Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
1.[eiser sub 1 in gevoegde zaak] ,
[eiser sub 2 in gevoegde zaak],
[eiseres sub 3 in gevoegde zaak],
1.De procedure
- de dagvaarding van 4 maart 2022 met 27 producties
- de conclusie van eis in reconventie van mr. Arends met 3 producties
- de brief van mr. Arends van 28 maart 2022 met aanvullende producties 4 en 5
- de bij brief van mr. Papeveld van 30 maart 2022 nagezonden producties 28 en 29.
- de conclusie van eis in reconventie van mr. Arends met 3 producties
- de brief van mr. Arends van 28 maart 2022 met aanvullende producties 4 en 5
- de bij brief van mr. Papeveld van 30 maart 2022 nagezonden producties 28 en 29.
2.De feiten
INBRENG
De firma eindigt ten aanzien van de vennoot in wiens persoon de oorzaak van de beëindiging is gelegen:
Indien de firma op grond van het bepaalde in de drie vorige leden van dit artikel ten aanzien van een vennoot eindigt, zal de firma door de overblijvende vennoten worden voortgezet, tenzij deze vennoten anders overeenkomen. Op de aldus voortgezette firma blijven de bepalingen en bedingen van deze akte voor zover mogelijk overeenkomst van toepassing, met dien verstande dat de winst- en verliesverdeling naar redelijkheid en billijkheid zal worden aangepast.
Indien een vennoot gebruik maakt van zijn recht tot voortzetting, dan heeft deze vennoot recht op overname van de goederen welke de vennoten gezamenlijk toebehoren of aan de firma zijn verpacht. De voortzettende vennoot dient zich daartoe overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid te verklaren.
Indien de niet voortzettende vennoot, dan wel diens rechtsverkrijgenden, indien daartoe door de voortzettende vennoot gemaand, weigert mee te werken aan de levering der zaken, of anderszins de eigendomsoverdracht belet, verbeurt deze een direct opeisbare boete ten behoeve van de voortzetter, groot € 100.000,00 of een lagere boete indien een rechter zulks vaststelt, alsmede een boete van € 1.000,00 per dag of een gedeelte van een dag dat de overtreding duurt, onverminderd het recht daarboven vergoeding van de daadwerkelijk geleden schade te vorderen.
5.De beslissing
3.Het geschil in conventie
primairte bepalen dat het ten dezen te wijzen vonnis in plaats treedt van een in
uiterst subsidiair: de executeur en in die hoedanigheid wettelijk
4.Het geschil in reconventie
5.De beoordeling in conventie
“Gelet op de inhoud van de vennootschapsovereenkomst is de rechtbank van oordeel dat [eisers] het recht heeft de [eiser sub 1] voort te zetten dooroverneming van [B] zijn aandeel onder betaling van de overnamesom aan [B] [1] . (…)”.Tevens valt in dat verband te wijzen op het dictum van het tussenvonnis van 11 november 2020 waar is vermeld:
“verklaart voor recht dat [eisers] de [eiser sub 1] mogen voortzetten door overneming van [B] zijn aandeel onder betaling van de overnamesom aan [B] . Beveelt daartoeallereersteen onderzoek door een door de rechtbank te benoemen deskundige ter beantwoording van de vraag naar de omvang van de gemeenschappelijke boedel van [eiser sub 1] en de waarde daarvan.”
allegronden die de VOF in gebruik heeft (ruim 29 hectare), op voorhand en zonder betaling, aan de voortzettende vennoten te leveren. Indien [eisers] . mochten menen dat [F] ter zake de verkoop van het betreffende perceel aan de Provincie bij een evenredige verdeling van de koopsom een te groot aandeel in de opbrengst krijgen (bijvoorbeeld in verband met de peildatum of het feit dat de prijs ook bijkomende vergoedingen zoals bedrijfsschade inhoudt) dan kan dit betrokken worden in het lopende debat omtrent de vaststelling van de hoogte van de overnamesom in de bodemprocedure [2] . Dit behoeft op zichzelf niet aan levering van het benodigde perceel aan de Provincie in de weg te staan. Aan de bereidheid van de executeur om daaraan mee te werken ligt het in elk geval niet, dus kan daarin ook geen grond liggen voor het treffen van een ordemaatregel.
voortzettendevennoten recht hebben op levering van de goederen die de vennoten gezamenlijk toebehoren. Vast staat dat de vennootschap ten aanzien van [B] is geëindigd met zijn overlijden op [datum] 2020. Op dat moment waren vennoten van de VOF, [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [A] ; zij kwalificeerden ten tijde van het overlijden van [B] als de voortzettende vennoten in de zin van de VOF akte. Dat [eiser sub 1 in gevoegde zaak] , [eiser sub 2 in gevoegde zaak] en [eiseres sub 3 in gevoegde zaak] onlangs (met terugwerkende kracht vanaf [datum] 2021, de datum van overlijden van [A] ) zijn toegetreden tot de vennootschap maakt hen weliswaar vennoot van de VOF, maar verschaft hen nog niet de status van voortzettende vennoot in de zin van de vennootschapsakte. Door het overlijden van [A] is de vennootschap immers ook te zijnen aanzien ten einde gekomen; de vennootschapsakte voorziet niet in een voortzettings- c.q. verblijvensbeding ten behoeve van de erfgenamen van de overleden vennoot. In zoverre lijken de vorderingen van [eiser sub 1 in gevoegde zaak] , [eiser sub 2 in gevoegde zaak] en [eiseres sub 3 in gevoegde zaak] jegens de executeur te zijn gebaseerd op een ondeugdelijke grondslag zodat de vorderingen voor zover het hen betreft zo op het eerste gezicht ook om die reden hadden moeten stranden.