percelen
cultuurgrond en gelegen aan en nabij de [adres] te [plaats] ,
kadastraal bekend gemeente [plaats] [sectie 2 nummer 2]
en [sectie 2 nummer 1] (gedeeltelijk), [sectie 1 nummer 3] , [sectie 1 nummer 1] (gedeeltelijk), [sectie 1 nummer 4] ,
[sectie 1 nummer 5] , [sectie 1 nummer 2] (gedeeltelijk), [sectie 1 nummer 6] , [sectie 1 nummer 7] , [sectie 1 nummer 8] en [sectie 1 nummer 9] , gemeente [plaats] [sectie 3 nummer 2]
en [sectie 3 nummer 1] (gedeeltelijk) en [sectie 4 nummer 1] totaal groot circa
25 hectaren.
c. tegen de boekwaarde hun onverdeelde aandeel in de economische eigendom van de
roerende zaken (zoals de veestapel, machines, werktuigen, (veld-)inventaris,
voorraden, het kasgeld en vorderingsrechten zoals banktegoeden) alles zoals vermeld
op de openingsbalans.
(…)
EINDE DER FIRMA
Artikel 10
1.
De firma eindigt ten aanzien van de vennoot in wiens persoon de oorzaak van de beëindiging is gelegen:
(…)
e. door overlijden van een vennoot;
(…)
2.
Indien de firma op grond van het bepaalde in de drie vorige leden van dit artikel ten aanzien van een vennoot eindigt, zal de firma door de overblijvende vennoten worden voortgezet, tenzij deze vennoten anders overeenkomen. Op de aldus voortgezette firma blijven de bepalingen en bedingen van deze akte voor zover mogelijk overeenkomst van toepassing, met dien verstande dat de winst- en verliesverdeling naar redelijkheid en billijkheid zal worden aangepast.
(…)
5
Indien een vennoot gebruik maakt van zijn recht tot voortzetting, dan heeft deze vennoot recht op overname van de goederen welke de vennoten gezamenlijk toebehoren of aan de firma zijn verpacht. De voortzettende vennoot dient zich daartoe overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid te verklaren.
(…)
7
Indien de niet voortzettende vennoot, dan wel diens rechtsverkrijgenden, indien daartoe door de voortzettende vennoot gemaand, weigert mee te werken aan de levering der zaken, of anderszins de eigendomsoverdracht belet, verbeurt deze een direct opeisbare boete ten behoeve van de voortzetter, groot € 100.000,00 of een lagere boete indien een rechter zulks vaststelt, alsmede een boete van € 1.000,00 per dag of een gedeelte van een dag dat de overtreding duurt, onverminderd het recht daarboven vergoeding van de daadwerkelijk geleden schade te vorderen.
(…)
VASTSTELLING OVERNAMESOM
Artikel 11
1. Wanneer de firma ten aanzien van een vennoot eindigt, wordt naast de balans, die
overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 volgens de tot dat tijdstip bij de firma gebruikelijke richtlijnen wordt opgemaakt, een tweede balans opgemaakt waarop de activa en passiva worden opgevoerd naar hun in lid 2 van dit artikel bedoelde waarde.
(…)
4. De waarderingsgrondslagen als bedoeld in lid 2 dienen eveneens te worden gehanteerd ter
vaststelling van de overnamesom van de zaken welke in gebruik en genot zijn ingebracht,
indien deze zaken warden overgenomen door de voortzettende vennoot.
5. De voortzettende vennoot is verplicht aan de gewezen vennoot of diens vertegenwoordiger(s) of rechtverkrijgenden uit te keren diens kapitaal, volgens de balans opgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de positieve of negatieve stille reserves berekend overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel, alsmede de overnamesom als bedoeld in lid 4,
(…)”
2.9.
Ruim voor zijn overlijden is [B] gedagvaard door [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en (wijlen) [A] , welke procedure is geregistreerd onder zaak- en rolnummer: C/01/350733 / HA ZA 19-631 (hierna de bodemprocedure). Inzet van die procedure vormde de opzegging van de VOF door (wijlen) [A] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] ten aanzien van [B] en de voortzetting van de VOF door de opzeggende vennoten.
2.10.
Bij tussenvonnis van 11 november 2020 heeft deze rechtbank als volgt overwogen:
“(…)
4.5
De rechtbank is van oordeel dat [B] zijn broers geen grond heeft gegeven om de vennootschapsovereenkomst op te zeggen (…).
(…)
De rechtbank acht het, in aanmerking genomen alle belangen, over en weer redelijk dat als datum voor beëindiging van de vennootschap zal gelden de datum van het overlijden van [B] , te weten [datum] 2020, zodat de vennootschap ten aanzien van [B] is geëindigd ingevolge artikel 10 lid 1 sub e van de vennootschapsakte.
(…)
4.8.
Gelet op de inhoud van de vennootschapsovereenkomst is de rechtbank van oordeel dat [eisers] het recht heeft de [eiser sub 1] voort te zetten door overneming van [B] zijn aandeel onder betaling van de overnamesom aan [B] . (…)
(…)
Benoeming deskundige vaststelling overnamesom
4.15
Nadat de omvang van de boedel en de waarde daarvan bepaald is, zal het uit te keren kapitaal en de overnamesom van het aandeel van [B] in de [eiser sub 1] vastgesteld
moeten worden conform artikel 11 lid 5 van de vennootschapsovereenkomst. Hierbij dient
in aanmerking te worden genomen dat aan [B] eind juli 2019 een voorschot is betaald op het
aan hem toebehorende deel van het vennootschapsvermogen. Ook dient rekening te worden gehouden met de vanaf juli 2019 tot en met augustus 2020 maandelijks betaalde € 1.500,00
als voorschot op de winst van het boekjaar 2019 en 2020.
Partijen wensen daarvoor een deskundige (accountant) in te schakelen, maar zijn het niet
eens geworden over de persoon daarvan. Zodra da rechtbank een deskundige heeft
gevonden, zal deze in een nader te wijzen tussenvonnis worden benoemd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de [eiser sub 1] per [datum] 2020 ten opzichte van [B] rechtsgeldig is geëindigd;
5.2.
verklaart voor recht dat [eisers] de [eiser sub 1] mogen voortzetten door overneming van [B] zijn aandeel onder betaling van de overnamesom aan [B] ;
5.3.
beveeltallereersteen onderzoek door een door de rechtbank te benoemen deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
a. Wat is de omvang van de gemeenschappelijke boedel van [eiser sub 1] en de waarde daarvan met inachtneming van hetgeen bepaald is in rechtsoverweging 4.13?
b. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
5.4.
beveeltdaaropvolgendeen onderzoek door een door de rechtbank te benoemen deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
a. Wat is de vaststelling van het vermogen van [B] in de [eiser sub 1] en de overnamesom van [eiser sub 1] zoals bepaald in rechtsoverweging 4.15?
(…)”
2.11.
Bij brief van 21 januari 2022 heeft de advocaat van [eisers] . de executeur gesommeerd om vóór 25 januari 2022 medewerking te verlenen aan de overdracht van het onverdeeld aandeel van [B] in de onroerende zaken die in eigendom toebehoren aan de VOF, welk aandeel - na het overlijden van [B] - op naam van [F] is komen te staan.
2.12.
De executeur heeft aan die sommatie niet voldaan.
2.13.
De bodemprocedure staat op de parkeerrol van 6 april 2022 in afwachting van de over te leggen (concept) rapportage van de door de rechtbank benoemde deskundige.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat en in beide zaken gelijkluidend - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
1. Tot voeging over te gaan van onderhavige zaak en de bij deze rechtbank
aanhangige zaak met zaakkenmerk C/01/379649 / KG ZA 22/98,
2.
primairte bepalen dat het ten dezen te wijzen vonnis in plaats treedt van een in
wettelijke vorm opgemaakte (notariële) leveringsakte, althans
subsidiair
te bepalen dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van de tot levering gehouden executeur, althans diens vertegenwoordigden, [F] , ter zake van de levering van de onroerende zaken c.q. percelen met de volgende kadastrale aanduiding:
a. [plaats] [sectie 3 nummer 2] ;
b. [plaats] [sectie 3 nummer 1] ;
c. [plaats] [sectie 2 nummer 2] ;
d. [plaats] [sectie 2 nummer 1] ;
e. [plaats] [sectie 1 nummer 3] ;
f. [plaats] [sectie 1 nummer 1] ;
g. [plaats] [sectie 1 nummer 4] ;
h. [plaats] [sectie 1 nummer 5] ;
i. [plaats] [sectie 1 nummer 2] ;
j. [plaats] [sectie 1 nummer 6] ;_
k. [plaats] [sectie 1 nummer 7] ;
1. [plaats] [sectie 4 nummer 1] ;
m. [plaats] [sectie 1 nummer 9] ;
n. [plaats] [sectie 4 nummer 2] ;
aan [eiser sub 3] , [eiser sub 2] , [eiser sub 2 in gevoegde zaak] , [eiser sub 1 in gevoegde zaak] en [eiseres sub 3 in gevoegde zaak] , althans een zodanige voorziening zoals de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht,
3.
uiterst subsidiair: de executeur en in die hoedanigheid wettelijk
vertegenwoordiger van [F] , te bevelen om binnen zeven dagen na betekening van een in deze te wijzen veroordelend vonnis alle nodige
medewerking te verlenen aan de levering en/of eigendomsoverdracht van de hiervoor genoemde gronden aan [eiser sub 3] , [eiser sub 2] , [eiser sub 2 in gevoegde zaak] , [eiser sub 1 in gevoegde zaak] en [eiseres sub 3 in gevoegde zaak] , op straffe van verbeurte van een dwangsom,
4. met veroordeling van de executeur in diens hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [F] in de kosten van het geding, alsmede in de nakosten.
3.2.
[eisers] . leggen daaraan het volgende ten grondslag. Als gevolg van het overlijden van [B] , hebben zijn erfgenamen, [F] , 29,4 hectare grond die deel uitmaakt van het bedrijfsvermogen van de VOF, in (juridische) mede-eigendom verkregen. Het einde van de VOF voor wat betreft [B] is door deze rechtbank in het tussenvonnis van 11 november 2020 vastgesteld per de datum van overlijden van [B] , te weten op [datum] 2020. [eiser sub 3] , [eiser sub 2] en (wijlen) [A] zijn ten aanzien van [B] , de voortzettende vennoten op grond van artikel 10, lid 2 VOF overeenkomst, zo heeft ook de rechtbank overwogen in r.o. 4.8. van het vonnis. Zij hebben, als de voortzettende vennoten van de [eiser sub 1] , op grond van artikel 10, lid 5 van de VOF overeenkomst recht op overname van de goederen die de vennoten gezamenlijk toebehoren. De vaststelling van de overnamesom die door de voortzettende vennoten dient te worden betaald voor de grond, vindt plaats op grond van artikel 11 VOF overeenkomst en is inzet van de procedure bij deze rechtbank, waarin tussenvonnis is gewezen op 11 november 2020. In die bodemprocedure zal derhalve tussen partijen worden afgerekend. Deze procedure laat echter onverlet dat de executeur op grond van de VOF overeenkomst verplicht is om zijn medewerking te verlenen aan de levering van de percelen grond. Zij hebben bij levering van de percelen grond een spoedeisend belang omdat de Provincie Noord Brabant wegens verbetering en renovatie van de provinciale weg, waaronder het aanleggen van een nieuwe rotonde, een deel van de gronden van de VOF (een deel van het het perceel, kadastraal bekend [plaats] [sectie 1 nummer 9] ) nodig heeft en te kennen heeft gegeven dat zij deze gronden minnelijk wenst te verwerven. Door het conflict tussen [eisers] . en de executeur kunnen echter geen afspraken hierover met de Provincie worden gemaakt, reden waarom de Provincie een voornemen tot onteigening van de benodigde gronden heeft aangekondigd. [eisers] . wensen dit te oorkomen. Een notaris zal aan verkoop en levering van de betreffende grond door de executeur aan de Provincie zijn medewerking niet verlenen, aangezien [eisers] op grond van de VOF overeenkomst een ouder recht hebben op levering van die grond, hetgeen aan rechtstreekse levering door de executeur aan de Provincie in de weg staat. Dit betekent dat zolang de gronden niet zijn geleverd aan [eisers] . er niet minnelijk aan De Provincie geleverd kan worden, met als gevolg dat de aanleg van de nieuwe rotonde flinke vertraging zal oplopen, dit met alle extra kosten en voortdurende verkeersonveiligheid ter plaatse van dien.
3.3.
De executeur voert verweer.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De executeur vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
[eisers] . te veroordelen om, binnen 8 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, aan de executeur een voorschot te betalen van € 40.000,00 (veertigduizend euro) voor het aandeel van [B] in de aan hen in eigendom overgedragen roerende zaken, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 maart 2022 tot aan de dag van algehele voldoening,
[eisers] . te veroordelen om aan de executeur een vergoeding te betalen van € 5.000,00 voor de door de executeur boven het liquidatietarief gemaakte kosten van rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 maart 2022 tot aan de dag van algehele voldoening,
[eisers] . te veroordelen in de proceskosten van de reconventie.
4.2.
De executeur legt daaraan het volgende ten grondslag. In weerwil van het tussenvonnis in de bodemprocedure waarin is overwogen dat er eerst een waardering dient plaats te vinden van de goederen teneinde de overnamesom te kunnen bepalen, hebben [eisers] . zich de roerende zaken die bij leven van [B] mede aan hem in eigendom toebehoorden eigenmachtig toegeeigend zonder tegelijk het aan de erfgenamen van [B] in verband daarmee toekomende aandeel in de waarde daarvan aan de executeur te betalen. De roerende zaken hadden, kort voor het overlijden van [B] , een boekwaarde van € 272.222,00. De verzekerde waarde bij Nationale Nederlanden bedroeg € 404.500,00. Bij e-mailbericht van 16 maart 2022 heeft de executeur vanwege deze onbevoegde levering, aanspraak gemaakt op een voorschot van € 40.000,00 op de uiteindelijk in de bodemprocedure vast te stellen waarde voor deze roerende zaken. Het onverdeeld aandeel van [B] in de roerende zaken was immers 25% ofwel € 68.055,50. De executeur acht het alleszins redelijk om in dat verband een voorschot van 60% van dit bedrag te verlangen, oftewel (afgerond)
€ 40.000,00. [eisers] . hebben ondanks een sommatie tot betaling dit bedrag niet betaald. De executeur heeft een spoedeisend belang bij betaling, nu [eisers] . de betreffende zaken aan zich hebben toegeëigend zonder betaling. Het is de taak van de executeur om op te komen voor de rechten van de erfgenamen die hij in en buiten rechte vertegenwoordigt. De executeur kan het niet over zijn kant laten gaan dat roerende zaken uit de onverdeelde boedel 'verdwijnen' zonder dat daarvoor een redelijk bedrag, al is het maar bij wijze van voorschot, wordt betaald.
4.3.
[eisers] . voeren verweer.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Aan de orde in dit kort geding is de vraag of de executeur reeds thans verplicht kan worden zijn medewerking te verlenen aan levering van 29,4 hectare grond aan de huidige vennoten [eiser sub 3] , [eiser sub 2] , [eiser sub 2 in gevoegde zaak] , [eiser sub 1 in gevoegde zaak] en [eiseres sub 3 in gevoegde zaak] , uit hoofde van de VOF overeenkomst, vooruitlopend op de betaling van een nog in de lopende bodemprocedure in verband met die overdracht vast te stellen overnamesom.
5.2.
Artikel 10, lid 5 van de VOF akte bepaalt dat de vennoot die gebruik maakt van zijn recht tot voortzetting, recht heeft op overname van de goederen welke de vennoten gezamenlijk toebehoren of aan de firma zijn verpacht. Op grond van artikel 11, lid 5 is de voortzettende vennoot verplicht de overnamesom als bedoeld in lid 4, uit te keren aan de gewezen vennoot of diens vertegenwoordiger(s) of rechtverkrijgenden. Artikel 11, lid 4 van de VOF akte bepaalt dat de waarderingsgrondslagen als bedoeld in lid 2 dienen te worden gehanteerd ter vaststelling van de overnamesom van de zaken welke in gebruik en genot zijn ingebracht, indien deze zaken worden overgenomen door de voortzettende vennoot. Op grond van de vennootschapsakte is duidelijk dat de oprichtende vennoten [eiser sub 3] , [eiser sub 2] , [A] en [B] het gebruik en genot hebben ingebracht van de gezamenlijk door hen in juridische eigendom gehouden onroerende zaken.
5.3.
Uitgangspunt daarbij is dat levering van de registergoederen op grond van het bepaalde in artikel 10, lid 5 van de VOF akte, gelijktijdig plaatsvindt met betaling van de overnamesom als bedoeld in artikel 11, lid 5 van de VOF akte. Hoewel dit beginsel van ‘boter bij de vis’ niet met zoveel woorden in de akte wordt uitgedrukt, ligt deze uitleg wel zeer voor de hand en kan deze bedoeling ook genoegzaam uit de bepalingen in de VOF akte, in onderlinge samenhang gelezen, worden afgeleid.
Deze uitleg strookt bovendien met de bestendige praktijk bij onroerend goed transacties waarin de eigendom en de koopsom gelijktijdig met het passeren van de transportakte via de notaris worden uitgewisseld. Dat partijen bij het opstellen van de VOF akte, in afwijking van het algemeen geldende uitgangspunt dat betaling en levering gelijktijdig plaats dienen te vinden (vergelijk ook artikel 7:26, lid 2 BW) iets anders hebben beoogd is door [eisers] . niet nader onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden. Daar komt bij dat ook de rechtbank in de bodemprocedure bij de beoordeling tot uitgangspunt heeft genomen dat de juridische levering van de percelen grond plaatsvindt tegen gelijktijdige betaling van de overnamesom. Dit moge blijken uit r.o. 4.8 waarin wordt overwogen:
“Gelet op de inhoud van de vennootschapsovereenkomst is de rechtbank van oordeel dat [eisers] het recht heeft de [eiser sub 1] voort te zetten dooroverneming van [B] zijn aandeel onder betaling van de overnamesom aan [B] [1] . (…)”.Tevens valt in dat verband te wijzen op het dictum van het tussenvonnis van 11 november 2020 waar is vermeld:
“verklaart voor recht dat [eisers] de [eiser sub 1] mogen voortzetten door overneming van [B] zijn aandeel onder betaling van de overnamesom aan [B] . Beveelt daartoeallereersteen onderzoek door een door de rechtbank te benoemen deskundige ter beantwoording van de vraag naar de omvang van de gemeenschappelijke boedel van [eiser sub 1] en de waarde daarvan.”
Hangende deze waardebepaling houdt de rechtbank iedere verdere beslissing (dus ook op de gevorderde medewerking aan levering van het onverdeeld aandeel in het vennootschapsvermogen) aan.
5.4.
De voorzieningenrechter neemt in het licht van de tekst van de vennootschapsakte en de uitleg die de bodemrechter daaraan heeft toegekend tot uitgangspunt dat de executeur gehouden is zijn medewerking te verlenen aan de juridische levering van het onverdeeld aandeel van de erven van [B] in de aan de VOF in gebruik gegeven registergoederen gelijktijdig met de betaling van de overnamesom die de erven in dat verband toekomt op grond van de vennootschapsakte. Zolang door [eiser sub 3] , [eiser sub 2] , [eiser sub 2 in gevoegde zaak] , [eiser sub 1 in gevoegde zaak] en [eiseres sub 3 in gevoegde zaak] niet is voldaan aan de op hen rustende verplichting tot betaling van de overnamesom, kan de executeur zich terzake zijn leveringsverplichting beroepen op een opschortingsrecht en is van enige schending van met boetes bedreigde verplichtingen uit de vennootschapsakte geen sprake.
5.5.
Dat zich thans een zodanig spoedeisende situatie voordoet op grond waarvan de executeur, in weerwil van het voorgaande uitgangspunt, reeds nu gehouden zou zijn om mee te werken aan levering van het onverdeeld aandeel van [F] in alle gemeenschappelijk gehouden percelen grond, is niet aannemelijk geworden. Ter zitting is onweersproken gesteld dat [eiser sub 1] sedert het overlijden van [B] ten behoeve van haar bedrijfsvoering onverminderd heeft kunnen beschikken over alle indertijd (en sedertdien) door de toenmalige vennoten gezamenlijk ingebrachte onroerende zaken en bedrijfsopstallen; zij hebben niet uitgelegd op grond van welke dringende omstandigheden zij thans op korte termijn moeten kunnen beschikken over de juridische eigendom van het onverdeelde aandeel van [F] in die onroerende zaken. Zij hebben, desgevraagd, ter zitting wel in algemene termen gesteld dat zij, nu zij niet de volledige juridische eigendom hebben van de betreffende percelen grond, niet in volle omvang over het vennootschapsvermogen kunnen beschikken waardoor zij in hun bedrijfsvoering worden beperkt, maar zij hebben deze stelling op geen enkele wijze handen en voeten gegeven.
Een spoedeisend belang bij de levering van het aandeel van [F] in 29,4 hectare grond vooruitlopend op de vaststelling en betaling van de waarde van dat aandeel is daarmee niet aannemelijk geworden.
5.6.
Voor zover [eisers] . hebben gesteld dat zij een spoedeisend belang hebben bij levering van een gedeelte (ter grootte van circa 1400 m2) van het perceel kadastraal bekend [sectie 1 nummer 9] (in totaal groot 14.350 m2), met het oog op de wens van de Provincie om dit deel te verwerven ten behoeve van de aanleg van een rotonde op de [straat] ter hoogte van de aansluiting [straat] overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.7.
Uit productie 15 bij dagvaarding komt naar voren dat de Provincie, in het kader van een minnelijke verwerving van de betreffende grond, de gezamenlijke rechthebbenden bij brief van 3 december 2020 een bedrag heeft geboden van in totaal € 85.140,00 voor de grond die nodig is om het werk te realiseren, aan ieder der deelgenoten uit te betalen evenredig aan ieders onverdeeld aandeel in het perceelsgedeelte (€ 21.285,- voor [eiser sub 2] , [A] en [eiser sub 3] ieder; € 7.095 voor ieder van [F] afzonderlijk). De executeur heeft verklaard (ook tegenover de Provincie, zo blijkt uit haar aangehaalde brief alsook haar als productie 16 door [eisers] . overgelegde e-mail) met dit aanbod in te kunnen stemmen en bereid te zijn om op die basis mee te werken aan levering van het betreffende stuk grond aan de Provincie. Uit productie 28 bij dagvaarding kan voorts worden afgeleid dat de notaris geen juridisch beletsel ziet voor levering van het betreffende perceel (al dan niet via een ABC constructie) door iedere rechthebbende rechtsreeks aan de Provincie, mits alle daarbij betrokken partijen daarmee instemmen. Anders dan [eisers] . stellen is dus voor een minnelijke overdracht van het betreffende perceelsgedeelte aan de Provincie niet vereist dat alle gronden eerst aan de voortzettende vennoten worden geleverd. Dat rechtstreekse levering niet realiseerbaar is omdat partijen onderling niet tot overeenstemming kunnen komen over de verdeling van de opbrengst, levert nog geen prangende redenen de executeur dan maar te veroordelen om het onverdeeld aandeel van [F] in
allegronden die de VOF in gebruik heeft (ruim 29 hectare), op voorhand en zonder betaling, aan de voortzettende vennoten te leveren. Indien [eisers] . mochten menen dat [F] ter zake de verkoop van het betreffende perceel aan de Provincie bij een evenredige verdeling van de koopsom een te groot aandeel in de opbrengst krijgen (bijvoorbeeld in verband met de peildatum of het feit dat de prijs ook bijkomende vergoedingen zoals bedrijfsschade inhoudt) dan kan dit betrokken worden in het lopende debat omtrent de vaststelling van de hoogte van de overnamesom in de bodemprocedure [2] . Dit behoeft op zichzelf niet aan levering van het benodigde perceel aan de Provincie in de weg te staan. Aan de bereidheid van de executeur om daaraan mee te werken ligt het in elk geval niet, dus kan daarin ook geen grond liggen voor het treffen van een ordemaatregel.
In het geval partijen ondanks alles niet tot overeenstemming weten te geraken over (de voorwaarden voor) een minnelijke overdracht aan de Provincie staan laatstgenoemde eigen bevoegdheden ter beschikking om tot een afgedwongen verwerving van de benodigde gronden te geraken.
Indien het tot een onteigening moet komen lijkt dat evenwel primair te wijten aan de opstelling van [eisers] . zelf, doordat zij vasthouden aan een levering door de executeur van het betreffende perceel van 1400 m2 (als onderdeel van de gevorderde levering van het onverdeeld aandeel in ruim 29 hectare) alvorens zij bereid zijn om het door de provincie benodigde stuk door te leveren.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eisers] . zullen worden afgewezen.
5.9.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog op dat [eisers] . haar vordering baseert op het bepaalde in artikel 10, lid 5 van de VOF akte, waarin is bepaald dat de
voortzettendevennoten recht hebben op levering van de goederen die de vennoten gezamenlijk toebehoren. Vast staat dat de vennootschap ten aanzien van [B] is geëindigd met zijn overlijden op [datum] 2020. Op dat moment waren vennoten van de VOF, [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [A] ; zij kwalificeerden ten tijde van het overlijden van [B] als de voortzettende vennoten in de zin van de VOF akte. Dat [eiser sub 1 in gevoegde zaak] , [eiser sub 2 in gevoegde zaak] en [eiseres sub 3 in gevoegde zaak] onlangs (met terugwerkende kracht vanaf [datum] 2021, de datum van overlijden van [A] ) zijn toegetreden tot de vennootschap maakt hen weliswaar vennoot van de VOF, maar verschaft hen nog niet de status van voortzettende vennoot in de zin van de vennootschapsakte. Door het overlijden van [A] is de vennootschap immers ook te zijnen aanzien ten einde gekomen; de vennootschapsakte voorziet niet in een voortzettings- c.q. verblijvensbeding ten behoeve van de erfgenamen van de overleden vennoot. In zoverre lijken de vorderingen van [eiser sub 1 in gevoegde zaak] , [eiser sub 2 in gevoegde zaak] en [eiseres sub 3 in gevoegde zaak] jegens de executeur te zijn gebaseerd op een ondeugdelijke grondslag zodat de vorderingen voor zover het hen betreft zo op het eerste gezicht ook om die reden hadden moeten stranden.
5.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
6.2.
De vordering van de executeur komt er op neer dat aan hem een voorschot wordt voldaan op de door de voortzettende vennoten aan [F] te betalen overnamesom voor de roerende zaken van [B] die behoren tot het vennootschapsvermogen. Op grond van het voortzettingsbeding in de VOF akte (artikel 10, lid 6) valt aan te nemen dat de roerende zaken door het overlijden van [B] en de automatische voortzetting van de VOF door [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [A] zijn geleverd aan de voortzettende vennoten. De hoogte van de door de voortzettende vennoten daarvoor te betalen overnamesom is thans onderwerp van een tussen [eiser sub 3] , [eiser sub 2] en de executeur aanhangige bodemprocedure.
In die procedure heeft de rechtbank bij vonnis van 11 november 2020 een deskundige benoemd, die allereerst een onderzoek zal doen naar de omvang van de gemeenschappelijke boedel van [eiser sub 1] , waarna vervolgens een deskundige zal worden benoemd die het vermogen van [B] in de [eiser sub 1] zal vaststellen, alsmede de waarde daarvan. In tegenstelling tot hetgeen de executeur stelt is dus geen sprake van een geldvordering
waarvan het bestaan en de hoogte voldoende aannemelijk is om in kort geding te worden toegewezen. De enkele verwijzing door de executeur naar de boekwaarde van de roerende zaken zoals die volgt uit de jaarrekening van de VOF over het jaar 2018, biedt daarvoor, al was het maar omdat niet in geschil is dat de overnamesom dient te worden bepaald naar de peildatum [datum] 2020, onvoldoende aanknopingspunten.
6.3.
Daar komt bij dat de executeur een spoedeisend belang bij toewijzing van zijn vordering op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt. Dat het de taak is van de executeur om op te komen voor de rechten van de erfgenamen kan als zodanig geen spoedeisend opleveren. Ter zitting is onweersproken gesteld dat de roerende zaken zich ten tijde van de voortzetting per datum overlijden [B] reeds bevonden op de boerderij in het kader van de bedrijfsvoering, zodat van een onrechtmatige toe-eigening van de roerende zaken zonder dat daarvoor is betaald reeds op die grond geen sprake kan zijn. Levering van de roerende zaken heeft, naar het de voorzieningenrechter voorshands voorkomt, reeds plaatsgevonden op grond van de VOF akte en thans zal in de bodemprocedure de waarde dienen te worden vastgesteld. Dat van de erfgenamen van [B] niet kan worden gevergd dat zij deze procedure afwachten is gesteld noch gebleken.
6.4.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering van de executeur zal worden afgewezen. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
In de zaken C/01/379649 / KG ZA 22-98 en C/01/380487 / KG ZA 22-149:
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
7.3.
wijst de vorderingen af,
7.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.

Voetnoten

1.Vetgedrukt door de voorzieningenrechter
2.Voor de goede orde en om de kwestie in perspectief te plaatsen: het stukje grond dat de Provincie nodig heeft beslaat circa 1400 m2 en maakt daarmee nog geen 5 promille uit van het totale oppervlak van de gemeenschappelijk door partijen in eigendom gehouden onroerende zaken.